| |
| |
| |
Die 100 capittelen van astronomijen
Tekst en traditie van een Middelnederlands astrologisch traktaat
E. HUIZENGA
| |
1. Inleiding
In de periode 1450-1650, de overgang van de late Middeleeuwen naar de Renaissance, bloeide de astrologie als nooit tevoren. Daarvoor, gedurende de zesde tot de twaalfde eeuw, was ze in West-Europa praktisch afwezig geweest(Ga naar voetnoot1.). Pas met de toenemende belangstelling voor het onderwijssysteem van de artes liberales, de ‘vrije kunsten’, in de twaalfde en dertiende eeuw toegankelijk geworden door de Arabisch-Latijnse vertalingen in Spanje en Sicilië(Ga naar voetnoot2.), nam de astrologie opnieuw de prominente plaats in die ze gedurende de
Hellenistische periode in Griekenland had gekend(Ga naar voetnoot3.). Vooral de komst van de drukpers halverwege de vijftiende eeuw bood de mogelijkheid tot een snelle verbreiding van de teksten, en zorgde er mede voor dat de astrologie gedurende twee eeuwen één van de meest beoefende wetenschappen werd(Ga naar voetnoot4.). Talloos waren aan het eind van de vijftiende
| |
| |
en het begin van de zestiende eeuw de Latijnse edities van het werk van vooral Arabische astrologen, met name gedrukt in de Noord-Italiaanse steden (Venetië, Florence) en in Duitsland (Mainz, Augsburg). Daarnaast waren ook medischastrologische teksten en jaarvoorspellingen in de landstalen buitengewoon populair(Ga naar voetnoot5.).
In de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen bevindt zich een omvangrijk handschrift(Ga naar voetnoot6.) uit deze periode(Ga naar voetnoot7.), dat met recht het ‘Handschrift-Van Hulthem’ van de Middelnederlandse artes-literatuur genoemd mag worden, en dat meer aandacht verdient dan het tot nu toe heeft gekregen. Het handschrift is duidelijk een exponent van de genoemde stijgende belangstelling voor de astrologie. Deze toenemende belangstelling voltrok zich niet alleen bij de in het Latijn onderlegde geleerden, maar ook bij niet-academisch gevormden, getuige de taal van het handschrift. Hierin is een groot aantal teksten bijeengebracht die betrekking hebben op zowel de eenvoudige theoretische achtergronden van de astrologie (Wat is een retrograde planeet? Wat is een aspect? etc.), als de praktische toepassingen daarvan in medische traktaten en in teksten die een voorspelling doen over één of meer onderdelen van het dagelijks leven van de middeleeuwers.
Een voorbeeld van laatstgenoemd genre is de tekst Die 100 capittelen van astronomijen (voortaan D100C), waarvoor Mevr. R. Jansen-Sieben al in 1974 aandacht vroeg(Ga naar voetnoot8.), maar die tot nu toe nog steeds niet onderzocht was. Het is opmerkelijk dat zich veertig folia eerder in hetzelfde handschrift een andere versie van dezelfde tekst bevindt, afgeschreven door dezelfde copiist. Dit tweede traktaat is getiteld Van aspecten ende ghewoenten der manen (voortaan AGM).
Dit artikel valt uiteen in twee delen. In het eerste deel bespreek ik kort het handschrift waarin de beide astrologische traktaten voorkomen (par. 2) en de inhoud van D100C (par. 3), de onderlinge verhouding van de parallelteksten (par. 4), de bronnen en daaraan gekoppeld een voorstel voor een stemma (par. 5), iets over de vertaal- en bewerkingsmethode (par. 6) en tenslotte de traditie waarin we D100C kunnen plaatsen (par. 7). Het tweede deel (paragrafen 8-10) bestaat uit een kritische editie van D100C, voorzien van een verantwoording en woordverklaringen, emendaties en tekstkritische opmerkingen.
| |
| |
| |
2. Het handschrift
De omvang van het handschrift bedraagt 302 folia. De codex is vrijwel geheel door één copiist afgeschreven in een Gothische Littera Cursiva Libraria(Ga naar voetnoot9.) op papier. Het formaat bedraagt 296 × 217 mm, de bladspiegel 200 × 150 tot 160 mm in twee kolommen, variërend van 34 tot 37 regels. Rubricering en penwerk zijn schaars; wel zijn er rode hoofdstuktitels en lombarden.
Inhoudelijk valt de collectie uiteen in drie groepen. Tot F.83R komt men een groot aantal prozatraktaten tegen, waarvan de onderwerpen uiteenlopen van de tekens van de dierenriem, de leer der aspecten en de planeten en hun eigenschappen, tot de vier complexiën, fysiognomie en een groot aantal kleine prognose-teksten. In dit deel van het handschrift worden de algemene astrologische en astronomische beginselen uitgelegd. Hierop volgt een vijftal Middelnederlandse teksten, alle vertalingen uit het Latijn en veel langer dan de voorgaande traktaten. Het zijn De consideratione quintae essentiae van Johannes de Rupescissa, het Antidotarium Nicolai(Ga naar voetnoot10.), een plantenglossarium, de Chirurgia Magna van Bruno Longoburgensis, en tenslotte een kruidenboek, de Circa Instans van Platearius(Ga naar voetnoot11.). Deze teksten kunnen beschouwd worden als standaardwerken op het gebied van de geneeskunde en de farmacie, verplichte bagage voor (beginnende) artsen en medici. In het derde deel volgt daarop vanaf F.236R weer een groot aantal korte teksten, die vrijwel zonder uitzondering bestempeld kunnen worden als praktische toepassingen van medische kennis en technieken, soms niet meer dan een enkel recept. Vreemde eenden in de bijt voor wat betreft hun vormgeving zijn tegen het eind van de codex vier berijmde teksten, de enige in het handschrift. Inhoudelijk sluiten ze echter aan bij de overige teksten.
Deze beschrijving van de inhoud roept onmiddellijk vragen op over de functie van het handschrift en het publiek ervan. Op het eerste gezicht moge de combinatie astrologische traktaten - medisch/farmaceutische standaardwerken - recepten etc. vreemd lijken, bij nader inzien blijkt het hier om een zeer gangbare combinatie van de astrologie en de medicijnen te gaan. Met name op de universiteiten was de astrologie steeds meer geïncorporeerd geraakt in de medische wetenschappen; dit leidde uiteindelijk zelfs tot de produktie van astronomische tabellen en astrologische teksten speciaal voor medici(Ga naar voetnoot12.). En een pseudo-Hippokratisch traktaat stelt de vraag: ‘Wat voor medicus is hij dan wel, die
| |
| |
geen acht slaat op de astronomie? Laat niemand zich overgeven in de handen van hem die geen perfecte medicus is(Ga naar voetnoot13.).’ Er moet echter onderscheid gemaakt worden tussen de geleerde doctores, die op academisch niveau aan de universiteiten omgingen met de medische wetenschappen, en de praktiserende chirurgijns die hun patiënten dienden te genezen. Deze laatste groep had het vaak te druk om de astrologie zo grondig te bestuderen als de doctores deden. Toch konden ze niet om de astrologie heen, en daarom was er behoefte ontstaan aan samenvattingen en uittreksels van belangrijke astrologische werken. R. Lemay noemt een treffend voorbeeld: een handschrift in Barcelona(Ga naar voetnoot14.) uit de veertiende eeuw bevat na het Centiloquium van pseudo-Ptolemaeus(Ga naar voetnoot15.) een astrologisch compendium dat speciaal was samengesteld voor artsen die geen tijd hadden om astrologische teksten uitgebreid te lezen(Ga naar voetnoot16.). Bovendien is een groot aantal handschriften bekend waarin de belangrijkste astrologische werken in combinatie met medische geschriften voorkomen(Ga naar voetnoot17.).
Mogelijk weerspiegelt het Weense handschrift 2818 (een deel van) de handbibliotheek van een niet-academisch gevormde arts uit de laatste decennia van de vijftiende eeuw. De inhoud van de codex en de weloverwogen ordening van de teksten leiden tot deze veronderstelling. Want het is bekend dat in de late Middeleeuwen naast de universitair opgeleide artsen allerlei soorten lekenartsen hebben bestaan, zoals hierboven reeds is aangestipt. Hiertoe behoorden ook de chirurgijns, die in gilden verenigd waren. Hun kennis verwierven zij deels uit ervaring, deels uit in de landstaal geschreven en vaak uit het Latijn vertaalde tractaten; wellicht geldt dit ook voor onze Middelnederlandse codex(Ga naar voetnoot18.). Een aanvullend argument is het verschijnsel dat het Middelnederlandse D100C ten opzichte van het Latijn gesimplificeerd is, zoals we in par. 6 nog zullen zien. De moeilijkste astrologische passages zijn weggelaten.
| |
3. Die 100 capittelen van astronomijen
Het traktaat bevindt zich in het handschrift op F.45Va-F.48Vb. Zoals de naam al zegt is D100C opgebouwd uit honderd korte hoofdstukjes met een proloog. In elk capittel wordt met behulp van de planeten, in het bijzonder de maan, een voorspelling gedaan over het dagelijkse leven. De voorspellingen worden meestal gedaan aan de hand van twee in de Middeleeuwen gebruikelijke methoden. De eerste is die van de interrogationes: volgens vaststaande regels worden vragen
| |
| |
gesteld over een specifiek onderwerp dat de vraagsteller interesseert. Vervolgens wordt aan de hand van de stand van de planeten in de dierenriem geprobeerd een antwoord op de vragen te krijgen: als een planeet zich in die-en-die positie bevindt, dan is het goed of slecht om dit-of-dat te doen. De tweede methode is die van de electiones: in plaats van de actuele stand van de planeten op het moment dat de vraag gesteld wordt, gaat men uit van het meest gunstige ogenblik om iets te doen. Deze methode werkt dus omgekeerd ten opzichte van de interrogationes: wil je dit-of-dat doen, dan moet je wachten tot de planeten zo-en-zo staan. Tot capittel 59 wordt in onze tekst vooral de interrogationes-methode gebruikt, daarna meestal de electiones-methode.
In D100C worden in de eerste zeven capittels enige algemene opmerkingen gemaakt over de aard van de aspecten (de stand van de planeten ten opzichte van elkaar) die tussen twee planeten mogelijk zijn. De capittels 8 tot 45 zijn zeer systematisch van opzet(Ga naar voetnoot19.). In dit deel staat de maan centraal en wordt zij behandeld naar gelang haar aspect ten opzichte van de zes andere planeten. Deze zes planeten worden steeds besproken in de volgorde: buitenste planeet - binnenste planeet, dus eerst Saturnus, dan Jupiter, vervolgens Mars, de zon, Venus en, tenslotte, Mercurius. Wat men het beste kan doen als de maan en een andere planeet elkaar naderen respectievelijk zich van elkaar verwijderen, wordt uitgelegd in de capittels 8 tot 21. Daarna komen in regelmatige blokjes van zes de verschillende aspecten aan de orde die de maan met de andere planeten heeft. In de capittels 46 tot 51 wordt gesproken over een aspect van Saturnus of Jupiter met de andere planeten. Onderwerpen in deze eerste helft van D100C zijn o.a. het winnen van land, de relatie boeren/stedelingen, de relatie man/vrouw, recht en rechtbank, handel en koopmanschap, het omgaan met hoge heren en koningen, dienaren en personeel, reizen en feesten(Ga naar voetnoot20.).
