[Sopraan]
Sopraan, hooge vrouwenstem. In de opera onderscheidt men verschillende typen. De coloratuursopraan, een zeer hooge en bewegelijke stem, b.v. Rosine in Rossini's ‘Barbiere di Seviglia’, de Koningin van den Nacht uit Mozart's Zauberflöte. De coloratuursoubrette, een tweede plans speelrol, b.v. Musette uit Puccini's ‘La Bohème’. De dramatische sopraan, minder hoog, voller van geluid en expressiever dan de vorige, b.v. Tosca en de groote Wagnerpartijen. In Frankrijk noemt men dit type Falcon, naar de beroemde zangeres, die o.a. de rol van Valentine uit Meyerbeer's ‘Les Huguenots’ creëerde. De lichte sopraan (soprano léger), bewegelijk, iets minder hoog dan de coloratuursopraan: Philine uit ‘Mignon’. De lyrische sopraan, expressiever dan de lichte sopraan: Marguerite uit Gounod's Faust, de titelrol van Puccini's Butterfly. De soubrette, een lichte, niet zoo hooge speelrol: Siebel uit Gounod's Faust. Iets lagere stemmen noemt men mezzosopraan. Het belangrijkste type in de opera is de Galli Marié, zoo geheeten naar de beroemde zangeres, die Carmen creëerde. De Dugazon, genoemd naar een beroemde ster van de opéra-comique, vraagt weinig omvang doch veel speeltalent. De Duègne krijgt weinig belangrijke rollen.