Thomas haalde diep adem. ‘Martje, wil je met Leo trouwen of niet?’
Trouwen? Het wilde eerst niet tot haar doordringen. Trouwen, dacht Martje en toen leek het haar opeens zo'n gekke grap dat Martje, die veel van glimlachen maar weinig van lachen afwist, opeens moest schateren, ze kon er haast niet mee ophouden. Trouwen met een vreemde, iemand die je helemaal niet kent, Martje viel haast van haar stoel van het lachen.
En als Thomas niet zo ongerust gekeken had dan had ze nog uren kunnen doorgaan.
‘Wat is er zo grappig aan, als ik vragen mag?’
‘Trouwen,’ hikte Martje en ze begon opnieuw.
Thomas' geduld raakte op.
‘Jongedame,’ begon Thomas en ook dat leek Martje erg komisch te vinden.
‘Waar hebben jullie zo'n plezier om?’ vroeg Barbara, die buitenkomend blijkbaar slechts de helft van het toneel vanaf haar plaats zien kon.
‘Er is hier niets plezierigs aan de hand,’ zei Thomas boos. ‘Ik stelde Martje een vraag.’
‘Oh dat,’ zei Barbara en verdween.
‘Besef je wel,’ vroeg Thomas, ‘dat dit niet eeuwig duurt, dat je hier nog maar twee maanden als een Madonna rond kunt lopen, dat er dan iets gebeurt?’ Thomas durfde niet eens te zeggen dat het om een kind ging dat geboren werd. Maar Martje stond al op om weg te lopen. Het plezier was bedorven.
Thomas kwam uit z'n stoel en greep Martje bij de schouders. ‘Zo kom je er niet onderuit deze keer.’
Martje keek Thomas even verbaasd aan, begon zich los te maken. Toen dat niet lukte, keek ze naar de grond.
‘Kijk me aan,’ zei Thomas, ‘ik sta hier niet voor de flauwekul.’