Na capittel 51 wordt de tekst minder systematisch, een gevolg van compilatie uit verschillende bronnen. Vooral astronomische en astrologische termen, zoals de tekens van de dierenriem en de verschillende huizen van de planeten, worden hier besproken. De planeten worden allemaal zo nu en dan wel genoemd, maar in een meer willekeurige volgorde. Saturnus en de zon spelen een belangrijke rol, maar de maan blijft het geheel domineren. De onderwerpen zijn o.a. de vier complexiën, weer en meteorologie, en ziekte en dood.
| |
| |
| |
4. De beide parallelteksten
Naast D100C vinden we dezelfde tekst in het handschrift nog eens op F.2Vb-F.5Va onder de titel Van aspecten ende ghewoenten der manen. Deze paralleltekst, die tot nu als zodanig onopgemerkt is gebleven, is een andere vertaling van dezelfde brontekst als die van D100C. Het is aannemelijk dat de twee versies afkomstig zijn uit verschillende leggers, wanneer men bedenkt dat hier twee sterk op elkaar lijkende teksten, op niet al te grote afstand van elkaar en door dezelfde copiist afgeschreven, in één handschrift voorkomen. Opmerkelijk is daarbij dat deze copiist de teksten klaarblijkelijk niet heeft herkend en met elkaar geïdentificeerd. Naar de oorzaak hiervoor kunnen we nu nog slechts gissen.
Een mogelijke verklaring zou kunnen liggen in de verschillende vorm. AGM is op soortgelijke wijze als D100C opgedeeld in korte hoofdstukjes, maar veel minder nadrukkelijk. De hoofdstukjes zijn van elkaar slechts gescheiden door een paragraafteken. Ervan uitgaande dat het gerechtvaardigd is een één-op-éénrelatie tussen de paragraaftekens in AGM en de capittelnummers in D100C te veronderstellen, blijkt AGM 85 hoofdstukjes te bevatten, tegen D100C uiteraard 100. Een verschil van vijftien is aanzienlijk, maar wordt niet, zoals men zou verwachten, veroorzaakt doordat D100C 15 hoofdstukjes méér heeft dan AGM(Ga naar voetnoot21.). D100C is hier zeer bewust naar vorm bewerkt: de oorspronkelijke bewerker heeft zich in een traditie willen plaatsen, de rijke traditie van de centiloquia, verzamelingen bestaande uit 100 spreuken en/of regels. (Op deze traditie kom ik in par. 7 nog terug.) Waarschijnlijk heeft deze bewerker een Middelnederlandse dan wel Latijnse astrologische spreukencompilatie voor zich gehad, die op dat moment nog geen 100 capittels bevatte. Hij zal op' de hoogte zijn geweest met de centiloquium-traditie, en moest, om een nieuw Middelnederlands centiloquium te creëren, capittels gaan toevoegen. Dit deed hij door hoofdstukjes uit zijn legger op te splitsen in één of meer kortere capittels. Vergelijking tussen AGM en D100C leert waar dat het geval is: par. 61 = cap. nr. 59 + 60; 65 = 64 + 65 + 66; 71 = 72 + 73 + 74; 72 = 75 + 76; 75 = 79 + 80 + 81; 78 = 84 + 85;
79 = 86 + 87; 81 = 89 + 90 + 91 + 92; 82 = 93 + 94 + 95.
Het lijkt erop dat AGM dichter bij de Middelnederlandse of Latijnse gemeenschappelijke voorouder staat, en dat D100C hiervan een bewerking is(Ga naar voetnoot22.). Het omgekeerde, samenvoeging van een mooi rond getal van 100 tot een tamelijk willekeurige hoeveelheid paragrafen, lijkt immers erg onwaarschijnlijk. Mogelijk moeten we ons bij deze voorloper een compilatie uit verschillende belangrijke Latijnse astrologische teksten voorstellen ten behoeve van bijvoorbeeld artsen, zoals dat in par. 2 beschreven is. Maar bovendien blijkt uit de lijst met opgesplitste capittels nog iets anders: naarmate D100C het einde nadert, nemen de opsplit- | |
| |
singen toe. Vrijwel zeker heeft de bewerker aanvankelijk gewoon overgeschreven uit zijn legger, en al schrijvende in de gaten gekregen dat hij op deze manier niet op 100 zou uitkomen. En daarom splitste hij steeds meer op, om toch maar zoveel mogelijk capittels te verkrijgen.
Voor deze gang van zaken is nog een ander argument aan te dragen, en daarmee loop ik vooruit op de volgende paragraaf. De laatste vijf capittels van D100C zijn een vertaling van stukken uit Alkindus' De pluviis alias de radiis; ze ontbreken geheel in AGM. Een plausibele verklaring is dat de bewerker van D100C ondanks de opsplitsingen toch de honderd capittels nog niet heeft gehaald; hij besloot daarom uit Alkindus zijn tekst aan te vullen. Voor AGM bestond deze noodzaak in het geheel niet; het was immers ‘slechts’ een copie/vertaling van een astrologische compilatie.
| |
5. Bronnen
Aan de oorspronkelijke compilatie liggen tenminste vier, en mogelijk meer bronteksten ten grondslag. Daarvan heb ik er drie kunnen identificeren:
1. | De consuetudinibus van Abraham Avenezra. Deze tekst werd in de Middeleeuwen ook wel het Centiloquium van Bethen genoemd. |
2. | De electionibus van Abraham Avenezra. |
3. | De pluviis alias de radiis van Alkindus. |
4. | Een tot nu toe nog ongeïdentificeerd astrologisch traktaat van astrologischmeteorologische inhoud. Wellicht gaat het hier om meer teksten; nader onderzoek zal hierover meer duidelijkheid moeten verschaffen. |
Met behulp van de drie geïdentificeerde teksten kunnen de meeste capittels in D100C thuisgebracht worden; slechts van de capittels 54 tot 69 is nog geen bron gevonden (zie fig. A)(Ga naar voetnoot23.). Door vergelijking van D100C en AGM met elkaar en met de gevonden bronteksten, is het nu mogelijk op grond van enkele goede argumenten een stemma op te stellen voor de beide Middelnederlandse parallelteksten. Gezien de beperktheid van het corpus teksten echter (ik heb nog geen andere Middelnederlandse centiloquia kunnen ontdekken(Ga naar voetnoot24.)), blijft voorzichtigheid geboden, en daarom presenteer ik niet meer dan een voorstel voor zo'n stemma.
Ten eerste is het duidelijk dat D100C en AGM tot dezelfde tekstfamilie behoren. Ten opzichte van hun Latijnse bronnen zijn in beide teksten precies dezelfde capittels en tekstdelen vertaald - en dientengevolge ook dezelfde capittels en tekstdelen overgeslagen. Verder zijn op identieke wijze in beide Middelnederlandse teksten (m.n. in het begin) de volgordes van enkele capittels omgewisseld ten opzichte van de Latijnse brontekst(Ga naar voetnoot25.). Tenslotte is de ‘proloog’ van beide teksten
| |
| |
grotendeels hetzelfde: gemeenschappelijke elementen zijn hier de betekenis van de aspecten en het noemen van ‘Abrahams boeken’ en ‘Alkindus' boeken’ als autoriteit(Ga naar voetnoot26.), evenals de ‘vele anderen boeken’(Ga naar voetnoot27.).
Ook op een meer gedetailleerd niveau zijn er overeenkomsten die een gemeenschappelijke voorouder van de beide parallelteksten zeker maakt. Zo kennen beide teksten in capittel 5(Ga naar voetnoot28.) t.o.v. het Latijn de toevoeging dat is als sy recht tegen die sonne is. Waarschijnlijk betreft het hier een Middelnederlandse verduidelijking van het Latijnse in gradu 7 à Sole. Hetzelfde geldt voor de uitvoerige toevoeging in de twee Middelnederlandse teksten in capittel 30: (alle dinck) diemen met vuer ende met hameren maect als clocken gieten ende smeden. En in capittel 92 geven de beide teksten na oetmoedich teken (Latijn figure hominis) een opsomming van zeven (zes) dierenriemtekens, waar het Latijn dat niet doet. (Zie ook de toelichting bij dit capittel.)
Maar naast deze overeenkomsten bestaan er tussen de beide parallelteksten toch ook verschillen, die het aannemelijk maken dat zich tussen de overgeleverde teksten en hun gemeenschappelijke voorouder tenminste nog één knoop in het stemma moet hebben bevonden. Kijken we eerst naar D100C.
Daar ontbreken zeven capittels(Ga naar voetnoot29.) die zich wel in AGM en het Latijn bevinden. Zeker gezien de systematische compositie in de eerste helft van D100C zouden deze capittels daar wel thuis horen. Voor het wegvallen van deze capittels kunnen natuurlijk allerlei oorzaken bedacht worden - vergeten door de copiist, of domweg overgeslagen - maar daarvoor lijkt geen dwingende reden aanwezig te zijn geweest; het omgekeerde (zoveel mogelijk capittels bij elkaar zoeken) is eerder het geval, gelet op de systematiek en het eerder genoemde streven van de copiist naar 100 capittels. We kunnen er derhalve van uitgaan, dat deze ‘vermiste’ capittels al in de legger van D100C ontbraken. X, de gemeenschappelijke voorouder van beide parallelteksten, is dan niet de legger van D100C geweest, maar dat moet een tweede copie van X geweest zijn (naast AGM), die ik Y genoemd heb. Een aantal corrupte plaatsen in D100C(Ga naar voetnoot30.), en enkele toevoegingen die we alleen daar vinden(Ga naar voetnoot31.), bevestigen deze gedachte.
Omgekeerd kent ook AGM ontbrekende capittels t.o.v. D100C en het Latijn(Ga naar voetnoot32.); de mogelijkheid dat deze capittels bij het copiëren van X naar AGM zijn
| |
| |
weggevallen, is hier wat reëler. Voorlopig houd ik het er dus op dat deze Middelnederlandse tekst dichter bij X staat, en er misschien wel rechtstreeks naar gecopieerd is. Een ander argument daarvoor heb ik al in de vorige paragraaf gegeven, en daar komt nog wat bij. We vinden in AGM nl. nogal wat Latijnse relicten(Ga naar voetnoot33.) die doen vermoeden dat de tekst dichter bij het Latijnse origineel staat; in D100C zijn zulke relicten vaak met een Middelnederlandse term ‘weggepoetst’.
Dit laatste werpt de vraag op naar de aard van X, de gemeenschappelijke voorouder van beide teksten. Was X in het Latijn of in het Middelnederlands geschreven? Ik heb de stellige indruk dat het Middelnederlands moet zijn geweest. Daarvoor lijkt echter maar één sterk argument voorhanden. In capittel 75 vinden we een gemeenschappelijke vertaalfout in beide Middelnederlandse teksten: Latijn Et pro (purgando) sanguine (sit Luna) in signo aereo, Middelnederlands Ende wiltu bloet laten, soe laet die mane comen in Ariete. Het Latijnse aereo, ‘luchtig’, zoals dat in deze contekst hier ook thuishoort, is dus gelezen als Aries, ‘Ram’. En een gemeenschappelijke vertaalfout kan alleen veroorzaakt zijn door een gemeenschappelijke Middelnederlandse voorouder. Hier kan natuurlijk tegenin gebracht worden, dat deze fout zich al in de Latijnse legger van X kan hebben bevonden, maar de al genoemde zelfstandige Middelnederlandse toevoegingen waarbij met name astrologische termen worden uitgelegd, maken de theorie dat X Middelnederlands moet zijn geweest aannemelijk. Bovendien wordt in de beide Middelnederlandse teksten, ondanks een aantal onderlinge varianten, zó vaak hetzelfde woordgebruik en dezelfde zinsdeelvolgorde gekozen, terwijl het Latijn toch vele andere varianten in de vertaling mogelijk maakt, dat toeval uitgesloten lijkt.
Hoogstwaarschijnlijk heeft zich vóór X nog een Latijns voorbeeld bevonden (X'), waarvoor echter tekstueel gezien geen harde argumenten te geven zijn; de mogelijkheid van een directe compilatie uit het Latijn in het Middelnederlands kan niet worden uitgesloten. Er bestaat echter een goede kans dat in de late Middeleeuwen een dergelijke Latijnse compilatie veel gebruikt is geweest onder astrologen en medici, vooral wanneer we bedenken dat juist centiloquia in deze beroepsgroepen een belangrijke rol hebben gespeeld(Ga naar voetnoot34.), en dat een exemplaar van zo'n compilatietekst, voor meer dan de helft bestaande uit capittels uit het Centiloquium van Bethen, de legger van X kan zijn geweest. In het moeras van laat-middeleeuwse astrologische Latijnse teksten heb ik zo'n tekst helaas nog niet kunnen ontdekken; het onderzoek wordt vaak bemoeilijkt door de wildgroei aan excerpten, uittreksels, toeschrijvingen aan de verkeerde auteurs, foutieve of incomplete titels e.d.
