| |
[Moessorgski, Modest Petrowitsj]
Moessorgski, Modest Petrowitsj (21 Maart 1839-28 Maart 1881). Zijn vader was een grootgrondbezitter, zoodat hij zijn jeugd op het land doorbracht. Toen reeds hield hij van de Russische boeren, een uitzondering voor iemand van zijn stand. De ouders waren beiden muzikaal; Modest kreeg de eerste pianolessen van zijn moeder en speelde negen jaar oud al moeilijke stukken van Liszt. Dit bracht zijn vader ertoe, hem in Petersburg op het gymnasium te doen en hem tegelijkertijd goed muziekonderwijs te laten geven (1849). De pianist Herke ontwikkelde zijn speeltalent in korten tijd. Drie jaar later kwam hij op de cadettenschool. In 1856 werd hij bij het garde-regiment geplaatst als officier. Kort daarop werd Moessorgski geïntroduceerd bij den componist Dargomoeisjki, waar hij ook Caesar Coei en Balakiref leerde kennen. De laatste, muzikaal een autodidact, gaf hem theorethisch onderwijs; met de harmonieleer wist de docent echter zelf geen raad, want hij componeerde zuiver intuïtief. Door Balakiref leerde Moessorgski ook de muziek van Schumann, Beethoven, Liszt en Berlioz kennen; Chopin vond geen genade in hun ooren. Toen Moessorgski in 1859 overgeplaatst werd naar een provincie-stadje nam hij ontslag uit den militairen dienst omdat hij in Petersburg wilde blijven. In hetzelfde jaar maakte hij een reis naar Moskou; hier gingen hem de oogen open
| |
| |
voor de Russische cultuur. In brieven uit dien tijd aan Balakiref klaagde hij over nerveuze crises, het gevolg van alcoholische excessen uit zijn militairen tijd; ook biechtte hij over zijn ‘mysticisme en gelijktijdige cynische gedachten over God’. In 1861 verloor de familie Moessorgski haar vermogen door de opheffing van de lijfeigenschap. Twee jaar later was Moessorgski gedwongen een betrekking te zoeken; hij werd staatsbeambte, eerst aan het ministerie van verkeer, later aan dat van het boschwezen, wat hij tot een jaar voor zijn dood bleef. Hij heeft dit werk met groot plichtsbesef gedaan, spotte zelfs met anderen, die ook gedupeerd waren door de liberale boeren-reformatie van keizer Alexander II! In 1865 stierf zijn moeder; wat dit voor hem beteekende hoort men uit het aan haar opgedragen ‘Wiegelied’ naar het gedicht van Ostrowski. In dat jaar keerde Rimski-Korsakof terug van zijn wereldreis; toen eerst konden de ‘Vijf’, die het ‘Machtige hoopje’ alias de ‘Nieuwe Russische school’ vormden, voltallig vergaderen. Door hun invloed werd Berlioz* naar Petersburg uitgenoodigd. Van 1868 tot '72 genoot Moessorgski de gelukkigste jaren van zijn leven: hij schreef toen den ‘Boris Godoenof’ en den liedercyclus ‘Kinderstube’ en was in huis bij zijn vriend Opotsjinin, van wiens zuster Nadjesjda hij zeer veel gehouden heeft. Aan een huwelijk dacht hij echter niet: volgens de zuster van Glinka, die een moederlijke vriendin voor hem was, moet hij o.a. gezegd hebben: ‘Wanneer je eens in de krant leest dat ik mij een kogel door het hoofd gejaagd heb, dan weet je, dat ik den dag daarvoor getrouwd was.’ In 1871 ging Moessorgski samen wonen met Rimski-Korsakof,
die hierover
| |
| |
