X-Y-Z der muziek
(1936)–Casper Höweler– Auteursrecht onbekend
[pagina 586]
| |
(Toscane) leefde. Nog jong verloor hij zijn vader, die zeven kinderen achter liet. Voor geregeld muziekonderwijs was er dan ook geen geld; de jonge Puccini dankte het in hoofdzaak aan de pianolessen van een pastoor, dat hij zich muzikaal kon ontwikkelen. Hij besloot pas musicus te worden, nadat hij in Pisa Verdi's ‘Aida’ had gehoord. Zijn moeder kende een hofdame, door wiens tusschenkomst de toen reeds twintigjarige jongeman een toelage van de koningin kreeg. Met een broer en een neef leefde hij van honderd lire per maand, zoodat de lotgevallen van de kunstenaars uit ‘La Bohème’ hem niet vreemd waren. Hij studeerde toen aan het conservatorium te Milaan, waar hij o.a. les had van Ponchielli. Zijn eerste opera's, ‘Le Villi’ (1883) en ‘Edgar’ (1889), hadden te Milaan groot succes; al was dit niet blijvend, het heeft hem toch van den ergsten geldnood gered en hem in staat gesteld, door te gaan met componeeren. ‘Manon’ (1893), naar den roman van Prévost, werd een repertoire-stuk, dat hem voldoende opbracht, om buiten Lucca een stuk grond te koopen, waar hij eerst een eenvoudig huisje, later een groote villa liet bouwen, want hij kon niet buiten de rust van de natuur en de opwinding van de jacht. Daarom sloeg hij ook verschillende belangrijke ambten af. Door ‘La Bohème’ (1896) naar den roman van Henry Murger en ‘Tosca’ (1900) naar het tooneelstuk van Sardou werd Puccini wereldberoemd en welgesteld. Toch moet hij eens tegen een vriend geklaagd hebben: ‘Och, hoe hard is mijn leven, al denken velen, dat ik gelukkig ben.’ Dit kan alleen verklaard worden door zijn overgevoeligheid en zijn melancholie, want | |
[pagina 587]
| |
het grootste deel van zijn leven kon hij gulzig genieten van welstand, roem en liefde. Des te meer leed hij eronder, dat de première van ‘Madama Butterfly’, nog wel in het Scala-theater te Milaan (1904), door een deel van het publiek uitgefloten werd. Bovendien was hij toen nog invalide door een auto-ongeval, dat hem tijdens het ontstaan van deze opera overkwam. Toen bleek ook de groote wilskracht van dezen door het geluk verwenden kunstenaar: voor hij hersteld was, gekweld door pijn en belemmerd in zijn bewegingen, voltooide hij dit werk. Men heeft het fiasco van ‘Butterfly’ verklaard uit de lengte van het tweede bedrijf, dat Puccini later dan ook in tweeën gedeeld heeft, maar was dezen door Debussy beïnvloeden stijl niet buitengewoon modern voor het Italië van dien tijd? In New-York kwam Puccini op de ongelukkige gedachte, het Wild West drama ‘La Fanciulla del West’ op muziek te zetten (1910). Het werd een successtuk van de Metropolitan opera (Toscanini dirigeerde, Caruso zong!), maar Europa moest van deze bloeddorstigheid niets hebben. Jarenlang zocht Puccini toen vergeefs naar een geschikt libretto. In 1914 kreeg hij een verlokkelijk aanbod, voor Weenen een operette te schrijven tegen een ‘voorloopig’ honorarium van vierhonderd duizend kronen: ‘La Rondine’ (De Zwaluw). Onder den arbeid eraan brak de oorlog uit; Puccini wilde zijn contract nakomen en werd daarom door zijn landgenooten voor pro Duitsch uitgemaakt. Zijn uitgever zorgde, dat de overeenkomst ontbonden werd. Dit fijne, hier onbekende werk, beleefde toen zijn eerste opvoering in Monte Carlo (1917). In dit jaar zag hij zich ook | |
[pagina 588]
| |