De mogelijke tekstgeschiedenis van D100C en AGM samenvattend kan het volgende gepostuleerd worden. Hs. 2818 in Wenen is een grote Middelnederlandse verzamelcodex op astrologisch-medisch gebied. In het handschrift bevinden zich twee parallelteksten, D100C en AGM. Beide teksten gaan terug op een gemeenschappelijke Middelnederlandse voorouder, X. AGM representeert een oudere
| |
| |
fase in de tekstgeschiedenis. D100C plaatst zich bewust in de centiloquium-traditie door X uit te breiden tot 100 capittels door er een tekst van Alkindus bij te betrekken. Van X zijn tenminste twee copieën gemaakt, AGM en Y; D100C stamt af van Y. X is waarschijnlijk een Middelnederlandse vertaling van een Latijnse compilatietekst, X'. X' is gecompileerd uit het Centiloquium van Bethen (= De consuetudinibus van Abraham Avenezra) en De electionibus van dezelfde Abraham, en een nog onbekende tekst. Deze teksten zijn op hun beurt weer Latijnse vertalingen van Arabische en Hebreeuwse originelen.
Dit alles resulteert in het volgende voorstel tot een stemma voor de beide parallelteksten (hierbij is aangegeven welke bronteksten in de capittels in D100C vertaald zijn):
Voorstel voor een stemma
| |
6. De vertaal- en bewerkingsmethode
Voor beide Middelnederlandse teksten geldt dat de vertaling uit het Latijn gekenmerkt wordt door het weglaten van grote stukken uit de Latijnse capittels. De aanhef van de capittels en de slotwoorden worden meestal wel in meer of mindere mate betrouwbaar weergegeven. Het zijn de elementen daartussen die in de beide teksten nogal eens niet terug te vinden zijn. De bewerker van de
| |
| |
Latijnse bronteksten(Ga naar voetnoot35.) wilde zijn capittels vereenvoudigen, niet teveel informatie in één keer geven. En het gemakkelijkste was dan om vooral bij de langere Latijnse capittels het begin en het slot te geven, samen met enkele interessante gedeelten uit het middenstuk(Ga naar voetnoot36.); van de kortere capittels is meestal veel minder weggelaten. Van een selecteren op onderwerp, waarbij het ene thema wel en het andere niet in de vertaling wordt opgenomen, is geen sprake; hetzelfde onderwerp wordt nu eens wel, dan weer niet vertaald. Het asyndetische karakter van de Latijnse capittels, waarbij gebruik gemaakt wordt van lange nevenschikkingen met of zonder voegwoord, is in het Middelnederlands meestal wel gehandhaafd.
Kan voor wat betreft de weggelaten delen binnen de capittels geen duidelijke systematiek worden aangewezen, iets anders ligt het bij de geheel weggelaten capittels en tekstdelen uit de Latijnse bronteksten, die, zoals we hebben gezien, voor de beide Middelnederlandse parallelteksten praktisch gelijk zijn. Van het Centiloquium van Bethen zijn vooral de capittels in het midden van de tekst, die gaan over de aspecten, vertaald. In de capittels aan het begin en het eind van de tekst van Bethen worden de wat lastiger astrologische begrippen behandeld, zoals het verbrand (combustus) zijn van de planeten, retrograde en directe beweging, de stand van de planeten in de verschillende huizen, de graden binnen de dierenriemtekens waar een planeet zich bevindt, en ascendant en descendant. Voor De electionibus van Abraham Avenezra is het verband minder helder. Mogelijk zijn met name die stukken weggelaten die in het Latijnse Centiloquium, en dus in de vertaling, al aan de orde waren gekomen, zoals het betreden van een bad, de relatie met vrouwen, het voeren van oorlog, handel en winst, en het verkopen van dieren.
Uit dit alles blijkt een streven naar vereenvoudiging en veralgemenisering bij de vertaler: de moeilijker astrologische begrippen zijn omzeild, en al te specifieke (delen van) capittels zijn weggelaten. Het past mooi in het beeld van de veronderstelde doelgroep van de codex, waarin de beide parallelteksten zich bevinden: praktiserende artsen, die het te druk hadden voor al te diepgravende astrologische kennis, maar wel op de hoogte dienden te zijn van algemene informatie (zie par. 2).
De overeenkomsten tussen de beide Middelnederlandse teksten worden vanzelfsprekend veroorzaakt door X, de gemeenschappelijke voorouder. Hetzelfde geldt voor de talrijke bewerkingen, omschrijvingen, omzettingen en toevoegingen in het Middelnederlands t.o.v. het Latijn, evenals enkele duidelijk aanwijsbare corrupte plaatsen(Ga naar voetnoot37.). Wanneer we de beide Middelnederlandse teksten met elkaar gaan vergelijken, komen er echter ook verschillen aan het licht. Zo is de bewerker van D100C ‘eigenzinniger’ te werk gegaan dan de copiist van AGM,
| |
| |
dat wil zeggen dat zijn tekst meer eigen toevoegingen kent, en een streven naar completere en meer welgevormde zinnen. Dit laatste wordt o.a. bewerkstelligd door het gebruik van voeg- en verbindingswoorden(Ga naar voetnoot38.) en werkwoordsvormen, met name die, welke het toekomstige karakter van de voorspelling accentueren, zoals sullen(Ga naar voetnoot39.). AGM is meer kortaf, en staat in zijn structuur dichter bij het elliptische karakter van het Latijn. Daarnaast hebben beide teksten nogal eens een eigen ‘voorkeur’ voor een bepaalde woordkeuze(Ga naar voetnoot40.). Of deze voorkeur regionaal gebonden is, zal nader dialectonderzoek moeten uitwijzen. Hiervoor is tenslotte al gewezen op de Latijnse relicten die in AGM wel en in D100C niet voorkomen.
| |
7. Abraham Avenezra, Alkindus en de centiloquiumtraditie
In de prologen van zowel D100C als AGM worden Abraham en Alkindus als bronnen genoemd. Abraham Avenezra(Ga naar voetnoot41.) (Ibn Esra, ofwel ‘de zoon van Esra’) was een Joods astroloog, werkzaam in de eerste helft van de elfde eeuw in Spanje. Hij schreef in het Hebreeuws, maar was volkomen op de hoogte van de Arabische kennis en wetenschappen; vooral voor de kabbalistiek, mathematiek en astrologie had hij grote belangstelling. Vanaf de twaalfde eeuw werden zijn vele traktaten vertaald en werd hij een belangrijk doorgeefluik van de Arabische wetenschap aan de Latijnse. Van zijn vele vertaalde astrologische werken noem ik het Liber introductorius ad astronomiam, De revolutionibus, De interrogationibus en de genoemde bronteksten De electionibus en De consuetudinibus(Ga naar voetnoot42.). Dit
| |
| |
laatste traktaat werd in de Middeleeuwen ook wel (abusievelijk) het Centiloquium van Bethen genoemd(Ga naar voetnoot43.). Een aantal van deze traktaten zijn aan het eind van de dertiende eeuw vertaald door Petrus van Abano en komen sindsdien vaak samen in één handschrift voor; in 1507 verschenen ze in Venetië in druk(Ga naar voetnoot44.).
Alkindus(Ga naar voetnoot45.) (al-Kindi) leefde en werkte in Bagdad in de negende eeuw, een periode van bloei voor de Arabische wetenschappen, en vooral van de astrologie. Naast astrologie was Alkindus zeer geïnteresseerd in filosofie (hij werd ook wel de ‘Filosoof van de Arabieren’ genoemd). Enkele astrologische titels van hem zijn De radiis stellicis, De somno et visione, De aspectibus, De planetis en het genoemde De pluviis alias de radiis.
Door zelf een Middelnederlands centiloquium te creëren heeft de bewerker van D100C zich in een lange traditie geplaatst. Astrologische verzamelingen van regels, voorspellingen en/of spreuken (wanneer het er honderd zijn spreekt men van centiloquia) vormen een omvangrijk en wijdverspreid genre in de artesliteratuur van de late Middeleeuwen. Het bekendste centiloquium is dat van pseudo-Ptolemaeus, waarvan lange tijd werd aangenomen dat het van de beroemde Alexandrijnse astronoom zelf was. De laatste jaren heeft onderzoek echter uitgewezen dat het een Arabische vervalsing uit de tiende eeuw moet zijn(Ga naar voetnoot46.). Dit Centiloquium (Arabisch Kitab Thamara, Grieks Karpos) is het oudste van alle bekende centiloquia. Vanaf de twaalfde eeuw, wanneer wetenschappelijke teksten in het Latijn vertaald gaan worden, begint het Centiloquium een grote reputatie te krijgen onder de naam Liber fructus Ptolemaei. Tot in de vijftiende eeuw zijn een groot aantal vertalingen bekend. Het succes van dit centiloquium blijkt wel uit het grote aantal overgeleverde handschriften (150!), en de zestien edities tussen de vijftiende en zeventiende eeuw.
Door de grote populariteit vond het Centiloquium navolging in andere verzamelingen. Er zijn verzamelingen met honderdvijftig spreuken/voorspellingen (aphorismae), of met vijftig. Het populairst bleven echter de verzamelingen met honderd aforismen, waarvan de centiloquia van Hermes Trismegistos en van Bethen het bekendste zijn. Inhoudelijk verschillen al deze verzamelingen niet erg veel van elkaar; opvallend is echter de nadruk op astrologisch-medische kwesties.
| |
| |
D100C, samen met AGM vooralsnog een buitenbeentje in de Middelnederlandse artes-literatuur, sluit zowel voor wat betreft de vormgeving als de inhoud aan bij zijn Latijnse voorgangers.
| |
8. Verantwoording van de editie
Als grondtekst voor de editie is D100C gekozen. Alhoewel eerder al aannemelijk is gemaakt dat AGM waarschijnlijk dichter bij de bron staat, is toch gekozen voor D100C vanwege de bewerking waardoor deze tekst zich in de centiloquium-traditie plaatst. De emendaties, die soms aanzienlijk zijn, worden in de tekst cursief gedrukt; in de Woordverklaringen etc. worden ze steeds verantwoord. Er is geëmendeerd wanneer in D100C sprake is van een evidente fout, of wanneer de lezing afwijkt van het Latijn en de paralleltekst. De meest ingrijpende emendaties worden gevormd door de ingevoegde capittels uit AGM. Aangezien deze capittels daar gelet op de compositie zeker thuishoren, heb ik gemeend ze in de editie te moeten opnemen.
De tekst van D100C wordt op kritische wijze uitgegeven, dat wil zeggen dat het gebruik van u, v en w, evenals het gebruik van i en j aangepast is aan de moderne spellingsconventies. De afkortingen zijn stilzwijgend opgelost. Hoofdlettergebruik en interpunctie zijn van mijn hand. Rangtelwoorden worden weergegeven met een punt achter het cijfer, tenzij ze in de tekst voluit zijn geschreven (in dat geval zijn ze onveranderd in de editie overgenomen).
In de Woordverklaringen etc. worden citaten uit de paralleltekst of uit de Latijnse bron slechts dan gegeven, wanneer emendaties verantwoord of onduidelijke passages opgehelderd moeten worden. De Latijnse bronnen zijn niet uitgegeven; het Latijn wordt daarom geciteerd naar een handschrift in de Universiteitsbibliotheek te Gent, signatuur Hs 5, FF. 46R - 48R, 91V - 96V en 104R - 106R. Overigens ligt hiermee de Latijnse legger van D100C geenszins vast; er is echter tekstueel gezien wel sprake van een relatie. De tekstkritische opmerkingen zijn vooral bedoeld als astrologische achtergrondkennis bij enkele moeilijk te begrijpen capittels.
| |
9. Die 100 capittelen van astronomijen
In Gods namen - Amen - wil ick begynnen den anderen boeck der planeten, ende vanden aspecten die de mane hevet metten anderen planeten ende wat dat sy bedieden, alsoe als ict lass in Abrahams boeken ende gesocht hebbe in Alkindus' boeken ende in vele anderen boeken. Ende ic begynne int ierste capittel vanden honderden.
