'Pogingen de orde te herstellen. Over jeugdliteratuurkritiek, een standpuntbepaling'
(1994)–Peter van den Hoven– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Pogingen de orde te herstellen
| |
Jeugdliteratuurkritiek in ontwikkelingIn de laatste twee decennia heeft de jeugdliteratuur een ontwikkeling doorgemaakt waarbij, naast een pedagogische ‘volwassenwording’, er aanmerkelijk meer aandacht is gekomen voor de literair-formele aspecten van het boek. Het is daarbij van belang de vraag te stellen naar de rol van de literaire kritiek. Met andere woorden, heeft de | |
[pagina 21]
| |
jeugdliteraire kritiek bijgedragen aan de emancipatie van de jeugdliteratuur, of is het eerder omgekeerd zo, dat veranderingen in de jeugdliteratuur gezorgd hebben dat de kritiek zich heeft aangepast en veranderd? Hoe interessant en belangrijk ook, deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden en over wederzijdse beïnvloeding vallen voorlopig, bij gebrek aan wetenschappelijke ondersteuning, niet meer dan wat speculatieve opmerkingen te maken. In het februarinummer 1988 van Leesgoed, dat voor een gedeelte gevuld is met de credo's van jeugdliteratuurrecensenten, zegt de Tilburgse literatuurwetenschapper Kees van Rees daarover het volgende: ‘Ongetwijfeld is de verandering in status van het kinderboek mede te “danken” aan de inspanningen die recensenten met anderen zich getroost hebben om kinderboeken als vorm van literatuur serieus te (doen) nemen en als zodanig gelegitimeerd te krijgen.’ Ga naar eind2 Jammer is dat hij dat ‘ongetwijfeld’, dat blijkbaar gebaseerd is op gesystematiseerde waarneming, niet nader preciseert, maar ook zonder dat ben ik geneigd hem bij te vallen. Daarbij verdisconteer ik wat Van Rees verderop opmerkt, namelijk dat bij uitspraken van recensenten over deze zaak rekening gehouden moet worden met een zekere vorm van zelflegitimering: immers, als de recensent het kinderboek een literair duwtje omhoog geeft, zet hij zelf ook een stapje verder op de waarderingsladder. Wie de credo's van de recensenten bestudeert, merkt dat er in tien, twintig jaar veel is veranderd. Althans in theorie wordt de cesuur tussen kinderliteratuur en literatuur voor volwassenen - vooral waar het gaat om het grensgevoelige jeugdboek - niet meer geaccepteerd. Recensenten streven veelal naar een integratie van pedagogische en literaire emancipatie van het kinderboek en de laatste jaren kunnen zij hun kritische arbeid loslaten op boeken die - o heilzame verwarring - nadrukkelijk spotten met de ons overgeleverde arbitraire scheiding tussen boeken voor grote en boeken voor kleine mensen. | |
Veel verhaal en weinig kritiekUit het voorafgaande zou makkelijk de conclusie getrokken kunnen worden dat ik de ontwikkeling van de jeugdliteraire kritiek, parallel aan die van de jeugdliteratuur, als zeer positief waardeer. In het algemeen is dat ook wel waar, maar als wat gedetailleerder op het ambachtelijke handwerk van het recenseren wordt ingegaan, dan verandert dat beeld en ben ik meer negatief gestemd. Anders gezegd: veranderingen ten goede zijn te constateren, maar ze zijn voorlopig nog onvoldoende en het globale beeld van de recensiepraktijk in dag- en weekbladen en tijdschriften stemt over het algemeen droevig. | |
[pagina 22]
| |