genoodzaakt zijn mooie villa ‘Torre del Lago’ bij Lucca te verlaten, daar de inmiddels vlak daarbij verrezen fabrieken door hun geraas hem stoorden; hij liet toen een landhuis bouwen in Viareggio. Hier componeerde hij drie eenacters, waarvan ‘Gianni Schicchi’ in zijn oeuvre beteekent, wat ‘Fallstaff’ is voor dat van Verdi*. In 1919 begon hij aan zijn laatste opera ‘Turandot’, naar een stuk van Gozzi; herhaaldelijk had hij een voorgevoel, dat hij haar niet zou voltooien. Inderdaad heeft hij het slotduet niet af kunnen maken (Franco Alfano deed het voor hem), daar een plotseling toenemende keelkanker eerst zijn werk zeer bemoeilijkte, daarna verhinderde. Doodziek reisde hij naar Brussel, waar een operatie zijn dood bespoedigde. La Bohème, naar den roman van Henry Murger ‘Scènes de la vie de Bohème’ (1896). I. In een armoedig zolderkamertje werken de dichter Rodolfo en de schilder Marcello; het wil niet erg vlotten, daar zij gekweld worden door honger en koude. Rodolfo besluit het manuscript van zijn laatste drama aan de kachel te offeren, maar de kunstenaars hebben niet lang baat van dit papiervuur. Dan komen hun vrienden, de philosoof Colline en de musicus Schaunard, met brandstof en eten: Colline heeft een paar oude boeken verkocht en Schaunard liep tegen een getroubleerden Engelschman aan, die zijn papegaai zangles liet geven. Dadelijk slaat de stemming om en wordt er vroolijk gesmuld. De huisbaas Benoit steekt zijn neus om den hoek voor de achterstallige huur. De Bohemiens vinden het jammer, hun paar zilverlingen aan hem af te staan: Benoit wordt onthaald, de drank maakt hem | |
[pagina 589]
| |
vroolijk en wanneer hij van zijn avontuurtjes vertelt hangen de kunstenaars den zedenmeester uit en werpen hem buiten de deur. Marcello, Schaunard en Colline gaan het feest voortzetten in hun stamcafé Momus, maar Rodolfo blijft nog even achter: hij moet een artikel af maken. Nauwelijks zijn de vrienden weg of er wordt geklopt; Rodolfo's aardige buurmeisje, het naaistertje Mimi, komt binnen en vraagt lucifers. Zij begint te hoesten en valt flauw. Rodolfo brengt haar met wat water bij, zij gaat weg en vergeet haar sleutel. Zij komt terug om dien te zoeken, door de open deur waait de kaars uit en in het donker vinden hun handen elkander. Rodolfo beklaagt haar: ‘Che gelida manina’ (Hoe koud zijn Uw handjes) en hij vertelt dan van zijn leven als dichter. Daarna spreekt Mimi over zichzelf: ‘Mi chiamano Mimi’ (Men noemt mij Mimi, maar ik heet Lucia) en wij hooren van haar liefde voor lente en bloemen. Rodolfo's vrienden roepen buiten, waar hij blijft, en de dichter belooft spoedig te komen. In het mooie duet ‘O soave fanciulla’ (O lief meisje) uiten zij hun prille gevoelens; gearmd wandelen zij naar het café Momus. II. In Momus gaat het reeds vroolijk toe, wanneer Rodolfo zijn vrienden aan Mimi voorstelt. Plotseling raakt Marcello uit de stemming: zijn vroeger vriendinnetje Musette arriveert aan den arm van den ouden, rijken Alcindoro. Als Musette de Bohemiens ziet, begint zij van uit de verte met Marcello te coquetteeren en na haar bekende wals ‘Quandome'n vo'’ (Wanneer ik alleen op straat loop) bemerkt zij, dat Marcello nog steeds van haar houdt. Zij doet alsof haar schoentje haar knelt, stuurt Alcindoro ermee naar den schoenmaker om van | |
[pagina 590]
| |