Capittel 1.Als een planete is tussen 2 goede planeten, dan is sy gelijck enen man die is in een goede stede daer hy genen man ontsiet. |
Capittel 2.Als eender goeder planeten aenscijnt een quade planete vanden 4. aspecte, dan gelijct sy enen man die hem sijnen viant moet ontsien. |
Capittel 3.Als een planete vergadert met eenre ander wiens vrient sy is, dan gelijct sy den genen diemen vriendeliken herberget ende helset. |
| |
| |
Capittel 4.Als die mane of een ander planete is tussen 2 quade planeten, dan gelijket sy enen ridder die al omme belegen is met hercrachte van sijnen vianden. |
Capittel 5.Ende als eene planete is verbroeyet vander sonnen (dat is, als sy recht tegen die sonne is), ende sy nochtan is in sijn eygen huys, dan is sy gelijck enen man die in sijn huys besloten is ende nyet uutcomen en mach. |
Capittel 6.Als een planete is onder die sonne verbroeyet, dan is sy gelijck enen man diemen nyet en acht ende nyet en dar spreken voer tgerichte. |
Capittel 7.Als een planete is in haer huys sonder ennige quade aspect, dan bediet sy dingen diemen vraget in questien, dat sy gerne comen na des vragers begerte. |
Capittel 8.Als die mane sceet van enniger planeten, dan bediet sy van dat voerleden is. |
Capittel 9.Ende als sy gaet tot enniger planeten, dan bediet sy op dat gescien sal. |
A.Als die mane scheit van Saturnus, soe wort gerne iemont gevaen of gebonden, of geborgen dingen gevonden. |
Capittel 10.Als die mane sceyt van Jupiter, dan gesciet gerne blijscap ende sekerheyt van harten, ende dan coemt gerne gewyn van heerliken goede ende meerderinge van goede ende vele gelucx, endevander sonnen, dan comen gerne ongemaken daer sorgdigt ende sy sullen ontgaen. |
Capittel 11.Als die mane sceyt van Mars, dan gevallet vele quaets spots ende gramscap ende quade dingen, ende vele lieden worden gevangen ende gedestrueert van quader doot, ende bloetstortinge sal worden gedaen vele, ende valsche orconden ende keefskijnder sullen vele sijn gewonnen, ende vele kijnder sullen sterven die geboren sullen wesen, ende die vrouwen sullen bederven van kijnde. |
Capittel 12.Als die mane sceyt vander sonnen, dan comen gerne ongemaken daer sorge aen is vanden lijve, ende vele lieden worden gevangen, ende quade dingen worden vonden ende gewapent volck te perde, ende vreselike dingen sullen gescien. |
Capittel 13.Als die mane sceyt van Venus, opten selven dach salmen nuwe cleder aendoen, soe sal hem vele blijscappe gescien in sange ende in mennigerhande chierhede. |
Capittel 14.Als die mane sceyt van Marcurius, dan eest goet alle suptijle dinck te doene. |
Capittel 15.Als die mane mechtenstelike is in goeden doene, in dien dage eest goet vragen om goede questien. Mer sijn sy quaet, soe wordet al quaet. |
Capittel 16.Als die mane vergadert met Saturnus, in dien daghe eest quaet vragen ende alle dinck begonnen. |
Capittel 17.Als die mane vergadert met Jupiter, dan eest goet alle dinck begonnen. |
Capittel 18.Als die mane vergadert met Mars, in dien dage eest quaet dingen begonnen ende doen. |
Capittel 19.Als die mane vergadert metter sonnen, dan eest quaet alle dinck begonnen sonder verbernen of bedecken. Ende wie soe dan sieck worden, si souden sterven vander siechede. |
Capittel 20.Als die mane vergadert met Venus, dan eest goet alle dinck begonnen,
|
| |
| |
ende sonderlinge dat vrouwen toebehoert, ende wijven vrijen, ende alle dingen aen vrouwen soeken. |
Capittel 21.Als die mane vergadert met Marcurius, in dien dage eest goet alle dinck begonnen, ende giften geven of ontvangen, ende met canceliers omme gaen, ende rekeninge te doene, ende copen ende vercopen. |
Capittel 22.Als die mane is in opposito van Saturnus, in dien dach eest quaet alle dinck begonnen, ende clagen, ende van enniger comenscap te spreken. |
Capittel 23.Als die mane is in opposito van Jupiter, dan eest goet alle dinck begonnen, ende recht te soekene, ende vrede te maken, ende rekenynge te maken tegen grote heren, ende wegen of wech begonnen. |
Capittel 24.Als die mane is in opposicie van Mars, op dien dach is oeck goet alle dinck begonnen. |
Capittel 25.Als die mane is opposito vanden sonnen, dan eest quaet alle dinck begonnen. |
Capittel 26.Als die mane is in opposicie van Venus, op dien dach is goet alle dinck begonnen, ende sonderlinge vrienscap of vryinghe aen vrouwen te soeken ende geselscap, ende man ende wijf te makene te vergaderen die versceiden sijn. |
Capittel 27.Als die mane is in opposito van Marcurius, dan eest goet alle dinck te begynnen op dien dach. |
Capittel 28.Als die mane coemt inden vierden aspect met Saturnus, dan eest goet spreken tegen heren ende tegen prinsen ende tegen edele lieden, ende hen te gemoeten. Ende die dan sieck wort, hy sterfter af. |
Capittel 29.Als die mane coemt inden vierden aspect met Jupiter, die dach is seer te prisen, want het is goet vragen na een waerheyt, ende na recht te stane, ende huwelick te doene, ende husen begynnen te maken, ende te vervaren soe waer datmen wille. Ende van allen dingen diemen begynt wortmen blijde aldure. |
Capittel 30.Als die mane is inden vierden aspect met Mars, dies daechs machmen boudelic alle dinck begynnen diemen met vuer ende met hameren maect, als clocken gieten ende smeden. Mer het is quaet varen by water of by lande, by dien dat men mochte in die vaert gewont worden of verslagen of gerovet. Ende deen moste ommer sijn. Ende die dan sieck wort, hy sterfter af. |
Capittel 31.Als die mane is metter sonnen inden vierden aspect, op dien dach eest quaet spreken met heren of iet met haren stucken om te gane. |
Capittel 32.Als die mane is inden vierden aspect met Venus, op dien dach sijn goet alle dingen te doene, ende meest met vrouwen om te gane, ende met nuwe clederen aen te doene, ende spel te begynnen, ende beesten te copen, ende alderhande edel saken te doene, manesniede te hueren, ende in baden ende in rusten gaen. |
Capittel 33.Als die mane is inden vierden aspect met Marcurius, op dien dach eest goet clagen ende copen ende vercopen, ende aen coningen ende aen princen iet vercrigen. |
Capittel 34.Als die mane is inden sesten aspect met Saturnus, dies daechs eest goet ennich dinck te soeken aen oude lieden, ende pleyt ende rekeninge ende vete te vernijene of verheffen, ende met groten lieden te versellen. |
Capittel 35.Als die mane is met Jupiter inden 6. aspect, dan eest goet alle
|
| |
| |
dinck begynnen, ende vrede ende peys maken, ende omme waerheit tondervijnden. |
Capittel 36.Als die mane is inden 6. aspect met Mars, op dien dach eest goet een heerre te besetten ofte bestieren ende te berichtene. Ende al te doene dat wapen toe hoert is dan al goet begonnen, ende lieden laten ter ventosen, ende perden proeven. |
Capittel 37.Als die mane is metter sonnen inden 6. aspect, in dien selven dach eest goet dorpers ende poerters onderlinge mangelen ende jongelieden metten ouden, ende te dwingen een lant. |
Capittel 38.Als die mane is met Venus inden 6. aspect, in dien dach eest goet begonnen alle dinck, ende sonderlinge al dat aen vrouwen is te gecrigene, ende wijf te trouwen ende vrienscap aen wijf te makene, ende nuwe cleder aen te doen. |
Capittel 39.Als die mane is met Marcurius inden 6. aspect, in dien dage eest goet copen, ende met gemeynnen lieden om te gane, ende mangelinge maken, ende rekeninge te doene. |
Capittel 40.Als die mane is inden 3. aspect met Saturnus, op dien dach eest goet verwynnen alle dingen die out sijn of te vermaken, ende messelike dingen te begynnen diemen wille dat lange dueren. Ende oude lieden ende heren te gemoetene is dan goet, ende husen te stichten ende lant te wynnen. |
Capittel 41.Als die mane is inden 3. aspect met Jupiter, op dien dach eest goed alle dinck doen, ende besoeken een waerheit, ende alle manieren van feiten of dingen te eynden die belet waren, ende aen hogen lieden iet te besoekene. |
Capittel 42.Als die mane is inden 3. aspect met Mars, in dien dage eest goet alle dinck te jagene, ende een herre te deilen ende te ordineren, ende beesten te copen, ende boetscap te seynden daermen wille. |
Capittel 43.Als die mane is metter sonnen inden 3. aspect, in dien dage sijn goet alle dingen te begynnen, ende sonderlinge een herre te beleidene, ende uut te varen. |
Capittel 44.Als die mane is inden 3. aspect met Venus, dan eest goet alle dinck doen, ende sonderlinge te huwen ende vrienscap aen vrouwen te maken, ende te feesten te gane, ende beesten te copene, ende vedelspel, ende al daer blijscap aen leget. |
Capittel 45.Als die mane is inden 3. aspect met Marcurius, in dien dage eest goet met scrijvers ende met papen om te gane. |
Capittel 46.Als Saturnus coemt inden 4. aspect of int 7. metter sonnen, soe geet wel voert datmen begynt. Nochtan soe varet al hijnderwaert int eynde. |
Capittel 47.Als Saturnus coemt inden 4. of inden 7. aspect met Mars, soe gaen alle dingen wel ter hant int begyn. Nochtan soe gaen sy gerne ten quaden eynde. |
Capittel 48.Als Saturnus coemt inden 4. aspect of inden 7. met Jupiter, soe bijnt Jupiter alle die quaetheit die Saturnus hevet. |
Capittel 49.Als Saturnus coemt inden 4. of inden 7. aspect met Venus, soe wat datmen wille machmen dan begynnen, mer sonder scade noch sonder scande en machment niet eynden. |
Capittel 50.Als Saturnus coemt inden 4. of inden 7. aspect met Marcurius, dan varen alle dingen wel diemen begynt. |
| |
| |