in zijn kroniek schreef: ‘Moessorgski gebruikte de piano tot twaalf uur 's middags, terwijl ik copieerde of instrumenteerde. Dan ging hij naar het ministerie en zette ik mij aan de piano. Den avond verdeelden wij in gemeenschappelijk overleg.’ Deze vriendschap was oorzaak, dat Balakiref zich nu geheel terug trok. Direct na het voltooien van den ‘Boris’ begon Moessorgski aan zijn opera ‘Kowantsjina’. Jarenlang onderhandelde hij met de directie van de keizerlijke opera over de opvoering van den ‘Boris’. Nadat in 1873 enkele tooneelen ervan gegaan waren, kwam het een jaar later tot de première op uitdrukkelijk verlangen van de prima donna Platonowa, die de partij van Marina zong. Moessorgski's vriend Caesar Coei verried toen zijn medelid van het ‘Machtige hoopje’ door een vernietigende, onwaardige critiek te schrijven. Enkele maanden later toonde Moessorgski's uitgever de ‘Kinderstube’ aan Liszt, die er enthousiast over was. Moessorgski werd uitgenoodigd naar Weimar te komen, doch sloeg dit af, omdat zijn chef op het ministerie ziek was; hiermee verspeelde hij een der grootste kansen van zijn leven. In hetzelfde jaar kwam een eind aan het samenwonen met Korsakof; in 1875 volgde de volledige vervreemding tusschen beiden. Sedert dien gaf Moessorgski zich steeds meer aan den drank over, braste hij met minderwaardige kroegconnexies en raakte hij steeds meer aan lager wal. Van zijn oude vrienden bleven alleen de zuster van Glinka en de schilder Hartmann hem trouw. Zijn armoede in het laatste jaar van zijn leven was onbeschrijfelijk; de eenige inkomsten als gezocht begeleider op concerten namen steeds meer af, daar men op den drinkebroer niet kon
| |
| |
rekenen. In Februari 1881 kwam de volledige instorting; Moessorgski werd naar een ziekenhuis gebracht waar hij enkele gelukkige weken doorbracht. Hij leek te beteren, doch door een toeval kon hij zich jenever verschaffen, waarmee hij zich bewusteloos dronk. Dit bracht de catastrophe. Hij stierf in het bijzijn van enkele verplegers, daar de zuster van Glinka zelf zwaar ziek was.
Boris Godoenof. Het meesterwerk van Moessorgski behandelt een episode uit de Russische geschiedenis, zooals deze niet geheel juist door den historicus Karamsin beschreven werd en door Poesjkien gedramatiseerd. Wij laten hier de historische figuur voor wat zij is en houden ons aan het ‘Muzikale volksdrama’ van Moessorgski, die enkele scènes aan Poesjkien toevoegde. De listige Bojaar (landedelman en lid van de Doema, den Russischen Raad van State) Boris Godoenof was een gunsteling van den beruchten Iwan den Verschrikkelijken en streefde zelf naar de macht. Hij bereikte, dat zijn zuster trouwde met den oudsten zoon van Iwan, die kort daarop, na den dood van zijn vader, als Tsaar Fjódor den troon besteeg. Godoenof beheerschte dezen onbenulligen, kinderloozen vorst volkomen en liet Fjódor's jongeren stiefbroer Dimitri vermoorden. Daardoor werd voor Boris den weg gebaand tot den troon. In 1598 stierf Fjódor; hier begint de handeling van de opera.
Proloog. In den hof van het klooster van de H. Maagd bij Moskou bidt het volk voor de verkiezingen van den nieuwen Tsaar, gedwongen door de knoet van een politie-commissaris. De Bojaren wenschen, dat Godoenof gekozen wordt, doch deze laat zich smeeken; het volk moet hem vermurwen. Een bode meldt, dat
| |
| |
Boris de kroon afgewezen heeft, doch vlak daarop brengt een stoet van pelgrims de tijding, dat Boris toch den troon zal bestijgen. De kroningsscène. Voor het Kremlin wacht het volk biddend. Nadat de klokken geluid werden zingt de menigte haar heilbeden voor den nieuwen Tsaar. (Moessorgski citeert hier een Russisch volkslied, dat Beethoven reeds gebruikte in zijn kwartet* opus 59 No. 2). Dan komt Boris op de trappen van de kathedraal, waarin hij gekroond werd. Hij voelt zich beklemd door zijn nieuwe waardigheid en smeekt God, zijn regeering te zegenen. Het bevel dat allen onthaald moeten worden brengt het volk tot nieuwe heilroepen.
