[Psalmberijmingen]
Psalmberijmingen. De Zwitsersche en Fransche Reformatie moest het aanvankelijk zonder kerkzang stellen, omdat in het begin nog niet de rust, de gelegenheid en de talenten waren voor het scheppen van een liturgisch gezang, dat overeen kwam met de gewijzigde theologische inzichten. Eerst in 1537 diende Calvijn een memorie in, waarbij hij de wenschelijkheid uitsprak, dat er tijdens de godsdienstoefening psalmen gezongen zouden worden: ‘Ongetwijfeld zijn thans de diensten zoo koud, dat het ons noopt tot groote schaamte en verlegenheid. De psalmen kunnen ons opwekken, om onze harten tot God te verheffen en ons bewegen tot vurigheid in het aanroepen en verheerlijken van zijn naam.’ In 1538 leerde Calvijn te Straatsburg het koraal* kennen, kort daarop de Fransche berijmingen van Clément Marot, een hoveling en dichter. Deze stierf in 1544, voor hij het berijmde psalter voltooid had; le Bèze (Beza) maakte zijn werk af (1551-1562).
De melodieën, waarop dit berijmde Fransche psalter werden gezongen, waren van drieërlei oorsprong: ontleeningen aan het Straatsburgsche psalter, dat gebruik had gemaakt van oude Duitsche volksliederen;ontleeningen aan Fransche en Vlaamsche volksliederen; nieuwe melodieën van Geneefsche componisten als Louis Bourgeois en ‘Maître Pierre’. Claude Goudimel, Claudin le Jeune en Sweelinck hebben deze melodieën meerstemmig gezet.
De oudste Nederlandsche psalmberijmingen zijn de ‘Souterliedekens’ (souter, vervlaamsching van psalter) door Willem van Nieuwveld, Heer van Zuylen (1540). De ‘wereldsche