en Don Redman (altsax en arrangeur). Men luistere naar ‘West End Blues’ (nog zonder Redman) en ‘Tight like this’ (Parl. R 448, R 1591). Op den duur wordt Armstrong steeds meer dè solist, gedragen door een steeds omvangrijker orkestachtergrond, waartegen hij tracht af te steken door soms geheel ongemotiveerde technische effecten. De decadentie begint in 1931. Men vergelijke de St. Louis Blues uit 1930, een bij uitstek boeiende en levenskrachtige prestatie, en de latere muzikaalarme ‘Chinatown’ (Parl. R 618 en R 1159). Ook deze periode kent echter goede uitzonderingen. Volgens John Hammond zou Armstrong zijn ‘contrôle’ over zichzelf verloren hebben. Na een langdurig verblijf in Europa naar de States teruggekeerd, schijnt hij thans van overmatige technische effecten te hebben afgezien, doch zijn spel mist de grandioze oorspronkelijkheid en constante rijkheid van inspiratie, die den vroegeren Armstrong tot den meest baanbrekenden Jazzmusicus, tot den waren grondlegger van den modernen Jazz-stijl stempelden.
Ook als ‘vocalist’ vindt Armstrong zijn weerga niet. Men luistere naar zijn vaak in hun expressiviteit aangrijpende gezongen chorussen* in ‘Basin Street Blues’, ‘West End Blues’, ‘Confessin’, ‘Save it Pretty Mamma,’ ‘No one Else but You’, ‘Little Joe’, ‘Sleepy Time’ (Parl. R 531, R 448, R 909, R 558, R 540, R 1013, R 1034), ‘On the Sunny Side of the Street’ (Br. A 500491). In Armstrong's zang komen dezelfde persoonlijkheid en stijl tot uiting als in zijn trompetspel, hoe verschillend het klankvoorkomen ook moge zijn. Men zie in dit ver band vooral nog onder ‘Intonatie in Jazz’, ‘Zang in Jazz’, ‘Jungle-stijl’.
P.