hem af te zijn en werpt zich in de armen van Marcello. De Bohemiens verdwijnen en als Alcindoro met Musette's stappertje terug komt, mag hij de rekening van allen betalen. III. Het is 's morgens vroeg bij een der stadspoorten reeds een druk gedoe van boeren, die hun waren naar de markt brengen. Mimi heeft gehoord, dat Marcello tegen kost en inwoning voor het kroegje bij de poort een uithangbord schildert; in de koude wacht zij op hem, om te vragen, waarom Rodolfo met haar brak. Marcello belooft er met zijn vriend over te spreken; de dichter komt reeds naar buiten en Mimi kan zich nog net achter een boom verschuilen. Het gesprek tusschen de twee vrienden verraadt Mimi, dat Rodolfo haar weg zond, omdat de armoede en haar ongeneselijke ziekte hun geluk verstoorden. Marcello hoort in het kroegje Musette lachen; zijn jaloezie drijft hem naar binnen. Mimi wil nog eenmaal Rodolfo vaarwel zeggen; hun teeder duet ‘Addio dolce svegliare alla mattina’ (Adieu liefelijk ontwaken in den morgen) gaat over in een kwartet, wanneer de jaloersche Marcello voor de zooveelste maal breekt met Musette; de tegenstelling tusschen het droeve afscheid en het gekijf maakt dit ensemble tot een der geliefdste episoden van de opera. IV. In het zolderkamertje probeeren Rodolfo en Marcello, als bij het begin van I, vergeefs te werken. Rodolfo vertelt, dat hij Musette in een rijtuig heeft gezien en Marcello weet hetzelfde van Mimi op te disschen. In een kort lyrisch duet zingen de beide kunstenaars hun verdriet uit. Zij keeren spoedig tot de werkelijkheid terug, wanneer Schaunard en Colline opdagen met een schraal diner van brood en haring, | |
[pagina 591]
| |
waarbij een flesch water de champagne moet vervangen. De stemming stijgt door hun dwaze grappen, die uitloopen op een geïmproviseerde danspartij en een komisch duel tusschen Schaunard en Colline. De pret wordt onderbroken door het binnenstormen van Musette, die hen waarschuwt dat Mimi doodziek onder op de trap zit. De vrienden halen het meisje en leggen haar op een divan. Mimi verzoent Marcello met Musette, die haar oorbellen aan Marcello geeft om voor het pandgeld medicijnen te koopen. Plechtig trekt Colline zijn jas uit, neemt er met een aria afscheid van en gaat weg om haar te beleenen. De vrienden laten Rodolfo en Mimi alleen; het naaistertje roept herinneringen op aan het geluk, dat zij elkander gaven, waarbij men verschillende melodieën uit de vorige bedrijven hoort. Uitgeput valt Mimi dan in slaap. Musette, begeleid door Marcello, keert terug met een mof, die zij voor Mimi gekocht heeft en bidt tot de Madonna voor haar vriendin om genezing. Ook Colline staat zijn geld af; wanneer hij vraagt, hoe het Mimi gaat, ziet Marcello dat het meisie gestorven is. Hij omarmt Rodolfo en spreekt hem moed in. Met een tweewerf ‘Mimi’ knielt Rodolfo bij de doode. Madama Butterfly (1904). I. De Amerikaansche zeeofficier Pinkerton bezichtigt een huisje op een heuvel bij Nagasaki en de eigenaar ervan, Goro, demonstreert het broze gebouwtje, dat bestemd is voor het Japansche meisje, bijgenaamd Butterfly, waarmee de officier zal trouwen; een Japansch huwelijk, dat elk oogenblik weer verbroken kan worden. Rjnkerton maakt kennis met Suzuki, het dienstmeisje van Butterfly, en hoort van Goro bij- | |
[pagina 592]
| |