In 1978 verscheen een rapport van drie, inmiddels verdwenen werkgroepen - de Alternatieve Werkgroep Antwerpen, de Werkgroep Kinder- en Jeugdlectuur Eindhoven, en de Werkgroep Kinderboeken van Man Vrouw Maatschappij uit Leiden en Twente - onder de veelzeggende titel Veel verhaal en weinig kritiek: een verslag van een vergelijkend onderzoek naar het recenseren van acht kinder- en jeugdboeken. De analyses die de werkgroepen in dit rapport gemaakt hebben, leidden tot de conclusie dat ‘voor de meeste boekbesprekingen het woord recensie niet op zijn plaats is. In de recensie neemt het navertellen van het verhaal onevenredig veel plaats in en krijgt de kritiek (het echte recensiewerk) weinig ruimte toebedeeld. Van een systematische opbouw is in de meeste recensies geen sprake. Weinig recensenten hanteren objectieve criteria ten aanzien van de stijl. Objectief in de zin dat oordelen of indrukken toegelicht worden en voor de lezer controleerbaar zijn. De meeste recensenten hebben het verhaalgebeuren weergegeven. Boeken worden zelden in een ruimer kader geplaatst.’ Ga naar eind3 Een vernietigend oordeel over het type boekbespreker dat het niet zo nauw neemt met zijn of haar vak en de jeugdliteratuur een slechte dienst bewijst door de permanente produktie van papegaaienrecensies. Een duidelijke exponent van deze recensiepraktijk was Mischa de Vreede, die in die tijd kritieken schreef voor NRC Handelsblad en daarmee als een van de weinige critici een groot publiek bereikte. Een jaar voor het verschijnen van Veel verhaal en weinig kritiek vatte zij de visie op haar taak als jeugdliteratuurrecensente als volgt samen: ‘Ik geloof niet dat het zin heeft over kinderboeken net zo deskundologisch te schrijven als men over grote-mensen boeken schrijft. Gewoon: dit staat er in, het is zus en zo geschreven en zelf denk ik er het volgende van. Dat laatste onderdeel zo kort mogelijk, want eigenlijk is dat onbelangrijk.’ Ga naar eind4 Hoe hardnekkig die opvatting is, bewijst ze als ze naar aanleiding van de resultaten uit Veel verhaal en weinig kritiek schrijft: ‘Al die volwassenen die een kinderboek willen kopen hoeven niet te weten wat een slecht kinderboek is: ze zoeken er een dat hun kind goed zal vinden. Echt kritisch recenseren zou alleen maar zin hebben voor een publiek van deskundigen. Auteurs dus, en uitgevers, onderwijsmensen en het soort lieden dat altijd in die jury's voor die Griffels zit.’ Het zijn deze opvattingen - die meer te maken hebben met selectie dan met beoordeling, waarover straks meer - die de emancipatie van de jeugdliteratuur en de jeugdliteratuurkritiek geen goed gedaan hebben. Opvattingen ook, die met het verdwijnen van De Vreede als critica voor jeugdliteratuur rond 1980, geenszins overleefd zijn, maar tot op de dag van vandaag en voorzien van de nodige | |
[pagina 23]
| |
modificaties, een taai leven leiden onder hen die jeugdliteratuur bespreken. | |
Een spannend boek, warm aanbevolen!Wat is er sinds Veel verhaal en weinig kritiek veranderd? Is de recensiepraktijk, na het congres dat naar aanleiding van dit rapport werd gehouden en dat door veel recensenten werd bijgewoond, duidelijk veranderd? En als dat zo is, hoe ziet die verandering er dan uit en hoe moeten we die beoordelen? Voor de beantwoording van die vragen kunnen we terecht bij een in 1986 verschenen doctoraalscriptie van Margot Krikhaar en Bea Ros, waarin zij, onder de cynische titel Een spannend boek. Warm aanbevolen! een onderzoek presenteren naar twintig jaar jeugdliteraire kritiek (1965-1984). Ga naar eind5 Ze vonden in twintig jaar bij twaalf bladen 2.886 recensies - een aantal dat door recensies over literatuur voor volwassenen zeker ver zal worden overtroffen - en daarvan analyseerden zij er 337 aan de hand van een vergelijkend analysemodel, met als doel zowel een beeld te schetsen van de gebruikte argumenten als van de opbouw en de kwaliteit van de recensies, en van beide zo mogelijk een ontwikkelingsbeeld te geven. Een analyse van die omvang was nog niet eerder gedaan, en ik beschouw het onderzoek als een voorbeeld van hoe aan universiteiten de jeugdliteratuur-studie in de jaren tachtig een opleving doormaakt. Ik benadruk dit omdat het voor de recensiepraktijk van grote waarde is dat die ondersteund en begeleid wordt door