| |
| |
| |
‘Waarom verdient het goede kinderboek onze diepe
belangstelling?’
door W.G. van de Hulst
| |
Stellingen:
1. | In de vervlakkende invloed onzer dagen is de bevordering van de
leerlust der kinderen dringend eis. |
2. | Naast het gezin, is het voornamelijk de school, die stimulerend
werken kan. |
3. | Het goede kinderboek is veeleer en veel meer het boek van de
kunstenaar dan van de pedagoog. |
4. | Het levensware, litterair en psychologisch verantwoorde
kinderboek kan, als echo van het eigen hart, het best de strijd voeren tegen de
vervlakking en tot zegen zijn; - ook voor later leven. |
| |
| |
| |
Referaat.
Mijnheer de Voorzitter - Dames en Heren,
Er klonk een klacht.
Ons kind leest niet meer, althans niet met de toegewijde aandacht dan
vroeger jaren. Zo althans bereikte zij mij.
Deze klacht over de leesluiheid van het kind onzer dagen, dat de
bereidheid tot geestelijk verwerken en het concentratievermogen daartoe niet
meer in voldoende mate opbrengt, is op zichzelf symptomatisch.
Ook de wereld der volwassenen is moe, gemakzuchtig, indolent geworden;
- een groot stadion vol ‘Hup-Holland!’-roepers, die zelf geen been strekken.
Funest verschijnsel!
In het kinderzoek is men deze decadentie van de kinderlijke
belangstelling reeds sinds lang - maar op verkeerde wijze - tegemoet gekomen.
Ik denk hier o.m. aan de sterk-sensationele jongensstreken-roman, - een genre
dat soms uitwies tot een soort schundlitteratuur in kinderland.
De Amerikaanse onsmakelijkheid, de inhoud van een plaatjesverhaal te
demonstreren in woorden, die als wanstaltige blazen de monden der optredende
figuren uitpuilen, heeft zelfs de Bijbelse Geschiedenissen in deze niet
ontzien.
De ‘beeldroman’ kwam. Gelukkig, hij schijnt aan zijn eigen
bloedarmoede ten gronde te gaan.
Mogelijk is het wachten nu op de ‘droompil’, die het kind enkel maar
heeft op te zuigen, om in zijn geest de schoonste verbeeldingen te zien
verschijnen. En dan - dàn zijn we juist aan de opium toe.
Dit is de weg niet, - en nóóit!
Het ‘Belletristisch’ kinderboek.
Ik meen mij ontslagen te achten, uw erentfest gezelschap het diepe
belang van het boek voor het kind te moeten demonstreren; - de grote invloed
ervan op zijn verstandelijke, zijn geestelijke, zijn culturele vorming; op de
verrijking van zijn geest, de verwijding
van zijn geestelijke horizon. Zou het in uw midden niet worden: Waterdragen
naar de zee?
Laat mij U daarom - ook om des tijds wille - maar direct brengen in de
school.
De school! Vergeef mij mijn ietwat zorgelijke glimlach.
De school! Ze is langzaam aan geworden de oude, moede pakezel, die
sloffend zijn vrachtje verder torst; - de schoolmeesterdrijver gaat er naast,
in weifeling of hij trots mag wezen op de | |
| |
kostbare lading van zijn
beestje, - dan of hij zich ernstig bezorgd moet maken over de al duidelijker
wordende afmatting van het dier.
De school! Zij kan, - ik zal U zo dadelijk mijn restrictie geven -,
zij kan wonderen doen; - naar ik geloof, óók in de therapie
van de leesluiheid.
De aandacht van het kind voor het boek moet gevangen worden. Het moet
begerig worden gemaakt naar de schatten, die het boek verbergt en die te
verwerven zijn.
Heeft één daartoe de schone gelegenheid, dan is dat de onderwijzer, de
onderwijzeres voor de klas.
Ik mag enkele middelen aangeven. Om des tijds wille moet ik het wel
laten bij een sobere aanwijzing alleen.
1. De schoolbibliotheek voor allen is niet te
prefereren; de klassebibliotheek, onder de directe zorg van de onderwijzer, de
onderwijzeres, neme haar plaats in.