I 1. In zijn kloostercel schrijft de oude heremiet Pimen een kroniek van de Russische geschiedenis. Zoo juist heeft hij het laatste, bloedige hoofdstuk voltooid: de vermoording van den Tsarewitsj Dimitri en de kroning van Boris Godoenof. Reeds daagt de morgen en hoort men het gezang der monniken. In de cel van Pimen ontwaakt de jonge monnik Grigori uit een boozen droom; hij beklaagt zich over zijn eentonig leven. Pimen raadt hem zich te kastijden en waarschuwt hem voor de onrust van de buitenwereld. De heremiet vertelt Grigori dan van den moord op den Tsarewitsj en verzoekt hem na zijn dood de kroniek voort te zetten. De jonge monnik roept wraak over Boris. I 2. Voor een kroegje bij de Russisch-Littausche grens zingt de waardin het lied van de eend. Grigori is het klooster ontvlucht en bereikt in gezelschap van twee als vagebonden verkleede bedelmonniken, Warlaam en Missaïl, de grens. Opgevroolijkt door den wijn zingt Warlaam een lied, hoe Iwan de Verschrikkelijke de
| |
| |
Tartaren versloeg. Grigori hoort van de waardin, dat hij door de speurhonden van den Tsaar gezocht wordt, die echter een boschpad over de grens niet kennen. De spionnen komen in het kroegje; hun aanvoerder verdenkt eerst Warlaam. Zij kunnen het bevel tot aanhouding niet lezen, Grigori biedt aan het document te ontcijferen en wijzigt het signalement, zoodat het op Warlaam slaat. Wanneer despionnen van den Tsaar den vagebond willen arresteeren, spelt deze moeizaam het bevel en dan blijkt, dat Grigori het vervalschte. De jonge monnik springt uit het venster en wordt achtervolgd door de speurhonden.
II 1. In een kamer van het Tsarenpaleis treurt Xenia, dochter van Boris, om haar gestorven bruidegom. Haar minnemoeder tracht haar te troosten en zingt voor haar het lied van de mug en de luis. Xenia's broertje Fjódor (travestie*) vindt het prachtig en vraagt om nog een liedje. De jongen en de min spelen dan samen handjeklap. Boris bezoekt de kinderkamer en overhoort Fjódor's aardrijkskunde-les. Hoewel het zes jaar geleden is, dat hij aan de regeering kwam, drukt hem nog steeds de moord op den Tsarewitsj en in een langen monoloog uit hij zijn angst voor Gods wraak. Zijn lijfbojaar kondigt de komst aan van vorst Schoeïski. Voor deze binnentreedt vertelt Fjódor aan zijn vader een grappige geschiedenis over zijn papegaai. Dan hoort Boris van den vorst, dat een jongeman zich uitgeeft voor den vermoorden Dimitri en op het punt staat de Littausche grens over te trekken. Boris twijfelt of de echte Dimitri werkelijk indertijd gedood werd en bezweert Schoeïski de misdaad nog eens nauwkeurig te berichten. Alleen gelaten geeft Boris
| |
| |
