dadelijk een succes en spoedig veroverde het werk de geheele wereld. Nu werden ook zijn vorige opera's uitgevoerd, die echter niet insloegen. Met zijn volgende opera ‘La Bohème’ had Leoncavallo tegenslag; enkele maanden voor de première ging Puccini's gelijknamig werk, eveneens naar den roman van Henry Murger, dat door zijn weergaloos succes de opera van Leoncavallo verdrong. Van het tiental opera's, dat hij daarna nog componeerde, trok geen een de aandacht. ‘Pagliacci’ maakte hem echter rijk. Jarenlang woonde hij in zijn villa te Brissago aan het Lago Maggiore. Leoncavallo's opera's behooren tot het Verisme*. Zij zijn minder rauw dan die van Mascagni en staan ook muzikaal hooger. Vergeleken met Verdi en Puccini doen zij echter wat sensationeel aan.
Pagliacci. Ook voor deze opera schreef Leoncallo zelf den tekst. Het gegeven is een werkelijke geschiedenis, waarin een knecht van Leoncavallo's vader betrokken was. De hoofdpersonen zijn vierleden van een reizend tooneelgezelschap (de leider van het troepje Canio, zijn vrouw Nedda, Tonio en Peppe) en de jonge boer Silvio. De Proloog, gezongen door Tonio (bariton), houdt een pleidooi voor de acteurs: op het tooneel mogen hun tranen valsch zijn, ook zij voelen als menschen en lijden door hun verdriet. I Een reizend troepje tooneelspelers trekt het stadje Montalto in Calabrië binnen en wordt door de bewoners geestdriftig ontvangen. De leider Canio kondigt voor den avond een opvoering aan. Een paar boeren noodigen de tooneelspelers uit tot een dronk. Wanneer Tonio zegt, eerst voor den ezel te moeten zorgen, vallen er grapjes, dat hij Nedda zeker het hof wil maken. Canio wordt dadelijk ernstig: