'Middelnederlandse chirurgieën en hun maatschappelijke context. Een introductie op het belang van oud-Nederlandse, medische teksten'
(1999)–Erwin Huizenga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Erwin HuizengaGa naar voetnoot*Middelnederlandse chirurgieën en hun maatschappelijke context
| |
Inleiding: een vergeten tekstcorpusDe medioneerlandistiek bloeit als nooit tevoren. Aan allerlei aspecten van de Middelnederlandse teksten wordt veel aandacht geschonken, zoals de maatschappelijke context waarbinnen zij ontstonden, en de handschriftelijke context waarin zij aan ons overgeleverd zijn. Dit heeft onder andere geleid tot een sterk toegenomen belangstelling voor teksten waarin de middeleeuwse wetenschappelijke denkbeelden centraal staan, de artes-literatuur. Toch is er een belangrijke groep traktaten waarvoor, buiten een kleine groep van medioneerlandici gerekend, tot nu toe nog weinig belangstelling is getoond: de Middelnederlandse chirurgieën. Deze geringe interesse is echter ten onrechte. Er zijn verschillende redenen te noemen waarom deHet chirurgieonderricht aan het begin van de veertiende eeuw (in: M.C. Pouchelle. Corps et chirurgie a l'apologée du moyenage. Parijs: Flammarion, 1983).
studie naar dit soort wetenschappelijke literatuur voor neerlandici interessant kan zijn. Ten eerste is er de taal: in literaire teksten weegt in de Middeleeuwen de verpakking vaak minstens zo zwaar als de inhoud. En ook het taalgebruik in officiële documenten is sterk geformaliseerd. Bepaalde elementen van een taal zullen daardoor benadrukt worden, terwijl andere nauwelijks of helemaal niet aan bod komen. Met andere woorden: de literaire conventies die de middeleeuwse teksten zoals wij die kennen hebben gevormd, zorgen ervoor dat wij tegenwoordig in sommige opzichten een wat te éénzijdig beeld van die taal hebben. Bij artes-teksten daarentegen gaat het - in de meeste gevallen - uitsluitend om de inhoud, om de overdracht | |
[pagina 274]
| |
van kennis. Daardoor mag men verwachten dat het taalgebruik een andere kant van het Middelnederlands representeert, die (vermoedelijk) dichter tegen de alledaagse spreektaal zal hebben aangeschurkt. Al in haar proefschrift uit 1968 wees Ria Jansen-Sieben hierop. Lange tijd was zij de enige medioneerlandicus die zich met de artes-literatuur bezighield. Het mag typerend genoemd worden dat veel woorden in de Middelnederlandse chirurgieën niet terug te vinden zijn in zowel de gedrukte als de digitale versie van het Middelnederlandsch Woordenboek, dat zich immers voor een belangrijk deel baseert op literaire bronnen. Onze kennis van het Middelnederlands wordt dus in belangrijke mate vergroot door de studie naar artes-teksten. Tevens zijn de artes-traktaten, net als de literaire teksten, niet los te zien van de maatschappij waarin ze zijn ontstaan. Niet zelden blijken artes-teksten zóveel bij te dragen aan onze kennis van het wereldbeeld, dat de literaire werken daardoor beter begrepen kunnen worden. De contouren van niet alleen van de taal, maar ook van de dieperliggende ideeën en drijfveren achter de middeleeuwse samenleving als geheel, krijgen, wanneer de artes-teksten terdege onderzocht worden, steeds meer scherpte. Het overgrote deel van de Middelnederlandse artes-literatuur bestaat uit medische teksten en een belangrijk deel dáárvan bestaat weer uit chirurgieën of uit teksten met daaraan verwante onderwerpen. Alleen al op grond van de omvang van het tekstcorpus is er dus alle reden om meer aandacht te schenken aan deze chirurgische traktaten. Daar komt nog eens bij dat binnen het geheel van de Europese laatmiddeleeuwse geneeskunde de Middelnederlandse medische traktaten, en zeker de chirurgieën, een wel bijzonder voorname rol spelen. Veel medische teksten zijn uitsluitend in het Middelnederlands geschreven en in geen andere volkstaal vertaald. Ook werden traktaten al heel vroeg, in de loop van de veertiende eeuw en soms nog eerder, uit het Latijn in het Middelnederlands vertaald, veel eerder vaak dan in de ons omringende landen. Bijzonder is zeker ook de oorspronkelijkheid van veel Middelnederlandse chirurgieën, en daaraan gepaard een relatief rijke overlevering. De Vlaamse chirurgie stond in de veertiende eeuw ‘op een uitzonderlijk hoog peil’, constateerde Jansen-Sieben reeds. Alleen dat feit al rechtvaardigt nader onderzoek naar de traktaten. Als groep is dit genre teksten nog nooit onderwerp geweest van een stelselmatig onderzoek, laat staan van plaatsing binnen een breder maatschappelijk kader. Dit artikel wil hiertoe een eerste aanzet geven. Wat kunnen we precies onder het woord ‘chirurgie’ verstaan? Ten eerste: het beoefenen van de wondheelkunst, de vaardigheid in het opereren, het vak. En ten tweede: de teksten waarin de kennis om dat vak te beoefenen is bijeengebracht. In het moderne medischhistorische onderzoek wordt het woord meestal in de tweede betekenis gebruikt. De Middelnederlandse teksten zélf lijken dit te rechtvaardigen. De openingswoorden van één van de belangrijkste teksten, de Cyrurgie van Jan Yperman, luiden in één handschrift: ‘Hier begint die cirurgie van meester Jan Yperman ende es getrocken uut alle den auctoors ende den meesteren.’ Wanneer in dit artikel over chirurgieën gesproken wordt, dan wordt daar een specifiek soort teksten onder verstaan, namelijk díe traktaten die het geheel van de middeleeuwse wondheelkundige wetenschap behandelen, en die ook uitdrukkelijk beogen een overzicht van het vakgebied te geven. Een belangrijk deel van de chirurgieën is, als gezegd, vertaald uit het Latijn. Alhoewel het natuurlijk niet de bedoeling kan zijn, hier de complete geschiedenis van de chirurgie in de Middeleeuwen te bespreken, moet er toch kort ingegaan worden op de Latijnse traditie waarin de Middelnederlandse teksten hun oorsprong vinden. | |
