Voorwoord
Bijna 270 jaar lang, van 1652 tot 1925, werd het Nederlands in Zuid-Afrika als schrijftaal gebruikt. Daarmee is het Nederlands de oudste schrijftaal in Zuid-Afrika en in 1996 heeft het nog een voorsprong van zo'n zeventig jaar op het Engels. In die 270 jaar is er ook een Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur ontstaan.
Over de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur is de laatste vijftig jaar weinig geschreven, terwijl het hier qua omvang gaat om een belangrijke buiten-Europese Nederlandse letterkunde (de omvangrijkste na de Indisch-Nederlandse en de Caraïbisch-Nederlandse letterkunde). Dit boek heeft vooral ten doel opnieuw aandacht te vragen voor dit onbekende tekstmateriaal.
Om binnen een kort bestek de bestaande leemtes provisorisch te kunnen vullen, heb ik gekozen voor een reeks hoofdstukken over geselecteerde teksten en tekstclusters uit de hele periode waarin het Nederlands in Zuid-Afrika als schrijftaal werd gebruikt. De weg naar Monomotapa heeft daardoor geen doorlopend verhaal, maar wel een overkoepelend thema. In alle hoofdstukken die volgen op de inleiding gaat het over de representatie van aspecten van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid. Voor dit thema heb ik gekozen, omdat alleen de cultuurhistorische kanten van de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse teksten nu op belangstelling mogen rekenen. Een literatuurgeschiedenis wil het boek niet zijn. De teksten worden hier nooit uitsluitend omwille van hun esthetische kwaliteiten ter sprake gebracht, maar als voorstellingen van de werkelijkheid en vanwege hun vermogen percepties van de werkelijkheid te vormen.
Dit wil echter niet zeggen dat de formele eigenschappen van de teksten niet van belang zouden zijn. Integendeel. Ik ben ervan overtuigd dat deze eigenschappen bij elke vorm van representatieonderzoek terdege onderzocht moeten worden. Representaties zijn substituten van de werkelijkheden die ze willen weergeven. De manier waarop de representaties gestructureerd zijn, bepaalt in hoge mate het beeld dat ze overdragen. Met dezelfde feiten kun je een blijmoedig of een tragisch geschiedverhaal vertellen. Men kan bijvoorbeeld het begin van de Europese kolonisatie van Zuid-Afrika in 1652 voorstellen als een weldadige gebeurtenis, die de verbreiding van beschaving en christendom heeft mogelijk gemaakt. In de meer recente geschiedverhalen geeft men er de voorkeur aan 1652 te zien als een ‘fatal impact’, het begin van meer dan driehonderd jaar ellende. Beide voorstellingen zullen een heel verschillend geschiedbeeld bij hun lezers oproepen en hebben ook een aan elkaar tegengestelde politieke bruikbaarheid.
Via een omweg kwam ik uit bij het onderwerp van dit boek. Lezend in De muze van Jan Compagnie van Edgar du Perron stuitte ik op Pieter de Neyn.