wel met zes of acht van elk der houtblazers. Koperinstrumenten waren meestal obligaat*. In den Vastentijd waren zij voor de kerkmuziek verboden; Bach's Passionen bijv. hebben alleen strijkers en houtblazers, maar in sommige cantaten, in de Hohe Messe komt het koper wel voor. Van de slaginstrumenten werd alleen de pauk gebruikt.
Omstreeks 1750 kwam er een uniforme samenstelling van het orkest. Geleidelijk verviel de continuo-partij, de houtblazers traden paarsgewijze op, evenals het koper. Dit geldt dus voor de werken van Haydn, Mozart en den jongen Beethoven. Haydn echter gebruikte in zijn Militaire symphonie triangel, groote trom en bekkens. Beethoven breidde het orkest geleidelijk uit: drie hoorns in de Eroica, vierin de negende symphonie. In zijn vijfde en negende komen voor het eerst in de symphonie bazuinen voor en wel drie; in de opera waren zij allang in gebruik. De contrafagot, in de symphonie geïntroduceerd door Beethoven (vijfde), trad reeds op in Haydn's ‘Die Schöpfung’ Berlioz wenschte drievoudige bezetting der houtblazers en voegde voorts toe, in zijn Fantastique: harp, Engelsche hoorn, tuba en cornet à pistons. De basklarinet is het eerst in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer; Liszt liet haar in de concertzaal debuteeren. Bizet nam de saxophoon op in de kunstmuziek: ‘L'Arlésienne’. Bruckner liet in het Adagio van zijn zevende symphonie een kwartet van Wagner-tuba's orgelen. Saint-Saëns experimenteerde met het orgel in de derde symphonie. Zijn lanceeren van de xylophoon in de ‘Danse macabre’ was ietwat onsmakelijk. Mahler en Strausz probeerden het met verschillende ongewone speeltuigen, wier muzikale standing soms ietwat twij-