een gevarieerde wetenschappelijke aandacht voor het hele veld van de jeugdliteratuur in het algemeen, en daarnaast het brede terrein van ook andere, meer specifieke (jeugd)culturele disciplines (zoals bijvoorbeeld jeugdmedia als theater, televisie en film). Krikhaar en Ros constateren, en dat is op zich verheugend, op kwantitatief en kwalitatief terrein een duidelijke vooruitgang als zij twintig jaar overzien. Er wordt dus meer en beter over kinderboeken geschreven, maar, zeggen zij er onmiddellijk waarschuwend bij: het houdt niet over. Aan het eind van hun onderzoek laten ze ook duidelijk blijken dat er veel mankeert aan de jeugdliteratuurkritiek. Ten opzichte van recensies van literatuur voor volwassenen is de kwantiteit ver onder de maat, en ook kwalitatief is er nog veel mis. Er wordt - zo stellen zij, verwijzend naar de resultaten van Veel verhaal en weinig kritiek - nog altijd veel, té veel naverteld, terwijl de argumentatie er zo'n beetje bijhangt. En àls die er is laat de kwaliteit daarvan te wensen over. Oordelen blijven onduidelijk, mistig en oncontroleerbaar. Formele aspecten, aspecten dus die ingaan op het wezen van het kinderboek, de talige structuur, komen nog steeds te weinig voor. Er wordt teveel voorbijgegaan aan het feit dat een boek een taalkunstwerk | |
[pagina 24]
| |
is met een verwijzende functie. Morele argumenten daarentegen worden veel te vaak benadrukt. ‘De jeugdliteratuur’, zo stellen Krikhaar en Ros dan ook, ‘is daarmee in een vicieuze cirkel terechtgekomen: recensenten besteden weinig aandacht aan de vorm, dit wordt een “vergeten” kant van het jeugdboek, waardoor ook auteurs er niet toe worden uitgenodigd hier aandacht aan te besteden. De kritiek wordt hierdoor weer niet gestimuleerd... enzovoort, zo is het kringetje rond.’ Overigens zien zij niet alleen de recensenten als grote boosdoeners. Ook de jeugdonvriendelijke houding van met name kranten weekbladredacties, die weinig ruimte beschikbaar stellen en meestal niet eens op de literatuurpagina's, heeft grote invloed. Recensenten moeten vaak genoegen nemen met een achteraf-kolommetje en zijn alleen daarom al nauwelijks in staat een boek adequaat te bespreken. Wat in deze situatie tevens onmogelijk wordt, is het situeren van een boek binnen de context bijvoorbeeld van de rest van het werk van een auteur of binnen een bepaalde tijdfase, waardoor achterliggende opvattingen en ontwikkelingen kunnen worden geduid. Daarvoor zijn trouwens niet alleen uitvoeriger kritieken noodzakelijk, maar ook langere, analyserende en synthetiserende artikelen in tijdschriften, die als klankbord fungeren voor het recensiewerk in dag- en weekbladen. Het is in dit verband tekenend, dat de meeste literaire tijdschriften zich weinig tot niets gelegen laten liggen aan jeugdliteratuur. Ga naar eind6 Dat alles neemt echter allerminst weg dat recensenten in eerste instantie de hand in eigen boezem dienen te steken. Krikhaar en Ros roepen daartoe op als ze aan het eind van hun onderzoek zich rechtstreeks tot hen richten met een niet mis te verstane uitsmijter: ‘De critici mogen niet klagen dat hun werk niet serieus genomen wordt zolang hij zelf hun eigen werk niet serieus opvatten.’ Daar gaat het om: een kritische bezinning op de eigen praktijk in relatie tot bestaande studies over het functioneren van de institutie literatuurkritiek. En dat vereist meer dan af en toe plichtmatig een boekje bespreken. Ga naar eind7
