des te meer frappeert een enkel, bijzonder gelukkig effect: in Rodolfo's aria ‘Che gelida’ uit Puccini's ‘La Bohème’ schept zij in de vier maten voor ‘Ma per fortuna’ door haar brozen klank de sfeer van een maannacht, en het Allegretto in de wals van de ballerina uit ‘Petroesjka’ - een citaat van Lanner - krijgt door twee harpen zijn ranke gratie. De harp kan aan de cantilene van stem of instrument door omspelende accoorden stuwing geven, zooals de oude Barden reeds wisten: Walther's Preislied uit Wagner's ‘Meistersinger’. Wie zich niet tevreden stelt met het realistisch geluid van buisklokken*, vindt op de harp een geheel arsenaal voor zingende torens. In de eerste maten van Saint-Säens' ‘Danse Macabre’ slaat zij in het middenregister middernacht, en de Vesperklok uit Schillings' ‘Das Hexenlied’, die den dood van Medardus inluidt, dankt den bronzen klank aan haar lage tonen. Een glissando* op dit instrument geeft de sensatie, dat Mélisande's ring in de bron valt (Debussy*: ‘Pelléas’).
De chromatische harp, van Pleyel (1903) heeft zich niet kunnen inburgeren.