2. Uiterst gewenst lijkt het mij daarmee zo vroeg mogelijk te
beginnen; zeker reeds in het tweede leerjaar. Het kleine kind moet van den
beginnen af reeds in de goede richting worden geleid.
3. Indien mogelijk stelle men het uitlenen van het boek als een te
verwerven prijs voor het kind, die - het dus ook kan verliezen. Dit verhoogt de
waarde.
4. Men leze eens een boek uit de klassebibliotheek voor. Hier is
gelegenheid te over om, in een gezellig praatje over dat boek, de aandacht te
concentreren op zijn kwaliteiten.
5. Een nieuwe aanwinst worde getoond en kinderlijk ingeleid. Bv. ‘Ik
heb een nieuw, een prachtig boek gevonden voor onze bibliotheek; moet je eens
horen!’ Dan volgen een paar kleine fragmenten. En: ‘Ik zal een lijstje
aanleggen van de kinderen, die het 't eerst mogen lezen.’
Ook kan hier een enkele maal de tegenstelling dienen: ‘Neen, dit boek
vind ik toch niet erg mooi. Jullie? Waarom niet?’
6. In de hogere klassen houde men periodiek - schrikt U niet! - een
boekbespreking; 5 à 10 minuten. Natuurlijk uiterst eenvoudig. Men zij daarin
niets anders dan de grotere lezer, die zeer geanimeerd met de kleine lezers
over bepaalde boeken uit de klassebibliotheek spreekt.
7. Beschikt de klas over een of meer doorlopende leesboeken - met een
dwaze naam vaak doorrenboeken genoemd - dan is een aardig experiment: na
beëindiging van de lectuur een eenvoudig babbeltje te houden over het zo juist
gelezen boek. ‘Wie vinden jullie nu van de kinderen - of de mensen - uit dit
boek de aardigste? Waarom?...... Van wie houd je het
minst? Waarom?...... Welk deel van het boek vond je het
mooist?’ Enz. | |
| |
De praktijk bewijst, dat de kleine lezers soms tot aardige, fijne
analyses komen.
8. Laat de kinderen eens een boek meebrengen naar de school, dat
‘thuis’ erg mooi werd gevonden. Hier schuilt gevaar van belangwekkend doen.
Strenge selectie is eis. Een enkele maal kan plaatsing van een exemplaar van
dat boek overwogen worden.
Zo zullen er voor iemand, die de noodzaak en het nut van dit pogen
inziet en zelf dit werk ambieert, nog vele vondsten te vinden
zijn. Immers, de goede onderwijzer is zijn leven lang een ‘vinder’.
Al deze middelen dienen één doel: Het leesboek als 't ware
‘ongemerkt’ in het belangstellingscentrum der kinderen te
brengen. Moeilijk zal het zijn allen te bereiken - leesgrage en leesluie
kinderen waren er altijd, zullen er altijd blijven. Dat hebben we te
aanvaarden.
Jammer, dat ons oude, mooie vak ‘Het vrije vertellen’ officieel reeds
lang van de lesrooster verdween en door vele ijverzuchtige belangwekkendheden
verbannen werd naar de plaats der minderwaardigheid, als eens de arme Assepoes
naar de aspot...... Het oude ‘vertellen’, - was het niet de schoonste entree in
de lokkende velden der verbeelding?
Maar nu mijn restrictie, waarover ik daareven sprak: Resultaten bij
deze therapie verwacht ik enkel van de ambitieuze onderwijzer, de enthousiaste
onderwijzeres. Van een programmatig opleggen dezer werkzaamheden in het
leerplan, verwacht ik niets. Deze materie is te ijl, te fijn. Didactiek maakt
haar dood. Liefde alleen voor deze schone zaak zal haar leven geven. Geen
moeten geeft hier vrucht; - willen alleen.
Vrijwilligers voor!
Een enkele opmerking ter zijde: Ik heb mijzelf wel eens afgevraagd, of
de overstelpende overvloed van kinderlectuur in onze huidige tijd de
leesgraagte bij het kind ook nadelig beïnvloedt, de leesluiheid in de hand
werkt; - evengoed als een overvloed aan speelgoed het kind het spelen
verleert.