zonderheden over de familie van zijn bruid. Sharpless, de Amerikaansche consul te Nagasaki, komt de huwelijksvoltrekking bijwonen; hij leerde Butterfly voor kort kennen op het consulaat en heeft medelijden met haar om de luchthartigheid, waarmee Pinkerton over liefde spreekt. Zij drinken een glas en Pinkerton klinkt op.... zijn verloofde in Amerika. Uit de verte hoort men Butterfly en haar vriendinnen, die de lente en de liefde bezingen. Men begroet elkander en het bruidje vertelt van haar leven: hoe haar adellijke ouders hun geld verloren en zij geisha werd. Haar vriendinnen babbelen door elkaar en Sharpless waarschuwt Pinkerton nog eens, dat Butterfly haar liefde ernstig neemt. Dit blijkt te meer wanneer Butterfly vertelt, dat zij het geloof van den officier heeft aangenomen. Het huwelijk wordt voltrokken en men drinkt op het jonge paartje. Butterfly's oom, een Bonze (Boeddhistisch priester), heeft van haar afvalligheid gehoord en komt haar vervloeken, waarmee haar overige familie instemt; Pinkerton jaagt hen weg. Uit het huisje hoort men het gebed van Suzuki. De nacht daalt en de gelieven storten hun hart uit in een groot duet: ‘Bimba dagli occhi pieni di malia’ (Meisje met oogen vol betoovering). II 1. (Enkele maanden na hun huwelijk vertrok Pinkerton en beloofde Butterfly spoedig terug te komen, doch Butterfly wachtte reeds drie jaar vergeefs, trouw aan den officier en hun zoontje. Ondanks haar armoede bleef zij in het huisje, dat zij met Pinkerton betrok). Suzuki bidt tot de Japansche Goden om den terugkeer van Pinkerton, hoewel zij daaraan wanhoopt. Butterfly gelooft echter, dat haar man terug zal komen, omdat hij haar door Sharpless nog | |
[pagina 593]
| |
steeds geld laat zenden. In gedachten ziet zij zijn schip reeds naderen: ‘Un bel di vedremo’ (Op een mooien dag zullen wij boven de zee een rookpluim zien) en zij stelt zich voor, hoe Pinkerton haar teeder zal begroeten. Sharpless onderbreekt haar gedroom; de consul heeft een brief ontvangen van den officier, waarin deze hem verzoekt Butterfly te zeggen, dat hij in Amerika hertrouwde en de geisha dus vrij is. Goro weet hiervan en wil Butterfly koppelen aan den ouden rijken Yamadori. In de veronderstelling dat Sharpless het vrouwtje reeds ingelicht heeft komen zij met hun voorstel, doch Butterfly wijst Yamadori verontwaardigd af. Voor Goro vertrekt fluistert hij Sharpless in, dat het schip van Pinkerton gesignaleerd is en nu vindt de consul moed, den brief voor te lezen, maar zij valt hem telkens in de rede en hij heeft zooveel medelijden met haar, dat hij zijn opdracht halverwege laat voor wat zij is en slechts Butterfly aanraadt, met Yamadori te trouwen. Butterfly wijst dit ontdaan af en toont Sharpless haar kindje, wiens blauwe oogen en blonde haren den consul overtuigen dat Pinkerton er de vader van is. Mocht Pinkerton niet meer terug komen, dan zal Butterfly langs de straten bedelen, maar weer geisha worden, dat nooit. Als Sharpless onverrichter zake vertrokken is, ziet Butterfly in de verte het Amerikaansche schip; verheugd versiert zij het huisje met bloemen: ‘Scuoti quella fronda di ciliegio’ (Strooi deze takken kersenbloesem rond). Dan schikt Suzuki het kapsel van haar meesteres, de nacht valt, en in haar bruidskleed wacht Butterfly voor het venster op de komst van Pinkerton. I 2. Den geheelen nacht hebben de beide vrouwen gewaakt en tegen den | |
[pagina 594]
| |
