men zich echter af, of de geniale flits van de jaren 1916-1919 zich nog eens zal herhalen. Toen schreef hij zijn tot heden toe verreweg beste stukken: de ‘Trois mouvements perpétuels’ voor piano, die gedeeltelijk met nieuwe middelen een ongekende,fijne levensblijheid toonen (Col. D 13053). Vooral de eerste ervan is zeer interessant: de vier beginmaten staan in Bes, dan houdt de linkerhand dezen toonaard vast terwijl de rechterhand tegelijkertijd een melodie in d (of liever dorisch, d.w.z. d zonder den leidtoon cis) speelt. De volgende twee maten brengen weer een onomwonden Bes, daarna twee maten met in de bas dezen toonaard vastgehouden, in de rechterhand een melodie in Ges en in de acht maten daarna een vaag tegen elkaar uitspelen van Bes en Es of es. De dissonanten hebben hier geen symbolische beteekenis van strijd, doch worden zuiver om het exquis genot van hun klank gebruikt. Dieper ging Poulenc in zijn zes liederen ‘Le Bestiaire’ op gedichten van Guillaume Apollinaire. Het zijn schijnbaar simpele dierenportretten, laatste keuze uit het dozijn, dat de zelfcritische componist aanvankelijk schiep, tevens wonderlijke, vage symbolen van menschelijke ontroeringen. I De dromedaris. Men hoort het logge beest stappen in de begeleiding. Zakelijk als een krantenbericht de opmerking, dat Don Pedro d'Alfarou beira met zijn vier dromedarissen de wereld doortrok en bewonderde. Schijnbaar zakelijk ook het daardoor even opgewekte verlangen, zelf te reizen. Het korte naspel heeft binnenpret over deze wenschfantasie. II De Thibetaansche geit, en zelfs niet Jasons gulden vlies heeft haren, als die, waarop de dichter verliefd is. III De sprinkhaan.