Capittel 51.Als Jupiter coemt inden 4. aspect of inden 7. met Saturnus, soe betert Jupiter alle dinck sere. |
B.Als Jupiter coemt met Mars inden vierden of inden vii. aspect, verbiet hy alle doechden die Jupiter soude doen. |
C.Als Jupiter coemt inden iiii. of inden vii. aspect vander sonnen of in conjunctio, hy verbiet alle dinck diemen begint of vraget, ende het coemt al tot enen goeden eynde. |
D.Als Jupiter coemt inden iiii. of inden vii. aspect met Venus, dat bediet alle doechdelick dinck. |
Capittel 52.Als ene quade planete opgaet ende ene goede is int ander huys, soe wie dan iet begynt of vraget of verhuset al sijn ongeval sal comen ten gelucke of ten goeden gevalle. |
Capittel 53.Als die here vanden iersten huys is inden verbranden wech (dat is vanden 20sten grade van Libra totten 20sten grade van Scorpione), soe wat dat men dan begint vaert qualick ende en wort nummermeer volcomen. Ende al volcomet tennyger tijt, het vaert gerne daerna qualike. |
Capittel 54.Als die mane is in ennich teken daer tlyt vanden mensche by bediet is, dat en sal men dan nyet wonden, want het ware grote vrese vanden lijve. |
Capittel 55.Als die mane is in Leone met enniger quader planeten, of in ennich quaet aspect, dan en sal nyemont nuwe cleder aendoen, want dat waer quaet. |
Capittel 56.Als die mane aen die sonne ontfanget of vermaect, is dan Saturnus in ennich aspect, soe moet vele regenen of coutweyen ende een tempeest moet gevallen opt water. |
Capittel 57.Als Marcurius ontbeit Jupiter, vele waters ende laeu wijnt moet dan vallen in dat manschijn in wat aspect dat is, sonder twivel. |
Capittel 58.Als Venus ende Mars comen in 1 aspect, dan regenet sere ende dondert ende blixemt, eest te wijnter. Mer eest te somer, soe eest donder ende grote heytte. |
Capittel 59.Wiltu weten oft duer tijt sijn sal bynnen den jare, soe wacht wat teken dat rijset in Marte indie selve wijle dat die sonne coemt inden iersten graet van Ariete, ende dan besiet wie dat here is vandien tekene ende in wat huse hy dan is. Is hy in een sterck huys, soe wordet duer tijt van alsulcken dingen als dien here toebehoert. Ende eest te midden starck of cranck, soe wordet tussen tween duer of onduer. Ende is hy in een cranck huys, soe wordet goet tijt. |
Capittel 60.Soe wie dat iet coept als die mane is in die helft vanden hemele die begynt in Cancro totten begynne van Capricorno, hy salt duer copen ende onduer vercopen. Ende int ander deel van den hemele eest al ander syns. |
Capittel 61.Als Mars is metter sonnen in ennich van desen 6: Aries, Taurus, Gemini, Cancer, Leo, Virgo, dan salt wesen grote heitte. |
Capittel 62.Als die sonne is met Saturnus in ennich van desen 6: Libra, Scorpius, Sagittarius, Capricornus, Aquarius, Pisces, dan salt harde cout sijn. |
Capittel 63.Wiltu spreken ennigen groten here, soe merke der sonnen wile, ende dat die sonne opgaet of dat sy is inden middach. Wiltu spreken omme profijte ennigen man van ordinen, soe wacht Saturnus' wile. Ende dat hy op gaet, dan eest goet spreken. |
| |
| |
Capittel 64.Wiltu varen te water, soe wacht dat Saturnus ende die mane nyet en sijn te gader, want du souts moeten groten anxst gedogen of verdrincken. |
Capittel 65.Ende vaerstu ten lande, soe wachti dat Mars nyet en sy metter mane, want du mochs beroeft worden of gewont of verslagen. |
Capittel 66.Ende sonderlinge moetmen wachten, als die wegen lanck sijn, dat die mane nyet en sy int hoeft vanden Drake noch inden start. |
Capittel 67.Wiltu dinck maken die lange geduren, soe ontbeyt dat die mane sy in een gestade teken, sonder in Scorpione, by dien dan waert al te vermakene. |
Capittel 68.Wiltu dinck maken die onlange gedueren, soe ontbeit tot dat die mane sy in een ongestade teken; in Capricorno eest alder best. |
Capittel 69.Ende soe wat dingen dat ghy maken wilt of doen, soe wacht dat die mane nyet en sy inde verbrande wech. Ende die verbrande wech begynt vanden 19. grade van Libra ende geduret totten 19. grade van Scorpione. |
Capittel 70.Wiltu nemen medecinen of cyropen drincken, soe set die mane in een waterlick teken. Ende alder best eest in Scorpione. |
Capittel 71.Tholomeus seit, dat als die mane is in Jupiters aspect, dat hem seren deren moste die namen medecinen. |
Capittel 72.Alkindus seit, soe wie die purgeren colera, dat hy die mane nemen sal in een vuerich teken. |
Capittel 73.Ende die melancolien wil purgeren, hy sette die mane in een erdich teken, sonder allene in Capricorno. |
Capittel 74.Ende wiltu purgeren fleume, soe ontbeit tot dat die mane coemt in een waterlick teken, ende dats best. |
Capittel 75.Ende wiltu bloet laten, soe laet die mane comen in Ariete. |
Capittel 76.Tholomeus seit, ende Mesalach, datmen nyet en sal laten ter aderen als die mane is in Gemini. Ende wiltu spuwen, soe set die mane in Tauro. |
Capittel 77.Wiltu iet copen, soe ontbeit dat die mane coemt in een sterck huys of int ander huys, dats best. |
Capittel 78.Efter om te copen salmen setten Jupiter in een sterck huys of int ander huys, dats best. |
Capittel 79.Efter men sal wachten dat men nyet en cope als Jupiter is verbroeit, want dat bediet verlies. |
Capittel 80.Wiltu lant vercopen, soe set die mane in een erde teken ende Saturnus in een sterck huys, by dien dat bediet vrome. |
Capittel 81.Mer is Mars in een sterck huys in die voerseide tijt, dat bediet verlies. |
Capittel 82.Ende Zeel die seit datmen in allen wegen diemen gaet of vaert om comenscappe setten sal die mane in ene van desen tekenen, als: Aries, Cancer, Libra, Capricornus, dat wort goet. |
Capittel 83.Ende wiltu maken muren of vesten aen een stede: alsmen begynnen wil, soe moet men wachten dat Mars no Saturnus nyet en sijn int. 10 huys, bi dien dat werck moet vallen of gebroken worden van ennigen vianden. |
Capittel 84.Wiltu een kijnt ter scolen doen, soe set die mane met Marcurius ende begynne dit nerstelike, ende set al dier gelike een kijnt te sijnen ambachte. |
Capittel 85.Ende als die mane ende Marcurius sijn in een soe goeden huys dat sijer nyet in en werden verbroeit, ende dat sy oeck nyet en sijn in ennigen
|
| |
| |
quaden aspect, of ten mynsten dat die mane sy in ennich van Marcurius' husen... |
Capittel 86.Soe wie die wonne een kijnt als Mars ware in sijn 5. huys, het mochte doot worden geboren of die moeder mochter af sterven. |
Capittel 87.Ende ware Saturnus in sijn 5. teken of huys, soe soude dat kijnt worden vermenct of doot geboren, sonder twivel. |
Capittel 88.Als die mane is in een quaet aspect als een kijnt wort gewonnen, soe sal die vrouwe hebben groten anxst eer sy genesen sal van kijnde. |
Capittel 89.Wiltu hueren dienstboden, soe set die mane in Tauro, want issy in Leone, die knaep of mact mocht ongetrouwe wesen ofte hoverdich. |
Capittel 90.Ende als die mane is in Sagittario of Capricorno op die voerseide tijt, soe mochten sy ontlopen of varinge sterven. |
Capittel 91.Mer is die mane in Piscibus in die voerseide tijt, soe mochten sy sijn logenachtich ende sy souden haren heer ende hare vrouwen vele scaden doen. |
Capittel 92.Ende oftu moechs, soe set den here vanden 6 husen in een oetmoedich teken, als: Aries, Taurus, Gemini, Cancer, Capricornus, Aquarius, Pisces, alstu manesniede hueren wilst. |
Capittel 93.Wiltu varen te water, soe bezie waer dat Saturnus is, want ware hy int 10. huys, soe moste hy breken dijnen mast of hy most vallen. |
Capittel 94.Ende ware Saturnus in een erden teken, soe soutstu moeten lantroeringe doen daer du scade souts hebben by. |
Capittel 95.Ende ware Saturnus in een vuerich teken in vii. huys, du mostes breken dijn scip ende dogen groten anxst. |
E.Arcius seit: hoetstu dat die mane nyet en sy in dat ierste huys ende in Piscibus, du moste verdrincken. |
F.Protholomeus seit: wilstu varen in dijn lant, soe hoetstu als die mane int iiii. huys sy ende dat die here vanden anderen huyse sy in goeden steden ende nyet verbroeyt. |
G.Hoetstu datstu nyet en commes in die ure van Mars of Saturnus. |
Capittel 96.Als die mane is coniunck met Mars of in ennich Mars aspect of in sijne opposicie, dan heffet die wijnt gerne. |
Capittel 97.Ende als Marcurius is in Gemini onder tschijnen vanden sonnen, dan keert hem die wijnt gerne noertwaert of west of int west. |
Capittel 98.Ende als Saturnus is in Cancro onder tschijnen vander sonnen, dan eest gerne doncker in die locht ende groet wijnt ter zee. |
Capittel 99.Als Saturnus is in Virgine onder tschijnen vander sonnen, dat bediet groet quaet ende vele siecheden onder die lieden. |
Capittel 100.Ende waer Saturnus in Scorpione onder tschijnen vander sonnen, soe soude die locht harde cout sijn ende het soude tyleck begynnen te vriesen, seget Albumasar. |
Explicit.
| |
| |
| |
10. Woordverklaringen, emendaties en tekstkritische opmerkingen
Titel. voluit Hier begynnen die 100 capittelen van astronomijen. De eerste twee woorden zijn weggelaten omdat ze alleen een functie vervullen in het handschrift waarnaar wordt geëditeerd.
Proloog. Amen lijkt een interjectie na het aanroepen van de naam van God. den anderen boeck der planeten: mogelijk een verwijzing naar het voorafgaande traktaat in het handschrift, Vander naturen vanden 7 planeten. aspecten: stand van de planeten (waaronder de maan en de zon) ten opzichte van elkaar, gezien vanaf de aarde en in graden uitgedrukt. Abrahams boeken, Alkindus' boeken: verwijzing naar de Latijnse bronteksten (zie par. 5).