morgen valt Butterfly vermoeid in slaap. Zoo treffen hen Pinkterton en Sharpless. Suzuki vertelt, hoe trouw Butterfly wachtte; plotseling ziet zij een vreemde dame in den tuin en tot haar ontzetting hoort zij, dat het de vrouw is van den officier. Sharpless belooft voor het kindje van Butterfly te zorgen en verwijt Pinkerton diens lichtzinnigheid. Wanneer Butterfly ontwaakt is Pinkerton reeds vertrokken; Suzuki licht haar meesteres in. Sharpless raadt Butterfly aan, haar zoontje af te staan aan de vrouw van den officier en de arme Japansche geeft haar toestemming: zij wil eerst afscheid nemen van haar kind en over een half uur kan de Amerikaansche het jongetje meenemen. Voor het laatst liefkoost Butterfly haar zoontje en dan pleegt zij achter een scherm zelfmoord. Wanneer Sharpless en Pinkerton om het kind komen, vinden zij de doode Butterfly. Tosca (1900). I. De politieke gevangene Angelotti is ontvlucht uit den Engelenburcht te Rome, bereikt uitgeput de kerk S. Andrea della Valle, en verbergt zich in de kapel van de familie Attavanti. De koster maakt de kerk schoon en zingt het Angelus, wanneer de klok gaat kleppen. Dan treedt de schilder Mario Cavaradossi binnen, die reeds maandenlang werkt aan een ‘Maria Magdalena’; de koster denkt er het zijne van, dat de Heilige lijkt op de onbekende vrouw, die dagelijks in de kapel komt bidden. Maar Cavaradossi weet, dat hij het schilderij ook trekken gaf van zijn geliefde, de zangeres Floria Tosca; in zijn bekenden monoloog ‘Recondita armonia’ (Verborgen overeenkomst van verschillende schoonheden) verzekert hij trouw aan Tosca. De schilder kijkt toevallig om en ziet dan Angelotti, die juist | |
[pagina 595]
| |
wilde vluchten; zij herkennen elkander van vroeger en Cavaradossi geeft hem zijn mand met eten. Er wordt geklopt, Angelotti gaat weer in de kapel, Cavaradossi opent de deur en ziet Floria Tosca. De jaloersche vrouw vraagt waarom de schilder de deur afsloot en met wie hij sprak; zij gelooft maar half zijn uitvluchten. Nadat zij voor een beeld van de Madonna gebeden heeft bekent zij haar verlangen, spoedig met Cavaradossi in zijn eenzame villa slechts voor haar liefde te leven. Plotseling ontdekt zij, dat het schilderij lijkt op de markiezin Attavanti, maar Cavaradossi weet haar jaloezie te sussen met een extatische bewondering van Tosca's schoonheid: ‘Qual' occhio al mondo’ (Welke oogen ter wereld zijn te vergelijken met de jouwe). Verteederd laat Tosca hem achter bij zijn werk. Cavaradossi waarschuwt Angelotti, dat hij kan vertrekken en raadt den vluchteling aan, zich in de put van zijn tuin te verbergen tot het nacht is. De schilder hoort, dat de onbekende vrouw, die in de kerk kwam bidden, de zuster is van Angelotti en dat zij in de kapel kleeren voor haar broer verborg. Een kanonschot is het teeken, dat men de vlucht van Angelotti ontdekt heeft; Cavaradossi wijst hem haastig den weg. De koster komt opgewonden binnen en vertelt de zangers en geestelijken, die hem volgen, dat Bonaparte verslagen is (1800); men zal de overwinning dien avond vieren in het Palazzo Farnese, opgeluisterd door den zang van Tosca. De koristen heffen een Te Deum aan, dat onderbroken wordt door de komst van den chef der politie, Scarpia, diens spion Spoletta en hun dienders, die Angelotti achtervolgen. Zij doorzoeken de kerk en Scarpia vindt een waaier met het wapen der Attavanti's. | |
[pagina 596]
| |