Ik zelf was een leesgraag joggie in mijn lagere schooljaren. Och, maar
mijn leeshonger werd slechts zeer matig bevredigd. Bleef zij juist dáárdoor zo
sterk leven? Schoolbibliotheken bestonden er niet; jeugdleeszalen nog minder;
krant en tijdschrift had zijn kinderhoekje nog niet uitgevonden; fabrikanten
kenden de kracht van reclame door allerlei attracties voor het lezende kind nog
lang niet. Ik heb moeizaam gejaagd om buit te vinden. Ik verzeker U, dat ik de
wonderlijkste creaturen verslagen heb.
Thans? Benauwende overvloed, overdaad. En - overdaad schaadt.
Wij hebben te aanvaarden. Laat ons echter, waar ons dit moge- | |
| |
lijk is - in huisgezin, in school, in jeugdclub - dat gevaar
bestrijden. Soberheid is eis.
Al deze zaken raken de uiterlijkheid van de materie! - zij is zeer
belangrijk. De innerlijkheid schuilt in het boek-zèlf; - zij is oneindig veel
belangrijker.
De heer
Gabriel Smit noemt in een van zijn
stellingen ‘het kinderboek een vriend van het kind’. Prachtig! Een goed boek
een goede vriend. Een slecht boek een slechte vriend. En - in beide gevallen -
een stille vriend; - een, wiens invloed, juist door zijn weinige
opdringerigheid, èn doordat zijn werk in de stilte geschiedt, van zo grote
intensiteit is.
De invloed van het boek op een kind is veel groter en van feller
directheid dan die van het boek op een mens.
Wij, groten, wij, wijzen en zeer verstandigen, wij distantiëren ons
van ons boek; wij zetten het buiten ons. We schatten het op zijn waardij, we
critiseren het, hoogstens confronteren we ons hier en daar met het gebeuren er
in.
Het kind?...... Het ziet geen afstand. Het vereenzelvigt zich met zijn
boek; ondergaat het; wordt het boek zelf.
Het bekommert zich in 't algemeen weinig of in het geheel niet om de
schrijver; heeft maar flauw notie, dat er zo iets nodig is voor het tot stand
komen ervan. Aan enige kritiek komt het zelden toe. Het snuffelt, - vergeeft
mij het minder fraaie beeld - het snufgelt als een hond aan zijn gevulde
etensbak. Smaakt het, hij hapt gretig, gulzig. Om te smullen, te smullen
alleen; niet om zich te voeden. Maar als 't hem niet smaakt, keert hij zich af
zonder enige zelfstrijd, en met het gelaten gebaar van: ‘Houd dat maar!’
Deze, wel zeer primitieve instelling van het kind tot zijn boek is het
juist geweest, die schrijvers er toe bracht, al meer en meer toe te geven aan
deze smulzucht en van kostelijk voedsel enkel snoepgoed te maken; - giftig
snoepgoed desnoods.
En 't kind at, tot - het walgde; een afkeer kreeg van zijn boek, het
lezen verleerde.
Hier naderen wij de zeer gewichtige vraag: ‘Hoe schrijven wij voor
kinderen?’
Door de tijden heen is daarop naar het antwoord gezocht. De prachtige,
gedegen studie van de heer
Daalder, ‘
Wormcruyt met suyker’, tekent dit streven op kostelijke
wijze.
Maar overal en altijd weer komt men de schrijver-zelf tegen, de
schrijfster, de man, de vrouw, die zich van uit eigen menselijke hoogte
overbuigt naar het kind, het tracht te geven iets, wat des | |
| |
kinds
is; maar immer met het gebaar van de meerdere, de wijze, de goedgeefse, -
althans van...... de volwassene.
Ze schrijven voor het kind, over
het kind, - nooit als-kind-zelf uit het kind.
De achttiende eeuw, de eerste helft der negentiende, huldigt, - óók
voor het kind - de deugd als de schoonste eigenschap des mensen. Het kinderboek
dus moet de kleinen reeds helpen, leren... hoger te klimmen op de ladder der
heilige vervolmaking... Hoe onze groot-, onze overgrootvaders en -moeders deze
drabbige lectuur hebben doorzwommen lijkt ons een raadsel.