zich over aan zijn angst en wroeging; hij meent den geest van Dimitri te zien en tracht dien te verjagen. III 1. (De monnik Grigori vluchtte naar Polen en wist koning Sigismund te overtuigen, dat hij de vermoord gewaande Tsarewitsj Dimitri is. Bovendien paste het in de Poolsche politiek, dat de rechtmatige Tsaar Dimitri het bezit van zijn troon aan Sigismund zal danken. Daartoe moet de gewaande Dimitri aan het hoofd van het Poolsche leger Rusland binnen trekken. Slechts twee in Polen weten, dat de aanspraken van dezen Dimitri onrechtmatig zijn: Marina, dochter van den woiwode van Sandomir, die de eerzucht heeft Tsarina te worden, en de Jezuïet Rangoni, wiens bedoeling het is, Rusland Roomsch Katholiek te maken). In haar vertrek van het slot te Sandomir luistert Marina naar het gezang van haar vriendinnen, die haar schoonheid ophemelen. Marina zendt hen weg en in een Mazurka-achtige aria vermeit zij zich met het vooruitzicht, als Tsarina bewonderd te worden. Rangoni onderbreekt haar hoongelach over de domme Russen; hij leert het meisje, hoe zij de Russen en Dimitri onder haar invloed kan brengen. II 2. In den slottuin wacht de valsche Dimitri op een geheime ontmoeting met Marina; zijn liefde voor haar verflauwde zijn eerzucht. Inplaats van Marina komt Rangoni, die de gevoelens van Dimitri weet uit te spelen om hem weer te ontvlammen voor hun politieke plannen. Het behoort tevens tot het spel van den Jezuïet, dat Marina op het nachtelijk tuinfeest coquetteert met eenige Poolsche edellieden. Eindelijk treft Dimitri het meisje; zij zegt hem, dat alleen de troon der Tsaren haar lokt. Dit prikkelt zijn drang tot daden, waardoor Marina
| |
| |
op haar beurt verteederd wordt. IV 1. De revolutiescène. In een bosch nabij de stad Kromy sleuren vagebonden een Bojaar, aanhanger van Boris, voort; zij willen hem martelen om te hooren, waar hij zijn schatten verborg. Een idioot zingt een zinneloos lied en wordt geplaagd door jongens. Men hoort reeds uit de verte het gezang van de vagebonden Warlaam en Missaïl: de ellende van het Russische volk is Gods straf voor de misdaad van Boris. Van een anderen kant klinkt het ‘Domine salvum fac’ van twee vluchtende Jezuïeten; men sleept hen weg om hen op te hangen. De soldaten van den valschen Dimitri verschijnen, Warlaam en zijn gezel jubelen om den Tsarewitsj en wanneer deze te paard nadert stemmen allen met de vagebonden in. De valsche Dimitri proclameert zichzelf tot Tsaar en roept het volk op hem te volgen naar het Kremlin. Eenzaam blijft de idioot achter en neuriet een klacht over het arme Russische volk. IV 2. In het Kremlin vergaderen de Bojaren: de schuldige - Boris of Dimitri? - zal gedood worden; zoo ook, wie hem aanhangt. Vorst Schoeiski bericht, dat hij onlangs door een toeval den Tsaar bespiedde; Boris smeekte angstig de schim van den vermoorden Tsarewitsj weg te gaan. Zijn verhaal wordt onderbroken door het binnenkomen van Godoenof. die verdwaasd in zichzelf mompelt. Boris ontkent, dat hij Dimitri vermoordde; de Tsarewitsj leeft nog. De grijze kroniekschrijver Pimen wordt aangediend en brengt wonderlijke tijding: een oude, blinde herder droomde, dat de doode Dimitri hem verzocht op zijn graf te bidden; daar werd hij ziende. Ontdaan roept Boris om een boetekleed; hij wenscht met zijn zoon Fjódor alleen te zijn.
| |
| |
Godoenof draagt de regeering aan zijn kind op en leert hem, hoe hij wijs en rechtvaardig moet heerschen. Uit de verte klinkt een rouwzang. Stervend vraagt Boris de Bojaren vergiffenis en wijst hen zijn opvolger: Fjódor.
