hij en nam een slok. ‘Wat moet ik nou toch met je zo, kijk me eens aan?’
Martje keek naar beneden.
‘Zo komen we natuurlijk niet verder,’ constateerde Leo en z'n blik dwaalde af naar de klok, het was half twee en hij zuchtte.
‘Ik wil met je naar bed,’ zei Martje.
Geschrokken keek hij op en was net te laat om te zien hoe Martje een ogenblik door haar donkere haar heen loerde en toen de ogen neersloeg.
Leo stond op, keek naar het hoekige kind beneden zich en zei: ‘Wat moet je vader daar wel van denken.’
Hoe verzin ik het, dacht Leo, maar toen zag hij Thomas voor zich en vond zijn opmerking opeens een stuk minder huichelachtig.
‘Kan me niks schelen,’ mompelde Martje.
‘Zo, kan jou dat niet schelen.’ Leo voelde zich al wat zekerder worden en besloot nog even te blijven staan met zijn glas in de hand.
Angstig keek Martje op, alsof ze slaag verwachtte. Haar hulpeloosheid maakte dat hij weer ging zitten.
‘Ik zal heel eerlijk tegen je zijn,’ hoorde Leo zichzelf zeggen en alsof hij benieuwd was wat hij verder over zichzelf te horen zou krijgen, keek hij naar het plafond.
‘Dat hoeft niet,’ zei Martje koppig.
‘Nee, het hoeft misschien niet, maar ik doe het toch maar,’ zei Leo die het opeens te binnen was geschoten wat hij zou gaan zeggen.
‘Kijk, ik verlang ook naar iemand die niet komt.’
‘Ik ben er,’ zei Martje.
‘Jawel,’ zei Leo, ‘maar,’ en hij zuchtte... ‘Jij bent er. Als dit leven geen lijden is dan weet ik het niet.’ En Leo dacht aan een liedje van Shaffy: ‘De een die wil een ander maar die ander wil die ene niet.’ De diepste waarheden hem bekend,