Het boek móét...... het boek moet van alles. Het schijnt beschouwt te
worden als de trechter, waardoor men zomaar ongehinderd allerlei waarheid,
wijsheid, deugd, allerlei levenskunst, allerlei dierbaars de kleine zielen kan
ingieten.
Het kinderboek in die oude jaren is een monstrum van moraliteit, dat
in zijn kwabbige armen de kleine zielen verstikt.
De nieuwere tijd heeft zich dit monster van de schouders geschud
weliswaar, maar uiterst langzaam en niet zonder weifeling. En - eigenaardig
verschijnsel - een stille, vage eerbied voor de toch goede bedoelingen van de
oude moloch is nòg niet geheel verstorven.
Immers, de eis, die de toonaangevende kringen aan het kinderboek
stellen, is vrijwel nog altijd die van de pedagogische voortreffellijkheid: Het
kinderboek moet opvoedend werken.
Nog altijd speelt de mentor, de pedagoog, de wijze volwassene zijn
souffleursrol in het kinderboek; - zijn schaduw althans waart er in rond.
Moet dit?
Ik betwijfel het zeer. Ik acht dit juist een van de diepere oorzaken,
die menig kind - zij 't onbewust van wat hem hindert - zijn boek doet ter zij
leggen.
U schrikt mogelijk even.
Toch zult U mij zeker niet betichten, het kinderboek zijn nobele hart
te willen ontnemen: de opvoedende kracht.
Zo is 't ook niet. Maar - het accent in het kinderboek ligt veelal nog
verkeerd. Ik wijs de opvoedende kracht in het kinderboek niet terug,
integendeel; maar wel - en zeer beslist - elk zweem van opzettelijkhgid, die
het kind verhinderen zou, onbevangen te komen tot zijn boek. De instelling van
de schrijver tegenover zijn werk beslist hier.
Ik herhaal: Hij moet niet over het kind schrijven,
niet voor het kind; maar uit het kind. Hij
moet - onsmakelijk, maar veel gebruikt beeld - in de huid kruipen van het kind.
Hij moet als volwassene volkomen terug. Hij moet zèlf kind zijn en met
kinderogen de | |
| |
wereld, waarin zijn kleine of grote mensen leven,
lieven, lijden, bezien; - met kinderhart de emoties beleven van zijn
figuren.
Neen, 't mag niet zó zijn, dat een schrijver een bepaalde gedachte
centraal stelt, zelf aan de touwtjes trekt, en zijn marionetten die gedachte
laat demonstreren; - niet zó dus, dat de boekfiguren sujetten worden, niet om
hunzelfs wil, maar alleen om de wil des schrijvers uit te voeren. De schrijver,
- hij moet, integendeel, de dienende zijn, die zijn boekfiguren ‘ondergaat’,
die zelf lijdt of lacht, die zelf hoopt of gelooft, die zelf worstelt met de
vragen en moeiten van de kleine levens, die hij ten tonele voert, alsof - alsof
hij zelf kind was, volkomen hunner een......
U las mijn stelling: ‘Het goede kinderboek is veeleer en veel meer het
boek van de kunstenaar dan van de pedagoog.’
Deze wijsheid in uw midden te poneren is voor mij, die zelf vele
kinderboeken en -boekjes schreef, niet ongevaarlijk. Deze bewering, juist van
mij, kan zo licht pretentieus klinken. Laat mij U bij voorbaat mogen zeggen,
dat zij dat niet is. Ik heb geenszins de pretentie, in mijn werk voor kinderen
altijd dit ideaal bereikt te hebben; - wel de pretentie er naar te hebben
gestreefd en dit...... welbewust.
Het belletristische kinderboek! Het boek van de kunstenaar, -
litterair en psychologisch verantwoord! Hoge eis!
Maar is dit te hoog gegrepen? Volstrekt niet. Ik ben er van overtuigd,
dat juist dit hoge eisen stellen aan het kinderboek-zèlf van grote en goede
invloed moet zijn. Ook op de leesgraagte van het kind.
De dwaze mening, dat het schrijven van een kinderboek, als het maar
aan bepaalde pedagogische eisen voldoet en dus, naar men goedgelovig vertrouwt,
opvoedend werkt, zo moeilijk niet is, moet gesignaleerd.
