X-Y-Z der muziek
(1936)–Casper Höweler– Auteursrecht onbekend
[pagina 236]
| |
gangbare stemming is: C, E, A, D, G; niet alle contrabassen hebben de laagste, vijfde snaar. De contrabas is een transponeerend instrument; zij klinkt een octaaf lager dan de partij genoteerd staat. Tot ongeveer ten tijde van Haydn speelde zij in het orkest hetzelfde als de cello, doch een octaaf lager, wat men wel bespot heeft als de Siameesche tweelingen in de muziek, daarna kreeg zij een zelfstandige partij. Berlioz heeft er op gewezen, dat een zware bezetting contrabassen door contrastwerking den klank der violen meer laat glanzen. Wanneer de contrabas opvallend gehoord wordt, is zij meestal dramatisch. Het tremolo laat ons huiveren (Vorspiel ‘Parsifal’), het pizzicato, vaak een versterking van de pauken, heeft iets onheilspellends (noodlotsthema uit ‘Carmen’, het motief van Samiel in ‘Der Freischütz’). Karakteristieke soli: het begin van het derde deel uit Mahler's eerste symphonie en de olifant in ‘Le Carnaval des animaux’ van Saint-Saëns*. |
|