| |
[Cornelius, Peter]
Cornelius, Peter (24 Dec. 1824-26 Oct. 1874). Een Kerstkind uit Mainz, zoon van een acteurs-echtpaar, begon hij zijn loopbaan als tooneelspeler. Pas op zijn twintigste jaar ging hij muziek studeeren, en wel bij den Berlijnschen theoreticus Dehn (1845-50). Vervolgens trok hij naar Liszt* te Weimar, waar hij met les geven en artikelen schrijven zijn schraal onderhoud won. Hier werd hij een der ijverigste voorvechters van de ‘moderne’ muziek (Liszt, Berlioz, Wagner). Een voorbijgaande verliefdheid tijdens een vacantiereis wekte in hem den dichter-componist; om bij een jong meisje in de gunst te komen schreef hij zijn opus 1, ‘Sechs Lieder’ (1853); sindsdien dichtte hij zelf de teksten voor zijn liederen en opera's. Een jaar later bezingt hij de onsterfelijkheidsgedachte in zijn liedercyclus opus 3 ‘Trauer und Trost’; in ‘Ein Ton’ en ‘An den Traum’ daaruit treft het meesterlijk gebruik van een orgelpunt*, die het geheele lied door is volgehouden. Te Weimar voelde hij het gevaar van Wagner's machtige persoonlijkheid: ‘Nicht Wagnerianer sondern Cornelianer will ich sein’, schertst hij, en daarin is hij wonderlijk geslaagd, gerekend zijn vereering voor dien meester. Hij trok zich terug in de eenzaamheid van het
| |
| |
landelijke Bernardshütte, bij zijn moeder. Daar ontstonden de liedercycli ‘Vater unser’ (opus 2), de teere ‘Brautlieder’, die eerst na zijn dood werden uitgegeven, en de ‘Weihnachtslieder’ opus 8. Hierin is het, alsof een moeder in den huiselijken kring het Kerstverhaal vertelt en zich daarbij haar eigen jeugd herinnert. Het hoogtepunt is wel de pastorale muziek van no 2, ‘Die Hirten’. Liszt gaf Cornelius den raad, in no 3, ‘Die Könige’, het koraal ‘Wie schön leuchtet der Morgenstern’ te verwerken. Te Bernardshütte begon hij ook aan zijn meesterwerk ‘Der Barbier von Bagdad’, onder invloed van zijn onbeantwoorde liefde voor een dochter van den dichter Rückert. Liszt voerde deze opera, een waardige voorlooper van ‘Die Meistersinger’, te Weimar uit (1859); hoewel een deel van het publiek er verrukt over was, zegevierde de oppositie-kliek van den intendant, die Liszt bij de eerste de beste gelegenheid weg wilde werken en alleen daarom het werk uit liet fluiten. Hoewel Cornelius dit noodlot waardig heeft gedragen, borg hij de partituur op; zij is tijdens zijn leven niet meer uitgevoerd. Hij trok naar Weenen, waar hij zijn opera ‘Der Cid’ componeerde (1864). Toen Wagner* naar München werd geroepen, haalde hij Cornelius met moeite over, met hem te gaan. Het duurde drie jaar, voor Cornelius de in het uitzicht gestelde betrekking van leeraar in harmonie aan de Koninklijke muziekschool kreeg. Eerst toen kon hij trouwen met Bertha Jung, met wie hij lang verloofd was. Hoe deze werkkring, naast zijn taak als muziekrecensent, hem verdroot, leest men uit den galgenhumor van zijn gedicht ‘Stunden
geben’. Pas nadat hij in 1869 ontslag
| |
| |
had gevraagd aan de muziekschool, kreeg hij een honorarium, waarvan hij bescheiden doch zonder zorg kon leven. Wonderlijk genoeg is van het werk, dat toen ontstond, niets meer door den tijd gespaard.