1. | Het Arabische cijfer 1 geëmendeerd uit de Romeinse j o.i.v. de andere capittelnummers die in de tekst ook Arabisch zijn. goede planeten: sommige planeten, zoals Jupiter en Venus, zijn goed van karakter, andere slecht (bijv. Saturnus en Mars). die is in een goede stede: ‘die in goede omstandigheden verkeert’. ontsiet: ‘bang is voor’. |
2. | aenscijnt: ‘in een aspect staat met’. moet ontsien geëmendeerd uit gemoeten siet op grond van de parallel met cap. 1, de lezing van AGM en Lat. vir timens hostem suum. |
3. | vergadert: ‘in conjunctie staat’; tussen de planeten is dan geen verschil in lengtegraden. helset: ‘omhelst’. |
4. | al omme belegen: ‘omsingeld’. hercrachte: ‘legermacht’. |
5. | is verbroeyet vander sonnen geëmendeerd uit verborgen is onder die sonne op grond van de lezing van AGM en Lat. in gradu 7 à Sole. Wanneer een planeet binnen 8,5° van de zon staat, wordt ze combustus, ‘verbrand’ genoemd. dat is: ‘dat wil zeggen’. recht tegen die sonne: ‘precies tegen de zon aan’. huys: hier ‘dierenriemteken’. Elke planeet heeft één of twee van de twaalf tekens waarin haar invloed het sterkst is. besloten: ‘opgesloten’. |
6. | een planete geëmendeerd uit die mane op grond van de lezing van AGM en Lat. (planeta). verbroeyet geëmendeerd uit verborgen op grond van de lezing van AGM en Lat. est cum Sole. enen man diemen nyet en acht: mogelijk corrupt, gezien Lat. sunt vires eius debiles, waarbij ‘mannen’ i.p.v. ‘krachten’ is begrepen. dar: ‘kan’. tgerichte: ‘de rechtbank’. |
7. | quade aspect: er zijn vijandige aspecten (bijv. quadratus ofwel ‘vierde aspect’ (90°) en oppositio, ‘zevende aspect’ (180°)), en vriendelijke (sextilis, ‘zesde aspect’ (60°) en tertius, ‘derde aspect’ (120°)). questien: ‘vraagstukken’. comen: ‘uitkomen’. na des vragers begerte: ‘zoals de vraagsteller het wil’. |
8. | sceet van: ‘zich verwijdert van’. dat voerleden is: ‘wat in het verleden ligt’. |
9. | gaet tot: ‘nadert’. dat gescien sal: ‘wat zal gaan gebeuren’. |
A. | geborgen: ‘verborgen’. |
10. | sekerheyt van harten: ‘een vredige stemming’. heerliken goede: ‘kostbare goederen’. gesellen... verledigt: ‘vrienden en gevangenen zullen worden vrijgelaten’. ontgaen: ‘ontsnappen’. |
11. | quaets spots: ‘kwaadaardige bespotting’. gedestrueert van quader doot: ‘ten gronde gericht door een ellendige dood’. valsche orconden: ‘valse getuige
|
| |
| |
| nissen’. keefskijnder: ‘bastaardkinderen’. gewonnen: ‘verwekt’. bederven van kijnde: ‘omkomen bij de geboorte van het kind’. |
12. | ongemaken... lijve: ‘gevaarlijke omstandigheden waarbij men gewond of gedood zou kunnen raken’. |
13. | Niet aanwezig in AGM. chierhede: ‘feesten’. |
14. | Niet aanwezig in AGM. suptijle: ‘moeilijke’. |
15. | in goeden doene: ‘voor wat betreft de goede invloed’. |
19. | Niet aanwezig in AGM. sonder: ‘behalve’. verbernen: ‘verbranden’. bedecken: ‘verbergen’. |
20. | sonderlinge: ‘vooral’. toebehoert: ‘wat te maken heeft met’. |
22. | quaet geëmendeerd uit goet op grond van de lezing van AGM en Lat. vituperanda. clagen: ‘aanklagen’. comenscap: ‘winst’. |
23. | wegen of wech begonnen: ‘op reis te gaan’. |
26. | alle dinck toegevoegd op grond van de lezing van de voorafgaande en volgende capittels, en Lat. omni opere. versceiden: ‘vreemden voor elkaar’. |
28. | met Saturnus toegevoegd op grond van de inhoudelijke logica, de lezing van AGM en Lat. à Saturno. tegen is hier vijandig bedoeld, dus ‘ertegen in’. hen te gemoeten: ‘zich tegen hen te verzetten’. gemoeten geëmendeerd uit gemoete. |
29. | na recht te stane: ‘je recht te zoeken’. te vervaren... wille: ‘weg te gaan waarheen men ook maar wil’. |
30. | boudelic: ‘rustig’. verslagen: ‘gedood’. Ende deen moste ommer sijn: ‘en één daarvan (d.w.z. gewond, gedood of beroofd) zou het in ieder geval moeten zijn’. |
31. | of iet... gane: ‘of omgang te hebben met hun aangelegenheden’. |
32. | manesniede te hueren: ‘dienaren te huren’. |
33. | aen: ‘van’. |
34. | goet geëmendeerd uit vrese op grond van de lezing van AGM en Lat. bona. pleyt: ‘een proces’. vete: ‘een twist’. te vernijene: ‘ermee te beginnen’. verheffen: ‘er opnieuw mee te beginnen’. te versellen: ‘omgang te hebben’. |
35. | peys: ‘goede verstandhouding’. wijf te sekeren: ‘zich aan een vrouw te binden’. |
36. | heerre: ‘legermacht’. besetten: ‘uitrusten’, in de bet. van: ‘van het nodige voorzien’. bestieren: ‘oefenen’. te berichtene: ‘aan te voeren’. lieden laten ter ventosen: ‘mensen aderlaten’. perden proeven: ‘paarden keuren’. |
37. | dorpers: ‘boeren’. poerters: ‘stedelingen’. te dwingen een lant: ‘een land onderwerpen’. |
38. | sonderlinge... gecrigene: ‘in het bijzonder alle dingen die bij vrouwen te halen zijn’. |
39. | gemeynnen lieden: ‘mensen met een openbare functie’. mangelinge maken: ‘handelen’, cf. Lat. mercari. |
40. | verwynnen: ‘vernietigen’. vermaken: ‘herstellen’. messelike: ‘verschillende’. stichten geëmendeerd uit breken op grond van de lezing van AGM en Lat. fundare aedificia. lant te wynnen: ‘een stuk grond te ontginnen’. |
41. | besoeken een waerheit: ‘een getuigenis te onderzoeken’. manieren: ‘soorten’. belet: ‘verhinderd’. |
| |
| |
42. | een herre... ordineren: ‘een leger op te splitsen en in slagorde op te stellen’. |
43. | te beleidene: ‘aan te voeren’. |
44. | feesten: het Lat. heeft hier vestes, ‘kleren’. Mogelijk heeft hier in de legger festus gestaan. Er is hier niet geëmendeerd op grond van de overweging dat er geen juiste Mnl. tekst beschikbaar is; AGM heeft dezelfde lezing. vedelspel: ‘vioolspel’. daer (...) aen leget: ‘dat gepaard gaat met’. |
46. | Saturnus geëmendeerd uit die mane op grond van de lezingen van AGM en het Lat. in 7. (aspect): Het zevende aspect is de oppositie, gelet op het feit dat in de volgende capittels Lat. opposito steeds vertaald wordt met 7. aspect. Waarom de oppositie met juist het zevende aspect vertaald wordt, kan verklaard worden uit Bartholomeus Engelsman, Van de werelt ende vande materialike lichamen des hemels: ‘Item die coniunctie ende die opposicie en sijn gheen aspecten nochtans werden si onderwilen aspecten gehieten ongewoenlic. Ende wanneer dat eerste teyken dat VIIe weder aensiet, als Aries Libram, so wordet gehieten aspectus oppositus (cursivering van Mij, EH), dat is een aspect dattet een tegen dat ander staet.’ (Ed. E.M. Gondrie. Utrecht, 1981, p. 115, r. 140-143). Het gaat in dit geval dus niet om het 1/7 deel van de hemel, zoals men zou verwachten (cf. de toelichting bij cap. 7), maar om het zevende teken, waarin zich de tweede planeet bevindt, recht tegenover de andere planeet waarmee de oppositie plaatsvindt. soe varet al hijnderwert: ‘toch loopt het verkeerd af’. |
47. | gaen (...) wel ter hant: ‘gaan voorspoedig’. |
48. | bijnt: ‘legt aan banden’. |
49. | eynden geëmendeerd uit eynde. |
51. | met Saturnus toegevoegd op grond van de lezingen van AGM en het Lat. |
B. | hy = Mars. |
D. | met Venus toegevoegd op grond van de inhoudelijke logica en het Lat. doechdelick: ‘deugdzame’. |
52. | opgaet: ‘stijgt’ (vanaf de horizon). verhuset al sijn ongeval: ‘het slechte lot verandert in het goede’. sal comen... gevalle: ‘zal geluk of voorspoed kennen’. |
53. | die here vanden iersten huys: de zeven planeten worden verdeeld over de twaalf dierenriemtekens, zó dat elke planeet één of twee tekens als zijn ‘huis’ heeft (niet te verwarren met het begrip ‘horoscopisch huis’, zie de toelichting bij cap. 59). De zon en de maan hebben ieder één huis, de overige planeten ieder twee. Wanneer een planeet zich in zijn eigen huis bevindt, wordt hij dominus, ‘Heer’ van dat huis genoemd, en is zijn invloed het sterkst. ‘De Heer van het eerste huis’ is dus de planeet die bij het teken hoort dat vanaf de horizon opstijgt. den verbranden wech: hiermee wordt de Melkweg bedoeld, ook wel Sint Jacobsweg geheten. volcomen: ‘volmaakt’. Ende al volcomet: ‘En ook al lukt het wel’. |
54. | tlyt = tlet: ‘lichaamsdeel’. In dit capittel wordt verwezen naar de melothesia: een astrologisch-geneeskundig systeem, waarbij iedere planeet en elk teken van invloed is op de verschillende lichaamsdelen van de mens. Het teken Aries (Ram) hoort bijv. bij het hoofd. Is de maan nu in Aries, dan moet men oppassen voor hoofdkwetsuren, want de maan trekt het bloed en de vochten
|
| |
| |
| naar het hoofd, en dat betekent gevaar. Voor een uitgebreide melothesia-tabel verwijs ik naar De pseudo- Hippokratische iatromathematika in vier Middelnederlandse versies. Ed. R. Jansen-Sieben. Brussel, 1983, p. 9-10. (Scripta. Mediaeval and Renaissance Texts and Studies, nr. 11). dat: ‘dat lichaamsdeel’. wonden: ‘verwonden’. |
56. | Als... ontfanget: ‘als het nieuwe maan is’; nieuwe maan wordt beschouwd als het begin van een nieuwe periode waarin de maan gaat schijnen. De maan wordt door de zon a.h.w. bevrucht met licht, ofwel concipit, ‘ontvangt’. vermaect: ‘vernieuwd’. coutweyen: ‘een koude wind waaien’. tempeest: ‘hevige storm’. |
57. | ontbeit: ‘wacht op’. Jupiter nadert m.a.w. Mercurius. dat maneschijn: waarsch. ‘die maand’, gezien de lezing van AGM maent. |
58. | 1 geëmendeerd uit j. Cf. cap. 1. |
59. | duer tijt: ‘dure tijd’, periode waarin de levensmiddelen schaars zijn door mislukte oogsten e.d. Marte: ‘maart’. indie selve ... Ariete: er wordt hier gesproken over het begin van de lente, het traditionele begin van het jaar. here (...) vandien tekene: het betreft hier de dominus ascendentis, de ‘Heer van de ascendant’ (cf. de toelichting bij cap. 53). Door zijn positie in het huis geeft de Heer van de ascendant dus aan hoe de voedselsituatie zal worden. starck/cranck/tussen tween: ‘sterk/zwak/middelbaar’. Op deze plaats moet iets gezegd worden over het onderscheid tussen de huizen van de dierenriemtekens en de huizen van de horoscoop. De twaalf tekens zijn 30° brede delen van de dierenriem of Zodiak, een band rond de aarde waarlangs zich de planeten, de zon en de maan van oost naar west begeven; het is een vaste verdeling. Voor de verschillende planeten zijn deze tekens de ‘huizen’ (zie cap. 53). Het systeem van de horoscoophuizen daarentegen is niet gebaseerd op een vaste verdeling. De huizen worden bepaald door de ascendant, het deel van de ecliptica (zonnecirkel) dat t.g.v. de draaiing van de aarde in het oosten opstijgt. De horoscoophuizen vormen in tegenstelling tot de dierenriemtekens een momentopname, nl. het moment van de opkomst van de ascendant boven de horizon. Op dat ogenblik wordt naar de constellatie van de tekens en de planeten, en hun verdeling t.o.v. de hemelbol gekeken, waarbij ieder huis dan iets vertelt over een bepaald onderdeel van het leven van de betrokken persoon. Vier huizen zijn het belangrijkste (en dit zijn dan de starcke husen): het eerste (de ascendant), het vierde (het Imum Coelum, het diepste punt van de hemel), het zevende (de descendant, recht tegenover de ascendant), en het tiende (het Medium Coelum, het midden van de hemel). De
