fol. 46r. | (begin van de tekst van het spel). |
fol. 54r. | (einde van het spel) Gheageerd vanden camere vande || Rood(el)elije den ixen februarij anno xvc || lxij sdaegx nae de coningx feeste || van Floris Adriaenssen (volgt, in het latijn, een negatief oordeel over het stuk, van Arnoldus Fabius, predikant te Brouwershaven). |
| N.B. de titel het eerst gebruikt door Meijling. |
| personen: Spaerkijste; Quistegoed; Den Meester; Baeljue. |
| editie: 1 Meijling blz. 146 e.v. |