Der Barbier von Bagdad. De eerste Ouverture (b klein) was, volgens Cornelius zelf, ‘in objectief gehouden blijspel-trant’. Daarna schreef hij een andere (D groot), waarin enkele melodieën van de opera verwerkt zijn. Beide Ouverturen eindigen met de groteske uitbeelding van een buiging. Het verhaal is uit ‘1001 Nacht’ en speelt in Bagdad. I De jonge Nureddin ligt ziek van liefde om Margiana, de dochter van den Kadi, op zijn rustbed. Zijn dienaren omringen hem bezorgd, en manen tot stilte. Steeds weer klaagt de jongeman: ‘Margiana, kom, anders blijft de poort van Eden eeuwig voor mij gesloten’. De dienaren laten hem dan alleen met zijn verdriet. Nureddin's laatste hoop is gebouwd op Bostana, een familielid van Margiana, die hem beloofd heeft te bemiddelen. Want alleen Margiana kan Nureddin genezen. Eindelijk is Bostana daar. Eerst als zij herhaaldelijk aangeduid heeft, dat zij een geschenk verwacht, bericht zij het goede nieuws: Margiana is bereid Nureddin te koesteren, zooals zij haar lievelingsbloemen doet. Bostana maakt een afspraak, en gretig herhaalt Nureddin al wat zij zegt: Als de Kadi aan den oproep tot het middaggebed door de Muezzin gevolg zal geven, is voor Nureddin het oogenblik gekomen, Margiana te bezoeken. Maar eerst moet de barbier, Abul Hassan, komen, om Nureddin toonbaar te maken. Nogmaals herhaalt Bostana de afspraak en weer is Nureddin haar trouwe echo. De jongeman, alleen gelaten, philoso- | |
| |
pheert: ‘Ach, das Leid hab' ich getragen, Wie ertrag' ich nun mein Glück?’ De entree-aria van Abul Hassan teekent dadelijk dezen zot: ‘Heil dir! Du Krankgewesener, Du glücklich Neugenesener, Du Übelüberwindender, Dich wieder wohl
befindender....’. Maar in plaats van zijn klant fluks te. scheren, gaat de barbier op zijn gemak een horoscoop trekken. Vergeefs maant Nureddin hem tot spoed. Het astrologisch resultaat is, dat de sterren voor Nureddin wel gunstig staan om zijn baard een stoppel kleiner te maken, maar niet om het huis te verlaten. Dus heeft Hassan allen tijd, zijn eigen lof te zingen: ‘Bin Akademiker, Doktor und Chemiker’, en wat al niet. Als de barbier dan over zijn familie begint, wordt het Nureddin te machtig: hij roept zijn dienaren en beveelt hen, Hassan het huis uit te werpen. Maar hoe zij den haarkunstenaar ook uitschelden, met zijn mes blijft Hassan meester van het terrein. Er zit voor Nureddin niets anders op, dan den verwaanden praatjesmaker in diens eigen trant op te hemelen, om hem te sussen en aan het werk te krijgen. Eindelijk is het zoo ver. Onderwijl neuriet Nureddin een liefdeslied op Margiana, en Hassan stemt met hem in. De barbier raakt zoo in verrukking, dat hij ophoudt met scheren en zich uitput in lange coloraturen. De twee mannen barsten uit in een lofzang op de liefde. Weer moet Nureddin door vleierei Hassan aan het werk krijgen. Eindelijk is de jonge minnaar schoon, maar daarmee nog niet van Hassan af, want de barbier wil hem vergezellen naar Margiana. Nureddin tracht hem kwijt te raken, door in een zijvertrek te gaan, Hassan echter begint een sinistere aria over zijn zes broers, die allen door de liefde
| |
| |
den dood vonden. Als Nureddin terugkomt is zijn kwelgeest nog niet weg; hij laat dien door zijn dienaren naar bed brengen en met bittere drankjes volstoppen. II. Het voorspel geeft den oproep tot het gebed der Muezzins. In haar kamer jubelt Margiana over de aanstaande ontmoeting met Nureddin, en Bostana valt haar bij met dat ‘Hij komt’. Doch inplaats van Nureddin verschijnt de Kadi, die een brief leest, waarin zijn oude, rijke vriend Selim om de hand van Margiana vraagt en aankondigt, dat hij een kist met geschenken heeft afgezonden. In het trio ‘Hij komt’ denken de vrouwen aan Nureddin, de Kadi bedoelt Selim. De kist wordt binnen gebracht en de Kadi rommelt gretig onder de giften. Margiana zegt haar vader gehoorzaamheid toe, doch tegen Bostana verklaart zij haar trouw aan Nureddin. Daar klink het geroep der Muezzin: ‘Allah is groot!’, en spijtig geeft de Kadi eraan gehoor. Bostana leidt Nureddin binnen en het paar zingt zijn liefde uit in een kostelijk duet. Onderwijl heeft Abul Hassan kans gezien te ontsnappen en is voor het huis van den Kadi op wacht gaan staan. Verschrikt komt Bostana het paartje waarschuwen: Hassan zingt luidkeels over hun liefde. Ook de koppelaarster stelt zich op, om bij de terugkomst van den Kadi te waarschuwen. Nureddin gaat verder met zijn verzekeringen van liefde, telkens onderbroken door Hassan, die voor het venster de liefdesontboezemingen uit het eerste bedrijf herhaalt. Wanneer er elders in het huis van den Kadi een slaaf wordt getuchtigd, die luid misbaar maakt, denkt Hassan, dat men Nureddin onder handen heeft. Angstig roept hij om hulp. De buren snellen van alle kanten toe en be- | |
| |
dreigen den Kadi. Nureddin verbergt zich verschrikt in de kist. Hassan komt hem te hulp met
zijn dienaren. De barbier hoort, dat Nureddin in de kist is, meent nog steeds dat de jongeman vermoord werd, en wil den koffer naar buiten laten dragen. Maar de thuis komende Kadi verzet zich hiertegen en beschuldigt den barbier van diefstal. Een en ander leidt tot een kunstig ensemble, een algemeen gekrakeel van diverse Bagdadders, Hassan en den Kadi. Iemand heeft ondertusschen den Kalief gewaarschuwd, die met zijn wacht te hulp snelt en vrede sticht. Hij ondervraagt Hassan, en de barbier begint uitvoerig over zijn broers, en natuurlijk ook over zich zelf. Eindelijk maakt de Kalief korte metten: hij beveelt, dat de kist wordt geopend en nu blijkt, dat Nureddin in zwijm was geraakt. Pas als Hassan het liefdeslied uit het eerste bedrijf zingt, komt Nureddin tot zichzelf. De Kadi vereenigt de handen der gelieven. Allen zingen den heilroep ‘Salamaleikum’ voor den Kalief. |
|