‘middelbare’ of ‘navolgende’ huizen zijn dan het tweede, vijfde, achtste en elfde huis, en de ‘zwakke’ of ‘vallende’ huizen het derde, zesde, negende en twaalfde huis. De plaats van de huizen van de horoscoop wordt dus gedefinieerd t.o.v. de evenaar van de hemelbol, van de huizen van de dierenriem t.o.v. de Zodiak. Voor de berekening van de horoscoophuizen waren in de Middeleeuwen verschillende methoden in gebruik. (Zie voor een uitvoerige bespreking hiervan: J.D. North, Horoscopes and history. London, 1986, p. 1-69.) |
60. | ander syns: ‘andersom’. |
| |
| |
63. | der sonnen wile, Saturnus' wile: ‘het uur van de zon/Saturnus’. Een verwijzing naar de planetenuren: een planetenuur is een twaalfde deel van de tijd tussen zonsopgang en -ondergang (de ‘daguren’), of tussen zonsondergang en -opgang (de ‘nachturen’). De uren worden per dag aan de planeten toegekend in de vaste volgorde van de planeten: op zaterdag bijv. het eerste uur aan Saturnus, het tweede aan Jupiter, etc., en het achtste weer aan Saturnus. groten here: ‘wereldlijke machthebbers’. omme profijte: ‘ten voordele’. man van ordinen: ‘geestelijke machthebbers’. |
66. | hoeft/start vanden Drake: ‘hoofd/staart van de Draak’, Lat. caput/cauda Draconis, T.g.v. de helling van de aardas t.o.v. de baan rond de zon loopt de ecliptica niet precies rond de evenaar, maar vertoont een hoek. Tijdens haar omloop rond de aarde kruist de maan telkens tweemaal deze ecliptica, en die snijpunten worden ‘maanknopen’ genoemd. Waar de maan van noord naar zuid gaat, heet het snijpunt ‘hoofd van de Draak’, het andere punt heet ‘staart van de Draak’. De beide snijpunten bewegen zich in achterwaartse richting door de dierenriem. |
67. | gestade teken: ‘vast teken’. De vaste tekens zijn Taurus, Leo, Scorpio en Aquarius; ze worden vast genoemd omdat in hun periode (d.w.z. de tijd die de zon in dat teken verblijft) het jaargetijde en daarmee het weer niet verandert, ‘vastligt’. Daarnaast zijn er de ongestade tekens (Aries, Cancer, Libra en Capricornus; tijdens het verblijf van de zon in deze tekens begint een nieuw seizoen, reden waarom ze ook wel cardinalia, ‘keerpunten’ worden genoemd), en tenslotte de beweeglijke tekens of ‘dubbele’ tekens (Gemini, Virgo, Sagittarius en Pisces; in deze tekens vindt de overgang van het ene seizoen naar het andere plaats). sonder: ‘behalve’. by dien... vermakene: ‘want in dat teken zou dan alles opnieuw moeten worden begonnen’. |
68. | onlange: ‘korte tijd’. ongestade teken: zie de toelichting bij cap. 67. |
69. | verbrande wech: zie cap. 53. Opvallend is het verschil in graden: hier 19°, daar 20°. Wellicht wordt daar bedoeld: na de 19e graad. Vermoedelijk wordt het verschil veroorzaakt door twee verschillende bronteksten (zie par. 5). |
70. | soe set die mane: ‘zorg er dan voor dat de maan is...’. waterlick teken: de dierenriemtekens worden ook onderverdeeld naar gelang hun kwaliteiten. ‘Waterige tekens’ zijn: Cancer, Scorpio en Pisces. ‘Vurige tekens’: Aries, Leo en Sagittarius. ‘Aardse tekens’: Taurus, Virgo en Capricornus. ‘Luchtige tekens’: Gemini, Libra en Aquarius. Groepen van steeds drie tekens worden ook wel tripliciteiten of trigonen genoemd. |
71. | dat (2de): ‘dat het’. hem: ‘diegenen’. deren moste: ‘schade zou doen’. |
72. | purgeren: ‘zich zuiveren van’. colera: ‘gele gal’. De gele gal is één van de vier hoofdvochten van de mens, die alle vier in ieder individu in een unieke verhouding aanwezig zijn. Deze verhouding is bepalend voor het temperament, het karakter van ieder individu. Raakt zo'n verhouding uit balans, dan moet deze hersteld worden door te ‘purgeren’. Naast de gele gal zijn er de zwarte gal (melancolia, zie cap. 73), het slijm (flegma, zie cap. 74) en het bloed (sanguina, zie cap. 75). vuerich teken: Zie de toelichting bij cap. 70. |
73. | erdich teken: zie de toelichting bij cap. 70. sonder allene: ‘behalve’. |
74. | fleume = flegma. een toegevoegd. |
| |
| |
75. | Ariete: een gemeenschappelijke verschrijving in de beide Middelnederlandse teksten; Lat. signo aereo, ‘luchtig teken’ (zie de toelichting bij cap. 70). De verschrijving is te verklaren uit de gelijkenis tussen aereo en Ariete. |
76. | Tholomeus: Claudius Ptolemaeus. Mesalach: Mâshâ ‘{problem}allâh, een van oorsprong Joodse astroloog, die zich bekeerde tot de Islam en in de achtste eeuw n. Chr. in Bagdad werkzaam was. spuwen: ‘overgeven’. |
77. | sterck huys: zie de toelichting bij cap. 59. ander huys: ‘het tweede huis’. Dit huis is gekoppeld aan rijkdom en bezit. |
78. | Niet aanwezig in AGM. efter: ‘maar’. copen: hier waarsch. ‘verkopen’. |
79. | verbroeit: zie de toelichting bij cap. 5. |
80. | vrome: ‘voordeel’. |
81. | in die voerseide tijt: ‘op het genoemde ogenblik’, nl. wanneer men land wil verkopen. |
83. | vesten: ‘versterkingen’. werck: nl. de muren of versterkingen. gebroken: ‘vernield’. |
84. | nerstelike: ‘zorgvuldig’. set... ambachte: ‘laat op dezelfde wijze een kind met zijn beroep beginnen’. |
85. | Het hele capittel lijkt een inleiding tot de hoofdzin, maar die ontbreekt en is door de copiist blijkbaar vergeten. Inhoudelijk sluit dit capittel aan bij het voorgaande. ennich van Marcurius' husen: ‘een van de beide tekens van Mercurius’, nl. Virgo en Gemini (cf. de toelichting bij cap. 53). |
86. | wonne: ‘zou verwekken’. |
89. | ongetrouwe (...) ofte hoverdich: ‘ontrouw of hoogmoedig’. |
90. | Op die voerseide tijt: nl. wanneer men dienstboden wil huren. soe: toegevoegd op grond van de capittels 89, 92, 93 e.a. varinge: ‘spoedig’. |
91. | soe: toegevoegd. |
92. | den here vanden 6 husen: Lat. dominus sextus domus. In het Lat. is dus niet sprake van een hoofdtelwoord, maar van een rangtelwoord, ‘de heer van het zesde huis’. in een oetmoedich teken: ‘in een nederig teken’, Lat. in signo figure hominis (‘in het teken met de figuur van een mens’). Het is duidelijk dat in de vertaling van dit capittel het één en ander is misgegaan. Voor zover mij bekend, bevinden zich onder de tekens van de dierenriem slechts vier met een menselijke gedaante: Gemini, Virgo, Sagittarius en Aquarius. Ik vermoed dat in de legger van de vertaler humilis heeft gestaan, en dat betekent inderdaad ‘nederig’, maar ook ‘laag’. Ten gevolge daarvan heeft de vertaler een bepaalde reeks tekens gekozen: de genoemde tekens zijn de tekens met een ‘schuine klimming’. T.g.v. de schommeling van de aarde t.o.v. zijn baan rond de zon, die ook de seizoenen veroorzaakt, klimmen de tekens waarin de zon zich 's winters bevindt in een schuinere hoek t.o.v. de horizon dan de ‘zomertekens’. Daardoor doen de wintertekens er korter over te stijgen dan de zomertekens, en komen ze minder hoog aan de hemel (vandaar ‘laag’). Deze reeks is echter corrupt: er worden zes tekens aangekondigd (den here vanden 6 husen), maar er worden zeven gegeven. Cancer hoort in deze reeks niet thuis, het is een zomerteken. De corruptie is vermoedelijk al in een gemeenschappelijke voorouder ontstaan, want ook AGM heeft Cancer. |
93. | bezie: ‘bekijk’. |
| |
| |
94. | lantroeringe: ‘schipbreuk’. |
95. | Na teken breekt het capittel in D100C af. Het vervolg is van AGM. |
E. | Arcius: heb ik niet kunnen identificeren. |
F. | Protholomeus: Claudius Ptolemaeus. |
G. | Cf. de toelichting bij cap. 63. |
96. | Evenals de volgende capittels niet aanwezig in AGM. is coniunck: ‘is in conjunctie met’. |
97. | in Gemini: toegevoegd op grond van Lat. in Geminus. onder tschijnen vander sonnen: ‘terwijl de zon schijnt’. |
100. | Albumasar: Abu Ma'shar, een leerling van de beroemde astroloog-filosoof Alkindus (zie par. 7), levend in de negende eeuw n. Chr. |
Voor het tot stand komen van dit artikel wil ik de volgende personen hartelijk bedanken: Ria Jansen-Sieben voor haar inspirerende en kritische opmerkingen, Annelies van Gijsen voor haar waardevolle commentaar, met name op de astrologische aspecten van de tekst, en Hans van Dijk voor zijn niet aflatende hulp en geduld. Vanzelfsprekend blijf ik verantwoordelijk voor alle in dit artikel verdedigde opvattingen.
Leisteenstraat 18 9743 VC Groningen
| |
Summary
The manuscript Hs. 2818 (Med. 86) of the Oesterreichische Nationalbibliothek in Vienna contains two parallel Middle Dutch texts on astrology. The first, Die 100 capittelen van astronomijen (D100C) is a centiloquium, the only known in Middle Dutch. It is based on De consuetudinibus and De electionibus by Abraham Avenezra, De pluviis alias de radiis by Alkindus and a fourth, unidentified astrological treatise. The second text, Van aspecten ende ghewoenten der manen (AGM) was copied in the same hand as D100C, but differs from it e.g. in the number of chapters. It is argued that AGM may be closer to the source text than D100C. A critical edition of D100C is presented. |
-
voetnoot1.
- S.J. Tester, A history of western astrology. Bury St. Edmunds, 1987, p. 200. Wanneer ik in het vervolg over ‘astrologie’ spreek bedoel ik daarmee - tenzij anders vermeld - zowel astronomie als astrologie; in de Middeleeuwen vielen deze in onze tijd gescheiden begrippen als bekend samen. Overigens is de astronomie in de hedendaagse betekenis in het genoemde tijdvak nooit geheel afwezig geweest in West-Europa.
-
voetnoot2.
- Over de rol van de Arabieren als doorgevers van de astrologie en andere wetenschappen, zie: H. SUTER, ‘Die Araber als Vermittler der Wissenschaften in deren Übergang vom Orient in den Occident’. In: dez., Die Mathematiker und Astronomen der Araber und ihre Werke. Biobibliographische Übersicht von Wissenschaftlern der Arabischen Welt vom achten bis zum siebzehnten Jahrhundert. Herdr. Amsterdam, 1981. (Afzonderlijke paginering, achterin.) Over de Arabisch-Latijnse vertalingen, zie: J.F. CARMODY, Arabic astronomical and astrological sciences in Latin translation. A critical bibliography. Berkeley/Los Angeles, 1956; C.H. HASKINS, Studies in the history of mediaeval science. London, 1924. (Herz. 1927); C. BURNETT, ‘A group of Arabic-Latin translators working in northern Spain in the mid-12th century’. In: Journal of the Royal Asiatic Society 26 (1977), p. 62-108.
-
voetnoot3.
- Zie: F BOLL, Kleine Schriften zur Sternkunde des Altertums. Ed. en inl. V. Stegemann. Leipzig, 1950.
-
voetnoot4.
- L. THORNDIKE, A history of magic and experimental science III. Londen/New York, 1934, p. 611. G. BEAUJOUAN merkt over deze overheersing van de astrologie op: ‘From the thirteenth century to the fifteenth the idea of the quadrivium gradually became unbalanced in the universities, to the advantage of astronomy. (...) mathematics became an auxiliary to the study of judicial astrology.’ (In: ‘Motives and opportunities for science in the medieval universities’. In: Scientific change. Historical studies in the intellectual, social and technical conditions for scientific discovery and technical invention, from antiquity to the present. (Symposium on the history of science. University of Oxford, 9-15 July 1961.) Ed. A.C. Crombie. London, 1963, p. 219-236 (= p. 223).)
-
voetnoot5.
- Dit geldt ook voor de Middelnederlandse artes-literatuur. Niet zonder reden neemt R. JANSENSIEBEN in haar onlangs verschenen Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur (Utrecht, 1989) werken tot het jaar 1600 op, omdat juist uit de periode na 1500, die doorgaans niet tot de Middeleeuwen worden gerekend, vele Middelnederlandse artes-drukken en -handschriften zijn overgeleverd.
-
voetnoot7.