‘Boris Godoenof’ wordt sedert 1896 opgevoerd in de zeer vrije bewerking van Rimski-Korsakof, die Strawinski geestig veroordeelde als een ‘Meyerbeeriade’. Volgens den kundigen Moessorgski-kenner Kurt von Wolfurt is de oorspronkelijke lezing onbruikbaar en zal men tot een compromis moeten komen, dat meer op het origineel dient te lijken, dan op de partituur van Rimski Korsakof. Tableaux d'une exposition. Deze cyclus pianostukken dankt haar ontstaan aan een droeve gebeurtenis uit het leven van Moessorgski. In 1874 stierf plotseling zijn vriend Hartmann. Men organiseerde een tentoonstelling van diens werken en het bezoek aan deze expositie bracht de artistieke ontlading van de reeds weken lang opgehoopte emoties: Moessorgski schiep zijn ‘Tableaux d'une exposition’, waarin hij muzikaal de aandoeningen uitte, die Hartmann's vriendschap en kunst in hem hadden opgewekt. De verschillende nummers worden ingeleid en onderling verbonden door een leidmotief*, dat de componist ‘Promenade’ noemde. Maar dit thema wordt niet klakkeloos herhaald. In elke variant trilt de stemming en de emotie van het vorige stuk na. Muzikaal technisch is deze ‘Promenade’ zeer belangwekkend, daar er wisseling van maatsoort (5/4 en 6/4) in is gebruikt, voor dien tijd iets heel nieuws; zij geeft aan den stroom der muziek een groote soepelheid. ‘Gnomus’ bedoelt met zijn grillige intervalsprongen, zijn levendige wisseling van tempo,
| |
| |
de uitbeelding van den mismaakten grotesken dwerg, dien Hartmann conterfeitte. ‘Il vecchio castello’ (Het oude kasteel) werd door de fantasie van den componist bevolkt met een troubadour, die voor een edel en aandachtig gezelschap zijn weemoedige zangen voordraagt. Het is merkwaardig, dat Moessorgski zich hier in het geheel niet hield aan de authentieke troubadoursliederen, maar den dichterzanger een bijna volksliedachtig wijsje toevertrouwt. ‘Tuileries’ is geen uitbeelding van het bekende Parijsche park, doch een scène uit het kinderleven: een groep jongens krijgt ruzie over hun spel en het verschil van meening wordt handtastelijk uitgemaakt. De heethoofden zijn vertegenwoordigd door vlugge staccato-nootjes, de meer gematigde gemoederen probeeren hen te kalmeeren (typische, schommelende accoorden, die reeds in de eerste maat optreden). ‘Bydlo’ geeft ons een visioen van een ouden Poolschen ossenwagen, die over deslechte wegen langzaam voorthobbelt. ‘Ballet des poussins dans leurs coques’ is een ijl Scherzo, waarin de componist kuikentjes een gratie en vlugheid geeft als van balletdanseresjes. ‘Samuel Goldenberg und Schuyle’ zijn twee oude Polen, in druk gesprek met elkaar. De dorpsgebeurtenissen worden door hen behandeld of het wereldproblemen zijn, die zij en passant oplossen. Buitengewoon aardig is de typeering van de twee uiteenloopende karakters. ‘Limoches le marché’ laat hooren, dat het gekrakeel van de marktvrouwen van dat stadje voor den buitenstaander een grappig geval is. ‘Catacombae’ voert ons naar de stille, plechtige rust van de oude Romeinsche onderaardsche graven. In het origineele manuscript staan notities van Moessorgski, waaruit
| |
| |
blijkt, dat hij hier in gedachten met zijn gestorven vriend Hartmann spreekt: Conmortuis in lingua mortua. (Met de dooden in de taal van den dood). ‘Lacabane sur des pattes de poules’ is de hut van de oude heks Bába Jága, een bekende figuur uit de Russische sprookjes, die eerst bedrijvig door haar woninkje trippelt, dan per bezem haar spookachtig luchtje schept. ‘La porte des Bohatyrs de Kiew’ geeft de statige pracht weer van Kiew's oude stadspoort. Ravel heeft het soms wat onpianistische werk georkestreerd; pas door deze bewerking komen de genialiteit en schoonheid er van geheel tot haar recht. (Pol. 27246/9). |
|