den
(H.M.V. B 2619). Over den hemel had de Neger waarlijk kinderlijke fantasieën. G. Simons vertelde er van in het Negernummer van den ‘Groene Amsterdammer’ (19 April 1930) naar aanleiding van Marc Conelly's tooneelstuk ‘The green pastures’; ook de Spirituals vermeien er zich herhaaldelijk in: ‘the streets up there are paved with gold’ (‘I'm tramping’); al Gods kinderen hebben er een kleed, vleugels, een harp, een kroon en, ontroerende pointe, een ziel (‘I got a robe’ (Col. 14205).
Toch bewijzen sommige Spirituals, datde Neger gevoel had voor mystiek, zooals o.a. blijkt uit ‘Ezechiel saw the wheel’, een paraphrase van Ezechiël 1:15-16: ‘En als ik die dieren zag, zie, zoo was daar een rad op aarde bij die dieren, naar vier aangezichten van hetzelve. De gedaanten nu der raderen en der zelver maaksel was als de kleur van een turkoois en die vier hadden eenerlei gelijkenis. Daartoe was hun gedaante en hun maaksel alsof het ware een rad in het midden van een rad’. De Spiritual verdiepte dit gegeven tot de verhouding van microcosmos en macrocosmos, van mensch en God: ‘The little wheel run bij faith, The big wheel run by the grace of God’ (H.M.V. C 2081). En van godsdienstpsychologisch standpunt bestudeerd interesseert de huivering om Jehova, het ‘tremendum’, waarvan de Duitsche theoloog Rudolf Otto spreekt: ‘Upon the mountain my Lord spoke, Out of his mouth came fire and smoke’, regels die men in verschillende Spirituals terug vindt, o.a. in ‘It's me, it's me, it's me o Lord, Standing in the need of prayer’, dat een religieuse extase als in statu nascendi geeft (H.M.V. C 2081). Het tremendum