Ook moet gesignaleerd de mening, dat ‘Kunst’ voor het kind contrabanda
zou zijn, omdat het die niet waarderen kan, De diepste werkingen zijn altijd
die van de stilte.
Ook de gedachte, dat het kinderboek op zo hoog plan gebracht iets
gekunstelds, iets buitenissigs zou krijgen, - iets direct herkenbaars als rhum
in de pudding.
Ook deze, dat het zich door woordenpraal en stylistische perfectie zou
karakteriseren en zich zo onderscheiden van het gangbare kinderboek.
Neen, - de diepste waarde schuilt in de ziel van het boek.
De ziel?...... Wat is dat?
Moeilijk te omschrijven. Laat mij benaderen. Laat mij U mogen wijzen
op dit eigenaardige verschijnsel: U hebt, jaren geleden, een boek gelezen - 't
kan ook een kinderboek zijn geweest -. En U | |
| |
weet er nog van,
onvervreemdbaar zeker, dat het ‘zo mooi’ was. Als U echter inhoud en vorm van
dit boek reconstrueren moet, komt ge tot de teleurstellende ervaring, dat ge
maar zielig weinig meer weet van dat mooie boek. Feiten, namen, plaats van
handeling, - ze zijn vervaagd, verdwenen. Uw geheugen laat U schromelijk in de
steek.
En toch - mocht iemand glimlachend U aanzien om uw enthousiasme over
een boek, dat ge vergeten hebt, ge zult met hardnekkigheid volhouden: ‘Ja, -
maar dat het “mooi” was; vergeet ik nooit!’
U hebt dus toch iets onthouden. Dàt is...... geheugen van het hart;
dàt laat U nooit in de steek; dàt sterft niet. Uw ziel is aangeraakt door de
‘ziel’ van dat boek...... En dit heeft U gesterkt in uw geestelijke groei.
Naast vorm en inhoud, die hopeloos verbleekten, bezat zulk een boek
dus een derde element, dat leven bleef. Zoek er een naam voor. Noem het de
sfeer van het boek, de harteklop, de...... ziel.
En als ik daareven zeide: ‘De diepste waarde schuilt in de ziel van
een boek, dan bedoelde ik dus, die geheimzinnige invloed, die van het boek
uitgaat op zijn lezer; - van het kinderboek óók op zijn kleine lezer; ja, hier,
omdat er geen distantiëring is, is die invloed van veel dieper intensiteit.
Ergo: Een goed schrijver, ook van kinderboeken, moet dus vooral
zorgen, dat zijn boek een ‘ziel’ krijgt. Vergeefs pogen! Een pogen zou juist
die ‘ziel’ doden! Zodra ook maar enige opzettelijkheid optreedt, gaat het fijne
fluïde verloren, wordt het hoogstens...... pedagogiek.
De schrijver-kunstenaar zal deze invloed op zijn kleine lezers
krijgen, ondanks zich-zelf. Het is genade...... Of - hij krijgt die niet.
De emoties, de ontroeringen, de blijdschap, het leed, ze moeten door
zijn eigen ziel - zijn kinderziel - heenbreken en leven krijgen. Zo, en zo
alléén kunnen zij misschien de ziel van het kind aanraken en ook daar leven
wekken; - een aanraking, die het nooit vergeet.
Een kinderboek moet ‘waar’ zijn.
Dit heeft met het antieke reclame-moois ‘Een waar verhaal’, ‘een
verhaal op waarheid gegrond’, ‘een verhaal naar het leven’, ‘een verhaal naar
het werkelijke leven’, - absoluut niets te maken. Waarheid en werkelijkheid
zijn geen elkander dekkende begrippen.
Het gaat in een boek - ook in een kinderboek - niet om de dingen zelf,
maar om de ziel der dingen. Die dingen, de personen, de gebeurtenissen zijn
slechts - wat wilt ge? - de spiegels, waarin de diepe waarheden van ons
mensenleven in-licht-en-donker | |
| |
weerkaatsen; het zijn slechts de
symbolen van dieper werkelijkheid; het zijn slechts de dragers van wat
werkelijk, van wat eeuwig is en universeel. Niet uit de dingen zelf, - uit de
wonder-ongrijpbare sfeer om en door hen straalt het leven van een boek.
