X-Y-Z der muziek
(1936)–Casper Höweler– Auteursrecht onbekend
[pagina 630]
| |
eerste woord van het inleidend gezang (Introitus). Het kan geheel Gregoriaansch* worden voorgedragen, doch ook door koor: a cappella (o.a. Orlando di Lasso) of voor soli, koor en orkest (Berlioz, Cherubini, Mozart). In de doodenmis wordt geen Gloria en Credo gezongen; het Agnus Dei heeft een ander slot dan dat van de Mis. Introitus. Requiem aeternam dona eis Domine, et lux perpetua luceat eis. (De eeuwige rust geef ze hun, o Heer, en het eeuwige licht verlichte hen). Te decet hymnus, Deus, in Sion, et tibi reddetur votum in Jerusalem: exaudi orationem meam, ad te omnis caro veniet. (U komt lofzang toe, o God, in Sion, en U ter eere worde de gelofte in Jeruzalem vervuld: verhoor mijn gebed, tot U wendt zich elk mensch). Kyrie, aanroep om de goddelijke ontferming: Kyrie eleison. Christe eleison. Kyrie eleison (Heer, Christus, ontferm U over ons). Dies irae, dies illa, Solvet saeclum in favilla: Teste David cum Sibylla. (Dag van gramschap, dag des Heeren, Die heel de aarde in asch zal keeren, Naar Sibyl en David leeren.) Quantus tremor est futurus, Quando judex est venturus, Cuncta stricte discussurus! (Wat een schrik zal elk ontwaren, Als de Rechter neer zal varen, 't Al ten streng verhoor vergâren.) Tuba mirum spargens sonum, Per sepulchra regionum, Coget omnes ante thronum. (Een bazuinslag, vreemd van tone, Dreunt er door der dooden wone, Daagt hen allen voor zijn trone.) Mors stupébit, et natura, Cum resurget creatura, Judicanti responsura. (Dood, natuur, staan stom en beven, Als het schepsel zal herleven, Om Hem rekenschap te geven.) Liber scriptus proferetur, In quo totum continetur, Unde mun- | |
[pagina 631]
| |
dis judicetur. ('t Schuldboek wordt er aangedragen, Dat van alles zal gewagen, Waarom 't vonnis wordt geslagen.) Judex ergo cum sedebit, Quidquid latet, apparebit: Nil inultum remanebit. (Is de Rechter dan gezeten, Wat er schuilt wordt klaar geweten, Niets blijft strafloos of vergeten.) Quid sum miser tuncdicturus? Quem patronum rogaturus, Cum vix justus sit securus? (Wat zal ik, rampzaalge spreken? Wien mij dan ten voorspraak smeeken, Als rechtvaardigen verbleeken?) Rex tremendae majestatis, Qui salvandos salvas gratis, Salva me, fons pietatis. (Gij die, schrikb're Gloriekoning, Zaligt uit genâbetooning, Heilbron! geef me uw zaalge woning.) Recordare, Jesu pie, Quod sum causa tuae viae: Ne me perdas illa die. (Goede Jezus, wil gedenken, Dat Ge om mij U zelf kwaamt schenken: Wil mij dan terhelnietwenken.) Quaerensme, sedisti lassus: Redemisti crucem passus: Tantus labor non sit cassus. (Moê zaat Gij, van me op te sporen, 't Kruis ook hebt Ge om mij verkoren: Zooveel werk zij niet verloren.) Juste judex ultionis, Donum fac remissionis Ante diem rationis. (Rechter der gerechte wrake! Ach! dat ik uw gunstwoord smake, Eer de dag der reekningnake.) Ingemisco, tamquam reus: Culpa rubet vultus meus: Supplicanti parce Deus. ('k Zucht als een der schuldenaren, 't Schaamrood op 't gelaat gevaren: Wil toch, God, een smeekling sparen.) Qui Mariam absolvisti, Et latronem exaudisti, Mihi quoque spem dedisti. (Die Maria hebt ontheven, En een moordenaar deed leven, Mij ook hebt Gij hoop gegeven.) Preces meae non sunt dignae: Sed tu bonus fac benigne, Ne perenni cremer igne. (Ze is onwaard, wat bede ik slake, Maar Gij, Goede, uwliefde make, Dat | |
[pagina 632]
| |
ik niet in 't helvuur blake.) Inter oves locum praesta, Et ab hoedis me sequestra, Statuens in parte dextra. (Wil mij bij de schapen leiden, En mij van de bokken scheiden, Aan uw rechter plaats bereiden.) Confutatis maledictis, Flammis acribus addictis: Voca me cum benedictis. (Bij 't verdoemen der verloornen, 't Vuur ten prooi van 't eeuwig toornen, Roep mij met uw uitverkoornen.) Oro supplex, et acclinis, Cor contritum quasi cinis: Gere curam mei finis. ('k Smeek U, diep ter aard gebogen, 't Hart verbrijzeld voor uw oogen, Met mijn eind' heb mededoogen.) Lacrimosa dies illa, Qua resurget ex bavilla Judicandus homo reus: (O die dag van jammerklagen, Die den mensch voor 't oordeel dagen, En uit 't stof zal doen verrijzen.) Huic ergo parce Deus: Pie Jesu Domine, Dona eis requiem. Amen. (God, wil hen genâ bewijzen: Goede Jezus, hoor mijn bêe: Geef hun, Heer! uw eeuw'gen vreê. Amen.) Domine Jesu Christe, Rex gloriae, libera animas omnium fidelium defunctorum de poenis inferni, et de profundo lacu: libera eas de ore leonis, ne absorbeat eas tartarus, ne cadant in obscurum: sed signifer sanctus Michaël repraesentet eas in lucem sanctam. (Heer Jezus Christus, Koning der glorie, bevrijd de zielen van alle overleden geloovigen van de pijnen der hel en van den diepen jammerpoel: verlos haar uit den muil van den leeuw, dat de afgrond hen niet verslinde, en zij niet vallen in de duisternis: maar dat uw banierdrager Sint Michaël, hen opvoere tot het heilig licht.) Quam olim Abrahae promisisti et semini ejus. (Dat Gij weleer beloofd hebt aan Abraham en zijn nakomelingschap.) Hostias et preces tibi, Domine, laudis | |
[pagina 633]
| |
offerimus: tu suscipe pro animabus illis, quarum hodie memoriam facimus: fac eas, Domine, de morte transire ad vitam (Offeranden en lofgebeden dragen wij U op, Heer: aanvaard ze voor die zielen, die wij heden gedenken: doe hen, Heer, van den dood overgaan tot het leven.) Quam olim Abrahae etc. Sanctus, de driewerf heiligprijzing, ontleend aan Jesaja 6:3. Sanctus, Sanctus, Sanctus Dominus Deus Sabaoth (Heilig, Heilig, Heilig is de Heer, de God der heerscharen.) Pleni sunt caeli et terra gloria tua. (Hemel en aarde zijn vol van Uw heerlijkheid.) Hosanna in excelsis. (Hosanna in den hooge.) Benedictus qui venit in nomine Domini. (Gezegend Hij, die komt in den Naam des Heeren.) Hosanna in excelsis. Agnus Dei, qui tollis peccatamundi, dona eis requiem sempiternam. (Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, schenk hun eeuwige rust.) Lux aeterna luceat eis, Domine: cum Sanctis tuis in aeternum, quia pius es. (Het eeuwige licht beschijne hen, Heer, met Uw Heiligen in eeuwigheid, omdat Gij goedertieren zijt.) |
|