De Latijnse traditieUit de vroege Middeleeuwen zijn er nauwelijks teksten bekend die een overzicht van het gehele chirurgische vakgebied willen geven. Dit hangt samen met het feit dat in deze periode de beoefenaren van de chirurgie hun opleiding meestal in de praktijk volgden, en er nauwelijks infrastructuren bestonden die een meer wetenschappelijke benadering mogelijk maakten. De school van Salerno, ten zuiden van Napels, met een periode van grote bloei in de elfde eeuw, was de eerste institutie in het middeleeuwse Europa met een vorm van organisatie die met de latere universiteiten kan worden vergeleken. Toch bracht ook deze school weinig literatuur voort die met ‘chirurgie’ kan worden aangeduid. Dergelijke teksten ontstonden in de tweede helft van de twaalfde eeuw in Noord-Italië, in Lombardije. In de jaren zeventig verzorgde Roger Frugardi in Parma een reeks lezingen, waarin hij de chirurgie als wetenschap wilde samenvatten. Zijn voordrachten werden opgetekend en geredigeerd door zijn leerlingen. Zijn werk kan als de eerste echte ‘chirurgie’ worden bestempeld. In het begin van de dertiende eeuw verzorgde Rogers leerling Roland van Parma een bewerking, die nu onder de titel Rolandina bekend staat, en waarin de oorspronkelijke Roger-tekst uitvoerig becommentarieerd wordt. Beide werken, zowel Rogers oertekst als de Rolandina, werden in de loop van de dertiende eeuw van nader commentaar voorzien. | |
[pagina 275]
| |
Hiermee was de toon gezet. De dertiende eeuw was nadrukkelijk de periode van de grote Latijnse chirurgieën, de chirurgische handboeken waarin zoveel mogelijk beschikbare chirurgische kennis overzichtelijk in één tekst bijeen gebracht werd, en waarbij bovendien ook in toenemende mate de meningen en inzichten van de belangrijkste autoriteiten vermeld werden. In de westerse geneeskunde was het idee van het samenbrengen van alle chirurgische geleerdheid in één gespecialiseerd tekstboek een vernieuwing. Auteurs besteedden daarom dan vaak veel aandacht aan wat ze met hun boek wilden bereiken, en hoe het georganiseerd was. Een belangrijk centrum voor de productie van chirurgische handboeken was de universiteit van Bologna. De zogenoemde ‘school van Bologna’ bouwde mede voort op het werk van Arabische auteurs. Met de introductie van de Arabische wetenschappelijke literatuur door middel van vertalingen, vonden vanaf de twaalfde eeuw ook deze medische traktaten geleidelijk ingang. De chirurgie van Albucasis, gestorven in 1013, zou tot ver in de zestiende eeuw invloed blijven uitoefenen; ook in de Middelnederlandse teksten wordt zijn naam regelmatig genoemd. Tegen het einde van de dertiende eeuw verplaatste het zwaartepunt van de chirurgie, zowel als academisch discipline, als voor wat betreft het niveau van de praktische beoefening ervan, zich vanuit Noord-Italië naar het noorden: naar Duitsland, de Nederlanden en vooral naar Parijs. Tegenwoordig beschouwt men als een belangrijke oorzaak het gedwongen ver-kassen van de chirurg Lanfranc van Milaan naar Parijs. In 1290 werd hij om politieke redenen verbannen. Na een kort verblijf in Lyon begon hij in 1295 te Parijs chirurgie te doceren. Lanfrancs werken behoren, net als die van zijn voorgangers die zijn onderscheiden in een Chirurgia magna en een beknoptere Chirurgia parva, ook in hun Middelnederlandse vertalingen, tot de invloedrijkste chirurgieën van de late Middeleeuwen. Aan het eind van deze ontwikkeling staat Guy de Chauliac, die rond het midden van de veertiende eeuw de persoonlijke chirurg van zeker drie pausen was. Hij voltooide in 1363 zíjn Chirurgia magna. Tot ver in de achttiende eeuw werd dit werk herdrukt. Hij voegde nieuwe elementen toe aan de traditie, zoals een beknopt overzicht van de medisch-chirurgische geschiedenis, en blonk daarnaast uit door de heldere structuur en door de volledigheid van zijn werk. Markeert de veertiende eeuw het einde van het tijdperk van de grote Latijnse chirurgieën, voor de volkstalige traditie lag hier juist het begin. De Chirurgia magna van Guy de Chauliac werd bijvoorbeeld al binnen enkele jaren na het gereedkomen van het Latijnse origineel in het Frans vertaald. Bij het proces van hetGuy de Chauliac houdt spreekuur in zijn bureau en onderzoekt gezwellen (in: L.C. MacKinney, Medical Illustrations in Medieval Manuscripts. Londen, 1965, afb. 4, p. 212. Publications of the Wellcome Historical Medical Library).