- H. MENHARDT dateert het handschrift op grond van de watermerken rond 1490. (In: Verzeichnis der altdeutschen literarischen Handschriften der Österreichischen Nationalbibliothek. 1. Band. Berlijn, 1960, p. 341-344. (Veröffentlichungen des Instituts für Deutsche Sprache und Literatur 13.)) R. JANSEN-SIEBEN neemt deze datering over in haar Repertorium, waar de inhoud van dit handschrift uitvoerig beschreven wordt op p. 473-477.
-
voetnoot8.
- R. JANSEN-SIEBEN, ‘Middelnederlandse vakliteratuur’. In: Fachprosaforschung. Acht Vorträge zur mittelalterlichen Artesliteratur. Ed. G. Keil en P. Assion. Berlijn, 1974, p. 24-69 (= p. 33).
-
voetnoot9.
- Voor een verantwoording van de termen verwijs ik naar: De descriptione codicum. Ed. J.M.M. HERMANS en G.C. HUISMAN. Groningen, 19813, p. 45 en 48. (Varia Mediaevalia 2; uitg. van de Vakgroep Mediaevistiek der Rijksuniversiteit te Groningen.)
-
voetnoot10.
- Zie voor een studie over deze tekst W. BRAEKMAN en G. KEIL, ‘Fünf mittelniederländische Übersetzungen des “Antidotarium Nicolai”. Untersuchungen zum pharmazeutischen Fachschrifttum der mittelalterlichen Niederlände’. In: Sudhoffs Archiv. 55 (1971), p. 257-320.
-
voetnoot11.
- Voor een editie van deze tekst (maar niet naar Hs. 2818), zie: Een Middelnederlandse versie van de Circa Instans van Platearius. Ed. en comm. L.J. VANDEWIELE. Oudenaarde, 1970.
-
voetnoot12.
- R. LEMAY, ‘The teaching of astronomy in medieval universities, principally at Paris in the fourteenth century’. In: Manuscripta 20 (1976), p. 197-217 (= p. 206). Zie hierover ook: H.R. LEMAY (niet dezelfde als eerstgenoemde), ‘Human sexuality in twelfth- through fifteenth-century scientific writings.’ In: V.L. BULLOUGH en J. BRUNDAGE, Sexual practices & the medieval church. Buffalo, New York, 1982, p. 187-205 en 278-282, m.n. p. 192.
-
voetnoot13.
- ‘Cuiusmodi medicus est qui astronomiam ignorat? Nullus homo debet se intromittere in manus eius qui non est medicus perfectus.’ Zie: L. THORNDIKE, ‘The three Latin translations of the pseudo-Hippocratic tract on astrological medecine’. In: Janus. 49 (1960), p. 104-129.
-
voetnoot15.
- Dit voorbeeld wordt des te interessanter wanneer we bedenken dat de tekst die in dit artikel centraal staat, D100C, zich geheel in de traditie van het Centiloquium bevindt, zoals in par. 7 nog zal blijken.
-
voetnoot16.
- LEMAY, ‘The teaching of astronomy’, p. 207.
-
voetnoot17.
- LEMAY, ‘The teaching of astronomy’, p. 207-209. Ook van de combinatie astrologie-meteorologie zijn zulke handschriften bekend. Zie: S. JENKS,
‘Astrometeorology in the Middle Ages’. In: Isis. 74 (1983), p. 185-210.
-
voetnoot18.
- Zowel voor deze kwestie als andere die nu nog niet beantwoord zijn, zoals de localisering van het handschrift, geldt echter dat nadere bestudering van het handschrift als geheel aanbeveling verdient; in dit artikel worden immers slechts twee korte traktaten onder de loep genomen.
-
voetnoot19.
- Mede door deze strakke systematiek was het mogelijk op verantwoorde wijze hele capittels uit de paralleltekst AGM in de editie van D100C op te nemen, omdat ze overduidelijk op die plaats thuishoren.
-
voetnoot20.
- Deze en de even verderop genoemde onderwerpen zijn heel gebruikelijk in Middelnederlandse prognose-teksten. Zie: R. JANSEN-SIEBEN, ‘Middelnederlandse jaarprognosen’. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie (VMKVA), (1971), p. 210-266 (= p. 217); dez., ‘Middelnederlandse jaarprognosen II. Zestiende-eeuwse meteorognostische voorspellingen’. In: Liber amicorum prof. Dr. G. Degroote. Ed. J. VEREMANS. Brussel, 1980, p. 57-71 (= p. 58);
W.L. BRAEKMAN, ‘Onbekende Middelnederlandse maanvoorzeggingen uit Brugge’. In: VMKVA (1977), p. 153-189 (= p. 164). (Nieuwe reeks 1.)
-
voetnoot21.
- Alhoewel beide parallelteksten hoofdstukjes hebben die bij de andere Middelnederlandse tekst niet, en in het Latijn wél voorkomen. Waar dat het geval is, wordt dat in de editie verantwoord dan wel vermeld. Het verschil is dus feitelijk groter dan 15, doordat niet alle vertaalde capittels dezelfde zijn.
-
voetnoot22.
- 22. Maar niet van AGM zelf; iemand die 100 capittelen wil bijeenschrijven, gaat niet stukken uit z'n brontekst, waarvan al vaststaat dat er geen 100 capittels zijn, weglaten.
-
voetnoot23.
- De capittels 82 en 96 konden in D100C niet teruggevonden worden in het Latijnse handschrift dat ik onder ogen heb gehad, Gent UB, Hs. 5. Waarschijnlijk is dit te wijten aan het gebruik van een ander handschrift als legger door de copiist (zie ook de Verantwoording van de editie).
-
voetnoot24.
- Misschien zal nauwkeurige bestudering van het Repertorium van de Middelnederlandse artesteksten van R. JANSEN-SIEBEN in de nabije toekomst op dit gebied meer opleveren.
-
voetnoot25.
- De volgorde van de eerste capittels is:
- Latijn: 7-8-10-12-28-30-32;
- D100C: 4-1-2-3-6-5-7;
- AGM: 5-2-3-4-7-6-8 (1 is de proloog).
-
voetnoot27.
- Voor de proloog van D100C verwijs ik naar de editie. De proloog van AGM luidt: ‘Nu wil ic seggen van aspecten ende vander ghewoenten die de mane hevet tot die planeten, ende wat dat sy bedieden, alsoe ict uut Abrahams bueken gesocht hebbe ende uut Elckendus, ende andere van mennygen anderen.’
-
voetnoot28.
- De capittelnummers verwijzen steeds naar D100C.
-
voetnoot29.
- Nl. tussen de capittels 9 en 10, 51 en 52 (3 capittels), en tussen 95 en 96 (eveneens 3 capittels) In de editie zijn deze capittels aangevuld uit AGM (nummers A-G).
-
voetnoot30.
- Bijv. cap. 22, waar D100C goet heeft, AGM bose, en dat komt overeen met het Latijn (dies) vituperanda. Soortgelijke gevallen, waar D100C afwijkt van de paralleltekst en het Latijn, vinden we in de capittels 34, 47 en 80.
-
voetnoot31.
- Zoals in cap. 30: ende deen moste ommer sijn; in cap. 38: ende mangelinge maken; en in cap. 81: op die voerseide tijt.
-
voetnoot32.
- Nl. de capittels 13, 14, 19, 78 en 97 t/m 100. Is mijn theorie over de tekst van Alkindus echter juist (zie par. 4), dan vallen de capittels 97 t/m 100 uiteraard voor dit argument af, omdat ze zich dan nooit in X hebben bevonden.
-
voetnoot33.
- Cap. 25: opposito Solis; cap. 69: via combusta, dats die verbrande wech; cap. 71: laxatijf (Latijn laxativa, D100C cyropen).
-
voetnoot34.
- LEMAY, ‘The teaching of astronomy’, p. 204 e.v. (zie noot 12).
-
voetnoot35.
- Dit kan zowel de Latijnse compilator als de Middelnederlandse vertaler betreffen.
-
voetnoot36.
- Een mooi voorbeeld is capittel 12. Ik geef eerst het Latijn, waarbij de niet-vertaalde delen cursief staan, en vervolgens het Middelnederlands: ‘Luna separata a Sole, accidunt egritudines, sollicitudo, timor, mors, incarceratio, inventio mali, dedecoratio mali, dolor, casus, egritudo, captivatio, equitatus, exercitus populus, res terribiles.’ - ‘Als die mane sceyt vander sonnen, dan comen gerne ongemaken daer sorge aen is vanden lijve, ende vele lieden worden gevangen, ende quade dingen worden vonden ende gewapent volck te perde, ende vreselike dingen sullen gescien.’
-
voetnoot37.
- Waar dat wenselijk leek, worden ze genoemd in de Woordverklaringen etc.
-
voetnoot38.
- Woorden als dan, soe, dat is, al, want e.d., maar ook woorden die iets benadrukken als sere, aldure en gerne.
-
voetnoot39.
- Bijv. cap. 11. Ik geef de capittels van beide teksten, waarbij de overeenkomende zinsdelen naast elkaar zijn geplaatst.
D100C |
AGM |
Als die mane sceyt van Mars, |
Als die mane sceyt van Mars, |
dan gevallet vele quaets spots |
soe vallet vele quaets spots, |
ende gramscap ende quade dingen, |
wedermoet (‘rampen’), bose umnare (= onmare, ‘slecht gerucht’), |
ende vele lieden worden gevangen |
gevangen |
ende gedestrueert van quader doot, |
ende quade dode, |
ende bloetstortinge sal worden gedaen vele |
bloedstortynghe, |
ende valsche oronden, |
valsche orconden, |
ende keefskijnder sullen vele sijn gewonnen, |
vele keeufskijnders gewonnen, |
ende vele kijnder sullen sterven die geboren sullen wesen, |
|
ende die vrouwen sullen bederven van kijnde |
ende vrouwen verderven van kijnde. |
-
voetnoot40.
- Voorbeelden zijn: D100C, cap. 22-24 begonnen tegenover AGM bestaen, en D100C, cap. 26-45 dien dach tegenover AGM des daechs.
-
voetnoot41.
- Voor een uitgebreide bespreking van leven en werk, zie: M. STEINSCHNEIDER, ‘Abraham Ibn Ezra (Abraham Judaeus, Avenare). Zur Geschichte der mathematischen Wissenschaften im XII. Jahrhundert’. In: Zeitschrift für Mathematik und Physik 25 (1880), p. 57-128.
-
voetnoot42.
- Zie L. THORNDIKE, ‘The Latin translations of the astrological tracts of Abraham Avenezra’. In: Isis. 35 (1944), p. 293-302.
-
voetnoot43.
- Cf. A. DEROLEZ, The library of Raphael de Marcatellis. Abbot of St. Bavon's, Ghent 1437-1508. Gent, 1979, p. 56. Overigens is in deze catalogus op p. 54-58 een uitvoerige beschrijving van Gent UB, Hs. 5, waarnaar de Latijnse bronteksten in dit artikel worden geciteerd, opgenomen (cat. nr. 7).
-
voetnoot44.
- Zie L. THORNDIKE, A history of magic and experimental science I. Londen, 1923, p. 926-930. (Appendix III: Peter of Abano, Abraham ben Ezra, and Henry Bate.)
-
voetnoot45.
- Over Alkindus, zie o.a.: G.N. ATIYEH, Al-Kindi. The philosopher of the Arabs. Rawalpindi, 1966; N. RESCHER, Al-Kindi. An annotated bibliography. Pittsburgh, 1965; M.E. MARMURA en J.R. RISCH, ‘Alkindi's discussion of divine existence and oneness’. In: Medieval studies 25 (1963), p. 338-354; R. WALZER, ‘New studies on Al-Kindi’. In: Oriens 10 (1957), p. 203-232; THORNDIKE, A history of magic and experimental science I, p. 641-649.
-
voetnoot46.
- Zie: R. LEMAY, ‘Origin and succes of the Kitab Thamara of Abu Ja'far Ahmad ibn Yusuf ibn Ibrahim, from the tenth to the seventeenth century in the world of the Islam and the Latin West’. In: Proceedings of the first international symposium for the history of Arabic science, 5-12 april 1976. Vol. II: Papers in European languages. Ed. A.Y. Al-Hassan e.a. Aleppo, 1978, p. 91-107.
|