Bovendien herkent hij in het schilderij de markiezin, aanwijzingen dat Cavaradossi Angelotti hielp vluchten. Juist komt de schilder terug; terwijl hij ondervraagd wordt, treedt Tosca binnen. Scarpia speelt den waaier uit om Tosca's jaloezie op te wekken en laat haar door zijn dienders volgen nadat hij haar zijn liefde verklaard heeft. De zangers heffen hun onderbroken Te Deum nogmaals aan. II. In zijn kamer in het Palazzo Farnese wacht Scarpia op het bericht van zijn dienders. Hij gelooft, dat zij Angelotti zullen vinden, waardoor Cavaradossi's schuld zal blijken en hij Tosca voor zich zal winnen. Spoletta bericht echter, dat hij Tosca volgde naar haar eenzame villa, doch Angelotti niet vond. Van buiten hoort men de cantate ter eere van de overwinning. Scarpia laat Cavaradossi en den beul halen; de schilder ontkent iets te weten van Angelotti's vlucht. Nu wordt Tosca ondervraagd; zij laat eerst niets los, maar wanneer zij in een aangrenzend vertrek haar geliefde hoort kermen, verraadt zij aan Scarpia het geheim: Angelotti verborg zich in de put van Cavaradossi's tuin. Scarpia beveelt dan den beul, zijn werk te staken en Cavaradossi bij hem te brengen. Wanneer de schilder merkt, dat Tosca de schuilplaats van Angelotti verraden heeft, vervloekt hij haar. Juist brengt een bode het bericht, dat Bonaparte bij Marengo overwon; de schilder barst los in een triomfzang op het bevrijde Italië en vervloekt alle tyrannen. Terwijl hij naar de gevangenis wordt gebracht, tracht Tosca Scarpia te vermurwen; deze eischt als loon, dat de vrouw zich aan hem geeft. Tosca weigert; zij hoort de trommels van het executie-peleton en klaagt dan over dit uur van smart, hoewel zij alleen voor haar kunst en | |
[pagina *45]
| |
Opera II
‘Pelléas et Mélisande’ van Debussy; Geneviève leest Golaud's brief voor aan Koning Arkel (I 2).
| |
[pagina *46]
| |
Opera III
‘Les contes d'Hoffmann’ van Offenbach; Crespel jaagt doctor Mirakel uit zijn huis (III).
| |
[pagina 597]
| |
haar liefde leefde: ‘Vissi d'arte, vissi d'amore’. Scarpia blijft echter aandringen. Tosca weifelt: zal Cavaradossi dadelijk in vrijheid gesteld worden, indien zij toegeeft? Zoo groot is Scarpia's macht niet: er zal een schijn-executie plaats moeten hebben. Terwijl Tosca meent, dat door haar offer Cavaradossi gered wordt, speelt Scarpia valsch: hij beveelt Spoletta, dat Cavaradossi gefusilleerd moet worden; Tosca schrikt op, maar hij stelt haar gerust en voegt er aan toe: ‘Precies als indertijd graaf Palmieri’. Spoletta begrijpt dadelijk het bedrog, want Palmieri was werkelijk doodgeschoten; hij gaat weg om alles voor de terechtstelling in orde te maken. Scarpia schrijft het waardelooze vrijgeleide voor Cavaradossi, Tosca grijpt van de tafel een mes en doorsteekt na een langen strijd met zichzelf den politiechef. III. Het is middernacht; in een kazemat van den Engelenburcht hangt een cipier een brandende lamp boven een tafeltje. Uit de verte hoort men het gezang van een herder, een klok slaat twaalf. Een peleton soldaten voert Cavaradossi binnen, die verlof krijgt een brief te schrijven aan Tosca; na enkele regels geeft hij zich over aan zijn herinneringen, hoe Tosca hem bezocht terwijl de sterren straalden: ‘E lucevan le stelle’, de beroemdste en geliefdste episode uit deze opera. Tosca laat haar geliefde het vrijgeleide zien en vertelt hem van haar onderhoud met Scarpia en over diens dood. Ontroerd kust Cavaradossi de teere handen, die zich uit liefde voor hem met bloed bezoedelden: ‘O dolci mani mansuete e pure!’. Tosca geeft hem raadgevingen voor zijn gedrag bij de schijn-executie en terwijl de soldaten naderen, zingen de gelieven | |
[pagina 598]
| |
verrukt over het nieuwe leven, dat zij zullen beginnen. De soldaten doen hun plicht, Tosca bemerkt het bedrog van Scarpia en stort zich in de diepte, als Spoletta en zijn dienders haar willen arresteeren. |
|