toegankelijk maken van de vele Latijnse chirurgieën in de volkstalen, namen de Middelnederlandse vertalers het voortouw. | |
De Middelnederlandse chirurgieënBinnen het geheel van de laatmiddeleeuwse chirurgieën in de volkstalen, spelen de Middelnederlandse teksten dus een voorname rol. In het kader hiernaast wordt een overzicht gegeven van wat er aan Middelnederlandse chirurgieën overgeleverd is. Ze kunnen onderverdeeld worden in verschillende categorieën: vertalingen van de Latijnse traktaten; oorspronkelijk Middelnederlandse werken (dat wil zeggen: werken die door de auteur volgens een nieuwe opzet of met gebruikmaking van eigen inzichten in het Middelnederlands waren geschreven. Dit betekende natuurlijk niet dat er geen gebruik gemaakt kon zijn van Latijnse bronnen. Van Yperman bijvoorbeeld is bekend dat hij veel gebruik maakte van de Chirurgia magna van Lanfranc); en - vaak anonieme - chirur- | |
[pagina 276]
| |
gieën [Overzicht van het corpus van de Middelnederlandse chirurgieën.] waarvan de status vooralsnog niet duidelijk is. In het overzicht valt te zien dat de chirurgieën van de grote chirurgen van de Italiaanse en Franse scholen allemaal in het Middelnederlands zijn vertaald. Meestal is de tekst in meer dan één handschrift overgeleverd.Chirurgische instrumenten in Ypermans Chirurgia (in: R. van Hee (ed.), Heelkunde in Vlaanderen door de eeuwen heen. In de voetsporen van Yperman. Gent, 1990, p. 78-86.
Van Lanfrancs Chirurgia magna zijn zelfs drie onafhankelijke vertalingen bekend, waarvan de eerste al vóór 1350 in Vlaanderen tot stand werd gebracht. De Vlaamse chirurgie had dus al vroeg een hoog niveau, en hetzelfde geldt ook voor Brabant. Daarvan getuigen de werken van Jan Yperman, die al rond 1310 zijn Cyrurgie schreef, en van Thomas Scellinck van Tienen, die kort daarop, in 1343, in Brabant zijn Boeck van surgien voltooide. De relatief rijke overlevering van deze teksten doet bovendien vermoeden dat ze invloedrijk zullen zijn geweest. Dit geldt zeker ook voor een chirurgische compilatie die nog vóór 1350 tot stand kwam, en die in de vakliteratuur bekend staat als de Jonghe Lanfranc. Lange tijd heeft men gemeend dat dit een vertaling van Lanfrancs Chirurgia parva was, maar sinds 1968 weten we dat het een oorspronkelijk Middelnederlands werk is, waarvan de auteur Lanfranc dermate bewonderde (zijn naam was dus in de Nederlanden al vóór 1350 in ruime kring bekend!), dat hij zichzelf als een leerling van de meester beschouwde. | |
[pagina 277]
| |
[Inhoud van de Middelnederlandse chirurgie van Lanfranc van Milaan, Chirurgia maga (handschrift Uppsala, UB, Kodex Waller 132, vol. 1-75).] manieren worden geordend, bijvoorbeeld pathologisch, dat wil zeggen naar het type wond, ziekte of aandoening, of in de volgorde a capite ad calcem (‘van het hoofd tot de voeten’). Hierbij werden eerst alle mogelijke ziekten, gezwellen, of wonden die zich aan het hoofd konden voordoen, behandeld. Voorbeelden hiervan zijn openliggende hersenwonden, oogziekten, afgescheurde oren, ontstoken tandvlees, maar ook bloedstelping of het bestrijden van luizen. Vervolgens konden alle ziekten en wonden vanaf de schouders | |
[pagina 278]
| |
naar beneden aan bod komen, met vaak veel aandacht voor de individuele organen, tot aan ontzette of gekneusde voeten toe. Om een idee te geven van de omvang en reikwijdte van dit soort traktaten, is hiernaast de structuur en inhoud van een van de langste Middelnederlandse chirurgieën op een rij gezet. Het betreft de tweede Middelnederlandse vertaling van de Chirurgia magna van Lanfranc van Milaan, zoals die voorkomt in een codex in Uppsala. In de proloog wordt het werk als volgt aangekondigd: ‘Inden name ons Heren, des Vaders ende des Soens ende des Heylighen Gheest, ende der heligher joncfrouwen Marien, ende Sancte Georgius ende alre heylighen. Soe neme ic aen dit zoete werk van cerurgien [= chirurgie] te scriven, dat meyster Lanifrancus makede in Latijn, dat hy hetede “dat volcomen werck van cerurgien”.’ (Met ic spreekt hier de vertaler, en niet Lanfranc.) De chirurgie bestaat uit vijf boeken, waarvan sommige, zijn onderverdeeld in traktaten (in het Middelnederlands leringhen, in het Latijn doctrina genoemd). De kleinste structurerende eenheden zijn de hoofdstukken, cappitelen. De eerste twee traktaten van het eerste boek bespreken de chirurgie in algemene zin. Daarin komen zaken aan de orde als: wat een chirurg moet weten om zijn vak uit te kunnen oefenen, hoe hij zich dient te gedragen, et cetera, maar ook algemene opmerkingen met betrekking tot anatomische aangelegenheden. Het derde traktaat bespreekt de verschillende soorten wonden die er zijn, en hoe ze behandeld moeten worden. In het tweede boek worden wonden besproken die in de afzonderlijke ledematen en delen van het lichaam kunnen voorkomen, ruwweg in de volgorde ‘vanden hoefde totten voeten’. Het derde boek worden ziekten en aandoeningen meer in het algemeen behandeld, en ook hier wordt weer de volgorde a capite ad calcem gehanteerd. De onderwerpen die aan bod komen lopen zeer uiteen. Zo wordt vermeld hoe haar behandeld kan worden, of huidaandoeningen, waaronder lepra. Lepra kun je herkennen aan het uitvallen van het haar, het verkleuren van de ogen en de nagels, en aan bloeddoorlopen plekken over het hele lichaam, aldus de tekst. Het gehele tweede traktaat van het derde boek gaat over alle mogelijke soorten gezwellen, het daaropvolgende traktaat beschrijft de complicaties bij ziekten zoals stenen in de blaas, wratten en aambeien. De laatste capittelen van dit boek gaan in hoofdzaak over enkele belangrijke methoden van behandeling die een chirurg ter beschikking stonden, de aderlating en de cauterisatie (dit is het dichtschroeien van wonden door middel van een gloeiend brandijzer). Het vierde boek heeft als overkoepelend thema gebroken botten, en dislocaties, botten die uit de komEen lepralijder loopt klepperend door de stad (in: M.J. Imbault-Huart, La médecine au moyen âge, à travers les manuscrits de la Bibliothèque Nationale. Parijs, 1983, afb. 80, p. 177).
geschoten of verstuikt zijn. Het laatste boek tenslotte heeft een Antidotarius, zoals veel chirurgieën die op het einde hebben. In een Antidotarium werd de samenstelling van de geneesmiddelen, waarbij meer dan één ingrediënt was gebruikt, nauwkeurig beschreven. Belangrijk daarbij is, en dat is ook het ordeningsprincipe achter dit laatste boek, welke werking zo'n zogenoemd compositum heeft. De indeling en structuur van Lanfrancs Chirurgia magna is typerend voor de middeleeuwse chirurgieën: werkend van algemene termen en begrippen naar de meer gespecialiseerde ingrepen, met vaak een tamelijk heldere structuur, doordat het materiaal geordend is in samenhangende brokken informatie, waarbinnen ook steeds een logische samenhang evident wordt gemaakt. Voor een buitenstaander, en daaronder valt bij dit soort teksten per definitie iedere niet-chirurg, zijn de meest interessante en meest informatieve stukken in deze zeer lange teksten natuurlijk in het begin terug te vinden. Dáár wordt vaak gezegd waaróm de auteur een chirurgie heeft geschreven, of waaróm de vertaler zijn vertaling maakte, voor wie hij dat deed, en hoe hij dat deed. | |
[pagina 279]
| |
Het belang van theorie en praktijkIn de Middeleeuwen was de chirurgie een van de drie pijlers waarop de geneeskunde berustte - de andere twee waren het toedienen van geneesmiddelen en de toepassing van diëten. Toch stond ze als tak van de medische wetenschap lager in aanzien dan de beide andere onderdelen. Toen vanaf de twaalfde eeuw de scholastieke methode z'n intrede deed in het wetenschappelijk denken, werd ook in de geneeskunde de theorievorming steeds belangrijker. Er bestond in die tijd een kloof tussen de wetenschappelijke, theoretisch-universitaire geneeskunde en de praktische chirurgie, een kloof die in de voorafgaande eeuw geleidelijk groter werd. In de loop van de dertiende en veertiende eeuw probeerden de chirurgen de status van hun beroep te verhogen door de wetenschappelijke en theoretische aspecten van de chirurgie te benadrukken, waarbij tegelijkertijd het manueel-praktische ervan zoveel mogelijk werd gebagatelliseerd. Als gevolg hiervan ontstond er een sterke differentiatie onder de chirurgen: hun beroepsstand vormde een glijdende schaal, met als uitersten aan de ene kant de chirurgenSterotiepe afbeeldingen van een doctor medicinae (links, met urinefles) en een chirurg (rechts, met pot en lepel om medicijnen te bereiden).