Dit is het leven, dat door het hart van de schrijver moet heenbreken.
Zonder dàt blijft zijn boek, hoe knap, hoe pedagogisch voortreffelijk ook, -
dood.
En juist die sprake van zijn hart zal door het hart van het lezend
kind worden verstaan, al heeft dat kind van het bestaan van zo'n wezen als een
schrijver zelfs geen notie, al heeft de kwajongen heus de wetenschap niet, dat
hier de goudglans van de waarheid schittert.
Hiermede is ook het goed recht verklaard van het Christelijk
kinderboek, het vaak gesmade; - en dit niet altijd ten onrechte.
Ook hier is het weer: het hart van de schrijver spreke, zó, dat het
kinderhart die sprake verstaat.
Ik onderschrijf volkomen de stelling van de heer
Daalder ‘dat kinderen niet afkeurig zijn van
religieuze en ethische problemen’. Hun hart, zoveel dichter nog bij de
eeuwigheid dan het onze, het door het leven geschondene, leeft vaak veel dieper
geestelijk dan wij vermoeden. Het spreekt zich alleen heel moeilijk uit, of in
het geheel niet; - kenmerk van het echte.
Waar het Christelijk kinderboek niet is een vermaan, een gecamoufleerd
gepreek, doorsponnen met Bijbelteksten, niet is een marionettenspel van
zielloze wezens om de heilige, geestelijke waarden heen, maar - waar het de
zielenood, die ook in 't kinderhart groot kan zijn, aandurft, - waar het 't
licht van de uitredding doet gloren, - waar het de vrede en de vreugde van het
stille Godsvertrouwen leven geeft, - dáár is juist dat Christelijk kinderboek
van onschatbare waarde voor tijd en eeuwigheid.
Ik kan maar iets van deze materie, deze zeer bijzondere en zeer
moeilijke, aanstippen. Zij verdiende een referaat apart.
Dames en Heren! Ik sprak mogelijk al te lang. Een paar opmerkingen
nog:
Wij moeten het kinderboek zware eisen stellen, even zware als het boek
voor volwassenen, maar - andersoortig uiteraard. Het kinderboek moet litterair
en psychologisch volkomen verantwoord zijn, mag in geen enkel opzicht
minderwaardig worden, omdat het maar-een-kinderboek is. Indien dit laatste het
geval is, moet het onverbiddelijk als zodanig gesignaleerd. Ik geloof, dat onze
strenge critische houding tegenover het kinderboek, een scherpe selectering
ervan, ook in de materie van het probleem, dat ons hier samenbracht, van grote
kracht is. | |
| |
Het kind moet in zijn boek zichzelf herkennen; het moet daarin de
weerklank horen van zijn eigen bestaan. Hem ten zegen.
Er klonk een klacht: Onze tijd toont een al duidelijker wordende
leesluiheid bij het kind.
Het zal moeilijk zijn die klacht te doen verstommen. Maar de vijand -
de indolentie - is herkend.
In de strijd daartegen gaat het kinderboek-zèlf vóóraan; voert het
vaandel. Al onze pogingen, onze verzinningen ten goede, - onze arbeid en onze
liefde voor het kind, zullen, ter victorie, dit vaandel moeten volgen.
Kinderverhalen. Fictieve gebeurlijkheden in woorden. Producten van
beweeglijke fantasie. Wolkenspel aan avondhemel...... Zij zijn wel eens vanuit
de hoogte ener schoolmeesterlijke kennisverheerlijking, tijdverdrijf, snoepgoed
genoemd.
Maar het goede, het levensware kinderboek, waarin de gebeurtenissen
slechts de reflexen zijn van dieper waarheid, verdient die geringschatting
niet.
Kinderboeken, zij kunnen, zij mogen, zij moeten de spiegels zijn,
waarin het kind de levenswaarheden van aarde en hemel samen ziet, - deze ziet
beter, juister, scherper dan in het leven zèlf; - zij moeten worden: de echo
van zijn eigen hart.
En zo zal het kind ze ook willen lezen.
Zo zal de stille werking op het zieleleven van het kind een gezegende
zijn.
W.G. van de Hulst.
|
|