de fluit nogal stiefmoederlijk behandelde, kon niet buiten haar kuisch timbre, toen hij de reinheid van Elisabeth wilde weergeven aan het slot van haar gebed in ‘Tannhäuser’ (III). Haar groote agiliteit vertegenwoordigt de waaiende wimpels van Isoldes schip bij de woorden ‘Es naht mit mutiger Hast!’ in ‘Tristan’ (III). Niet te vergeten het loome, mijmerend begin van Debussy's Faun-Prélude. Een zeer bijzonder effect wordt bereikt door de zgn. Flatterzunge: de speler maakt tijdens het blazen een tong-r; Milhaud* gebruikt dit zuiver coloristisch in zijn ‘Création’ (begin derde kant der Col. opname).
De kleine fluit of Piccolo staat een octaaf hooger, doch wordt een octaaf lager genoteerd dan haarwerkelijken klank. Zij levert het kermislawaai aan het begin van ‘Petroesjka’, het fluiten van den storm in Beethoven's ‘Pastorale’, het gesnerp van Honegger's ‘Pacific’ en drijft den spot met de Eunuchen in Mozart's ‘Entführung’ en ‘Zauberflöte’.