‘met de lange toga’, die probeerden hetzelfde opleidingsniveau als de universitaire doctores medicinae te halen, en daarbij de praktische kant van de chirurgie veronachtzaamden. Aan de andere kant waren er de uitsluitend empirisch getrainde chirurgen, die de noodzakelijke theoretische onderbouwing voor de uitoefening van hun beroep misten. Het gevolg was dat de chirurgie de facto uiteenviel in twee takken, een wetenschappelijke en een ambachtelijke. In de chirurgieën van de dertiende en veertiende eeuw, en dan met name in de inleidende stukken, speelde dit debat een grote rol. De Middelnederlandse vertaling van Lanfrancs Chirurgia magna is er een schoolvoorbeeld van. De vertaler meldt in de openingswoorden van de proloog dat hij Lanfrancs tekst ‘in duutsche verclaren’ wil, ‘also seer als moghelic is’, maar zegt er niet bij wat zijn beweegredenen zijn. Het boek is, weer volgens Lanfranc, een combinatie van kennis die door de ‘wisen gheleerden meysteren’ in het verleden is vergaard, en van langdurige praktijkervaring van Lanfranc zelf. Hij neemt hier dus een soort middenpositie in, in het chirurgische debat: een chirurg moet zowél theoretische kennis áls praktijkervaring bezitten. Chirurgie is werken met de handen, aldus Lanfranc. Maar het is dat niet alléén: ‘serurgie is een konst vanden medicinen’. Hij legt er dus de nadruk op dat chirurgie een konst is, waarmee aansluiting wordt gezocht met het universitaire begrip artes liberales. Maar even verderop in de chirurgie wordt gezegd: ‘sommige meysteren die segghen dat cirurgie en is anders niet dan een werck’. En manuele arbeid was volgens sommigen vergankelijk, de artes waren dat niet. Daarmee wordt duidelijk verwezen naar de academische doctores medicinae, die in de chirurgenstand een concurrent voor hun eigen positie zagen. Maar volgens Lanfranc is het wel degelijk nodig ‘dat een sirurgicus sal weten een deel van speculacien ende theorijc ende onderscheyt van dingen’, om het handwerk deskundig te kunnen uitvoeren. | |
Deontologische bespiegelingenHet nieuwe bewustzijn van de chirurgen in de veertiende eeuw ten opzichte van hun eigen mogelijkheden weerspiegelde zich ook in talrijke passages, waarin uiteengezet werd aan welke eisen een goede chirurg zou moeten voldoen. Volgens dezelfde chirurgie van Lanfranc moest een chirurg zowel in psychisch als fysiek opzicht (met ‘wel ghemaecte hande’, ‘smalle vingheren’, en ‘enen ghetemperden maecsel’ [= lichaamsbouw in de juiste verhoudingen]) goed in orde zijn; hij moest logica en rhetorica | |
[pagina 280]
| |
Anatomische afbeelding van het menselijk lichaam uit de late Middeleeuwen (in: Hans von Gersdorff, Feldbuch der Wundarznei. Darmstadt, 1967).
beheersen om zich goed en begrijpelijk uit te kunnen drukken; in het huis van zijn patiënt moest hij zich correct gedragen, zowel naar de patiënt zélf als naar zijn familie toe; hij moest armen zoveel mogelijk gratis bijstaan, terwijl hij aan de rijken een ruime vergoeding mocht vragen. Verder moest hij goede manieren kennen, mocht hij niet gulzig zijn, geen onbehoorlijke blikken op de vrouw van de patiënt werpen, noch overspel met haar bedrijven - blijkbaar kwam dat voor! Ook mocht hij geen slecht humeur tonen, of ruzie maken met de patiënt of diens naasten. We zien hier parallellen met algemene Middelnederlandse gedragsleren. Hopeloze gevallen, dat wil zeggen patiënten met verwondingen waarbij de patiënt geen kans van overleven had, moest de chirurg niet in behandeling nemen. Een van de belangrijkste zaken was dat een chirurg wist wat de vier elementen waren, omdat zijn ‘werkmateriaal’, het menselijk lichaam, evenals de natuur daaruit was samengesteld: ‘Hier om, ist sake dat een cirurgicus niet wet natuerlike complexie: hoe soude hy weten menigherhande complexien van leden? Ende en weet hy oeck niet complexie ende gradus, soe en kan hy oec niet bekennen [= herkennen] die humoren die hy weten ende bekennen moet.’ Tenslotte, en dit wordt in de Middelnederlandse tekst op een haast terloopse en verzelfsprekende toon meegedeeld, moest hij voldoende anatomische bagage hebben, en de onderdelen van het menselijk lichaam kennen: ‘Oeck so moet hy weten menichfolt der leden, ende oeck ynicheyt der leden [= eenheid van de ledematen], ende ambocht der leden; wat lede groet werck hebben ofte cleyn’. Wanneer een chirurg dit alles deed, ‘sal hy climmende wesen in duechden, op dat die goede mare van hem springhe [= opdat zijn goede naam zich zal verspreiden]’. Dit voortdurend hameren op het belang van een theoretische achtergrond voor het manuele handwerk, dat in veel chirurgieën op de voorgrond trad, zorgde in de veertiende eeuw voor een snel stijgende opleidingsgraad en een daaraan gepaard gaande onafhankelijkheid van de zich ontwikkelende chirurgenstand. Natuurlijk was het benadrukken van het belang van autoriteiten, én het gebruik ervan, niet nieuw; ook bij de voorlopers van de grote Latijnse chirurgieën speelde het een rol, zij het onuitgesproken en meer op de achtergrond. Veel chirurgische traktaten baseerden zich voor een deel op de oudere Arabische literatuur, of op nog veel ouder materiaal uit de klassieke periode. Nieuwe inzichten in het functioneren van het menselijk lichaam kwamen er pas vanaf het einde van de twaalfde eeuw en het begin van de dertiende. Dit kwam mede doordat er toen, met name in Noord-Italië, een begin werd gemaakt met het uitvoeren van dissecties op mensen. De nieuwe anatomische kennis die daarvan een gevolg was, kwam het eerst tot uitdrukking in de Italiaans-Latijnse chirurgieën, en later in de volkstalige teksten, en raakte daarin verweven met de oudere inzichten. | |
Het karakter van de Middelnederlandse artes-literatuur in de veertiende eeuwHet karakter van de Middelnederlandse artes-literatuur lijkt zo rond 1300 te veranderen onderDe dissectie van een lijk (in: P. Huard en M. Drazen Grmek, Mille ans de chirurgie en accident: Ve-XVe siècles. Parijs, 1966, plaat XIII, tegenover afb. 53).
| |
[pagina 281]
| |
druk van de veranderende maatschappelijke omstandigheden. Tot die tijd was er vooral sprake van dat universitaire wetenschappelijke Latijnse literatuur weliswaar in het Middelnederlands werd vertaald, maar dat dit gebeurde met een ander publiek in gedachten, en dus ook in een andere vorm, namelijk de berijming. De veruit belangrijkste exponent van dergelijke berijmde literatuur is in de tweede helft van de dertiende eeuw natuurlijk Maerlant, met name zijn Der naturen bloeme. Maerlant recipieerde en bewerkte zijn teksten voor een niet-deskundig, adellijk publiek. Uit dezelfde periode is het berijmde anatomische traktaat Van smeinscen lede afkomstig. Daarnaast is er nog een uitvoerig encyclopedisch en berijmd traktaat over de structuur van de kosmos, de Natuurkunde van het geheelal. Deze tekst valt op door de zeer rijke overlevering (er zijn er minstens tien handschriften van bekend). Bijzonder is dat in een van de handschriften waarin deze tekst is overgeleverd, ook nog een prozaversie van dezelfde tekst voorkomt. (Deze tekst zal binnenkort in een editie beschikbaar zijn.) Het merendeel van zulke berijmde artes-teksten uit de dertiende en veertiende eeuw vertoont inhoudelijk soms grote overeenkomsten, met name wanneer ze gynaecologische of obstetrische passages bevatten. Ze behoren tot een groep van Middelnederlandse traktaten die bepaalde geheimen, heimelicheden, bespreken, zaken die in het algemeen niet tot de alledaagse materie behoren. Deze geheimen hebben betrekking op sexueel/gynaecologisch/obstetrische aangelegenheden van het menselijk lichaam, en op de daaraan verwante onderwerpen als anatomieën, gezondheidsregels, de complexiënleer en de iatromathematika (geneeskunde op basis van astrologische inzichten). Dit geldt zeker voor een tekst als Van smeinscen lede, die naar een Latijns proza-voorbeeld werd berijmd. Het publiek dat met deze en andere medische berijmde teksten werd aangesproken bestond niet uit personen uit de medische beroepsgroepen, maar uit leken. De auteurs van rijmteksten hadden een andere functie met hun tekst voor, en een ander publiek op het oog, dan schrijvers van prozateksten, zo blijkt uit verschillende onderzoeken. Zaken die het hart van de geneeskunde raakten, werden in de medische literatuur zelden of nooit berijmd. Hiertoe behoren nadrukkelijk de Middelnederlandse chirurgieën. Wanneer in een tekst beschreven wordt hoe je een been moet afzetten, een zaak van eminent belang voor de middeleeuwse chirurg, is dit te vinden in een van de chirurgische traktaten, niet in de rijmteksten. Want zowel in de chirurgieën als in werken over de interne geneeskunde overheerste het proza. Anders was het bij de randgebieden van het vak. Daar kon geklept en geroddeldHet afzetten van een been door een chirurg en zijn assistenten (in: Hans von Gersdorff, Feldbuch der Wundarznei. Darmstadt, 1967).
worden over vrouwengeheimen, de heimelicheden. Die waren voor de leek interessant, maar boden de professionele vakman weinig. En het was op deze gebieden, dat er berijmd werd. Vanaf het begin van de veertiende eeuw vond er echter een verandering plaats: er werden steeds meer volkstalige artes-teksten in proza geschreven, door en voor vakgenoten. Met name de receptie van het Antidotarium Nicolai - ‘het Antidotarium van Nicolaus’; het meest invloedrijke antidotarium van de late Middeleeuwen - is voor het Middelnederlands zeer rijk. Er lijkt dus vanaf dat moment duidelijker sprake te zijn van twee min of meer gescheiden trajecten binnen de artes-literatuur dan daarvoor: men vindt er zowel de berijmde ‘heimelicheits-traktaten’ voor leken, als de prozateksten voor doctores, chirurgen en dergelijke. Het grote verschil met de dertiende eeuw, waarin deze tendensen al voorzichtig aan het doorschemeren waren, is dat het Middelnederlands nu zeer duidelijk het geaccepteerde medium werd om academische onderwerpen uit de artes-reeksen aan de orde te stellen en te bediscussiëren. Tenslotte laten verzamelhandschriften uit de vijftiende eeuw, om de grote lijn door te trekken, een soort verschuiving in de | |
[pagina 282]
| |
perceptie van de vakgenoten zien: er komen steeds meer berijmde teksten voor in handschriften, die toch duidelijk voor professionele medici lijken te zijn samengesteld. Het ging de artsen, chirurgen en overige medici klaarblijkelijk niet meer alleen om de prozateksten, men schroomde ook niet om de berijmingen (oorspronkelijk dus voor een ander publiek) te verzamelen. | |
Chirurgieën: op het kruispunt van praktijk en theorieEen van de kenmerken van de artes-literatuur in het algemeen, en van de medische traktaten in het bijzonder, is hun gevoeligheid voor de processen van aanpassing, bewerking en verandering naar de individuele smaak van de kopiist. De overlevering van artes-literatuur is vaak zeer lastig te bepalen door de zeer sterke versnippering in de receptie. De teksten veranderen doordat de compilator nieuwe gedeelten inlaste, of doordat hij juist stukken wegliet. Dit onderscheidt artes-literatuur sterk van andere, meer gecanoniseerde literatuur. Hierbij ligt een tekst immers veel meer vast, en ontstaan veranderingen eerder door niet-geïntendeerde fouten dan door bewust ingrijpen. Dit heeft ingrijpende consequenties voor onderzoek naar die artes-teksten. Juist omdat het gebruikersteksten waren, is het vaak veel moeilijker te bepalen langs welke lijnen de overlevering verliep of hoe zo'n traktaat in concreto gerecipieerd werd. Alleen door de Latijnse en volkstalige tradities nauwkeurig naast elkaar te leggen, kunnen hierover nadere conclusies getrokken worden. Vaak is de receptiegeschiedenis van een chirurgisch traktaat moeilijk in kaart te brengen door de bewuste of onbewuste ingrepen van de vertaler, bewerker of kopiist, die zijn eigen kennis of ervaring verknoopte met het bronnenmateriaal dat hem ter beschikking stond. Er zijn verschillende stadia in de receptie van een tekst waarop dit proces van empirische incorporatie kan hebben plaatsgevonden. Er kan in het Latijnse origineel door de auteur al gebruik gemaakt zijn van eigen ervaringskennis, die met de verschillende bronnen werd verweven. Daarna kan de Middelnederlandse vertaler zijn eigen informatie hebben ingevoegd, en tenslotte kan de structuur van het oorspronkelijke werk nog vrijer zijn gemaakt doordat ook de kopiisten van de tekstgetuigen waarop we ons nu moeten baseren, vaak zelf chirurgen, op hun beurt weer een en ander hebben toegevoegd. De grenzen tussen vertaling, bewerking, compilatie en kopie konden dan ook zeer vloeiend zijn: bij vergelijking van verschillende chirurgieën blijkt vaak dat er een verband tussen onderdelen van de tekst bestaat, zonder dat duidelijk wordt om welk verband het precies gaat. Bij deze chirurgieën de vraag van belang óf en hoe er in de tekst gebruik gemaakt werd van bronnen, werken van andere autoriteiten, of er eigen kennis ingevoegd werd. En daarmee belandt men weer in het hart van de veertiende-eeuwse discussie onder chirurgen, over de vraag of de eigen ervaringen al dan niet in combinatie met kennis van de oude meysteren gebruikt moesten worden. Juist deze wisselwerking tussen de grote waarde die aan het autoriteitsbegrip werd gehecht enerzijds, en de vrijheid die men nam om eigen kennis toe te voegen anderzijds, is zo intrigerend, en maakt het corpus van de Middelnederlandse chirurgieën zo bijzonder. Dit soort teksten bevindt zich op het kruispunt van theorie en empirie, van boekenwurm en vakman. Daarom is er bij het NLCM in Leiden een onderzoek opgestart dat deze problematiek in kaart zal brengen. | |
PerspectiefHoe de opkomst van de Middelnederlandse artes-literatuur in proza in de veertiende eeuw precies verliep, en welke factoren daarbij een rol speelden, is voorlopig nog niet duidelijk. De opkomst van een nieuw publiek van professionele medici, met behoefte aan concrete kennisoverdracht, zal een belangrijk aanknopingspunt vormen voor het genoemde onderzoek naar de handschriftelijke en maatschappelijke context van de Middelnederlandse chirurgieën. Daarbij zal de aandacht gericht worden op de reeds in een vroege fase verstedelijkte gebieden als Vlaanderen en Brabant; van veel artes-teksten uit de veertiende eeuw is een herkomst uit deze streken vast te stellen. Is een reden voor de relatief vroege receptie van veel belangrijke artes-literatuur in het Middelnederlands gelegen in het feit dat er dat er vanaf de dertiende eeuw sprake was van een toenemende welvaart en rijkdom in Vlaanderen en Brabant? Een gevolg daarvan voor bijvoorbeeld de geneeskunde, was dat er steeds meer artsen en chirurgen in stadsdienst moesten worden aangenomen om de toenemende druk op de stadshygiëne op te vangen. Het is aannemelijk dat er een samenhang bestaat met de grote bloei die de artes-literatuur in proza, en met name de medische-chirurgische literatuur, vanaf het begin van de veertiende eeuw doormaakte. Welke invloed hadden de toenemende stedelijke concentraties in met name Vlaanderen en Brabant in deze periode op de opkomst van de medische artes-literatuur? Want er was een duidelijk toenemende invloed | |
[pagina 283]
| |
van op de volkstalen georiënteerde medische beroepsgroepen als chirurgen, barbiers en dergelijke, die rond 1300 steeds belangrijker werden voor de medische zorg. Zo zijn er voor het eerst aanwijzingen voor een chirurgengilde in de Nederlanden in Brugge in 1302 en rond dezelfde tijd kwam in Parijs onder impulsen van Lanfranc een vergelijkbaar gilde van de grond. De beroepsstand profileerde zich en er ontstond dus steeds meer behoefte aan volkstalige medische literatuur. Dit gold zeker ook voor chirurgen, een beroepsgroep die uniek was doordat ze zich midden tussen universiteit en maatschappij ophield. Dit weerspiegelde zich in de aantrekkelijke diversiteit van hun teksten, zowel inhoudelijk als in de taal waarvan men zich bediende. | |
LiteratuuropgaveHet meest uitvoerige overzicht van de middeleeuwse chirurgie is nog altijd te vinden in E. Gurlt, Geschichte der Chirurgie und ihrer Ausübung (Berlijn, 1898). De beste beknopte introductie is G. Keil, ‘Chirurg, Chirurgie (Wundarzt, Wundarznei)’. In: Lexikon des Mittelalters II, kol. 1845-1859 (met een schat aan verdere literatuurverwijzingen). Een belangrijk artikel voor de middeleeuwse discussie over chirurgie als wetenschap of als handwerk, is D.W. Amundsen, ‘Medicine and Surgery as Art or Craft: the Role of Schematic Literature in the Separation of Medicine and Surgery in the Late Middle Ages’. In: Transactions and Studies of the College of Physicians of Philadelphia 1 (1979), pp. 43-57. De beste ingang voor een overzicht van de Middelnederlandse artes-literatuur blijft R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur (Utrecht, 1989). Zie daarnaast voor inleidingen over de geneeskunde in de Nederlanden in het algemeen, en de chirurgie in het bijzonder, R. Jansen-Sieben, ‘De heelkunde in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen’. In: R. van Hee (ed.), Heelkunde in Vlaanderen door de eeuwen heen. In de voetsporen van Yperman ([Gent], 1990), pp. 67-77; en E. Huizenga, Een nuttelike practijke van cirurgien. Geneeskunde en astrologie in het Middelnederlandse handschrift Wenen, Östereichische Nationalbibliothek, 2818 (Hilversum, 1997) (m.n. pp. 159-176 en 221-273). De belangrijkste edities van Middelnederlandse chirurgieën zijn van E.C. van Leersum: De ‘cyrurgie’ van Meester Jan Yperman (Leiden, 1912), en Het ‘Boeck van Surgien’ van Meester Thomas Scellinck van Thienen (Amsterdam, 1928). Digitale versies van deze edities zijn opgenomen op de CD-rom Middelnederlands van het INL (1998) en zijn daar in hun geheel raadpleegbaar. Andere edities van chirurgische traktaten of delen daarvan zijn W.L. Braekman, Johannes Conincks ‘Chirurgia’ of ‘Hantgewerck int lichame der menschen’ (Brussel, 1985); en R. Jansen-Sieben en W.F. Daems, ‘Chirurgie op rijm’. In: R. Jansen-Sieben (ed.), Artes mechanicae in middeleeuws Europa. Handelingen van het colloquium van 15 oktober 1987 (Brussel, 1989), pp. 163-189. Meer achtergrondinformatie over de individuele werken of hun auteurs tenslotte is te vinden in: J. Deschamps, ‘De Middelnederlandse vertalingen van de Chirurgia Magna van Lanfranc van Milaan’. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (1987), pp. 469-472; en D. Geirnaert, ‘Een spierinkje weer opgehaald: een nieuwe Middelnederlandse tekstgetuige van Henri de Mondevilles Chirurgia.’ In: Spiegel der Letteren 37 (1995), pp. 39-43. |
|