In wat volgt ga ik in op de kwestie van het beoordelen van jeugdboeken, breng een ordening aan die wordt toegelicht, en probeer de actuele discussie over jeugdliteratuurkritiek weer te geven door de belangrijkste standpunten en argumenten samen te vatten. Dat laatste gebeurt echter niet op een neutrale wijze, zo dat al zou kunnen. Aan een eigen standpuntbepaling kan en wil ik niet ontkomen. Wat betreft de diverse recensiepraktijken kan men spreken van drie verschillende richtingen, die samenhangen met diverse benaderingswijzen van jeugdliteratuur. Ga naar eind8 Allereerst ga ik in op de maatschappijgerichte kritiek, daarna volgt de boekgerichte benadering, en tot slot komt de lezergerichte aanpak aan de orde. | |
[pagina 25]
| |
Wat zijn de verschillen tussen deze richtingen en hoe kunnen die beoordeeld worden? In hoeverre spelen de diverse benaderingswijzen een rol bij de actuele discussie over de positie van de jeugdliteratuur ten opzichte van de literatuur voor volwassenen? Waarop moet het accent vallen bij het begrip jeugdliteratuur(kritiek)? Op jeugd of op literatuur? Op oordelen of selecteren? En wat betekent dat voor de recensiepraktijk? Welke waarde moet gehecht worden aan oordelen van kinderen zelf, bijvoorbeeld in kinderjury's? En is het waar dat de kinderliteratuur aan het verdwijnen is? | |
De maatschappijgerichte kritiekDe opkomst van het probleemboek en de daarmee gepaard gaande kritiek - samenhangend met een specifiek tijds- en maatschappijbeeld in de jaren zestig en zeventig - zorgt voor een nadrukkelijke profilering van deze richting. Jeugdliteratuur wordt in die benadering gezien in relatie tot de omringende wereld: de werkelijkheid zoals die is vorm gegeven in het boek, wordt getoetst aan de realiteit daarbuiten. Vooral de door het boek overgedragen ideologie als een samenhangend stelsel van normen en waarden, staat in deze ideologiekritische aanpak centraal. De jeugdliteratuur, van oudsher een van de volwassenenliteratuur gesepareerde categorie, is overigens eeuwenlang al het actieterrein van maatschappijhervormers, pedagogen (en theologen), die weten wat goed is voor de opgroeiende generatie: literatuur als middel bij de (gewenste) opvoeding en inculturatie. De maatschappijkritische, (literatuur)sociologische of pedagogische benadering is de afgelopen jaren stevig in het ongerede geraakt en dat is niet helemaal onterecht, omdat het kinderboek als literair verschijnsel eronder verpletterd dreigde te worden. Ga naar eind9 Sommige critici verwerpen sindsdien, als tegenreactie, deze benaderingswijze rigoureus; te absoluut naar mijn mening, zodat een genuanceerde en gedifferentieerde kritiek, bedoeld om te onderzoeken wat van deze aanpak waardevol is en wat niet, wordt genegeerd. Als een maatschappijgerichte aanpak inhoudt dat een boek alleen maar gebruikt wordt om de ideologie eruit te distilleren, dan is dat zeker te eenzijdig en te beperkt. Maar in een wat ruimere zin betekent maatschappijgericht toch juist dat je een wezenlijk aspect van literaire werken behandelt, namelijk de manier waarop ze zich verhouden tot de maatschappij waarin ze geproduceerd worden en een bepaalde functie vervullen. De literatuur doet mee aan de ‘agenda-setting’, bepaalt mee waarover gepraat en gedacht wordt (of versterkt de keuze). Het doorbreken van taboes, het propageren of bekritiseren van stereotypen, het ageren tegen bepaalde zaken - het is toch vanzelfsprekend dat de kritiek daar oog voor moet hebben? Een ‘ontmaskerende’ ideologiekritiek is waarschijnlijk aan een bepaalde | |
[pagina 26]
| |
historische conjunctuur gebonden: in de jaren zestig en zeventig was het nodig om allerlei vormen van seksisme, racisme, enzovoort, te bestrijden in de kritiek. Maar als die invalshoek gemeengoed is geworden en de (betere) literatuur die problemen voorbij is, valt de noodzaak van die kritiek weg. Dat geldt echter niet voor een maatschappijgerichtheid in algemenere, ruimere zin. Zo is het kindbeeld in en achter de jeugdliteratuur een deel van de kwestie. Het bespreken van de (anti)pedagogische visie van bijvoorbeeld Guus Kuijer of Christine Nöstlinger lijkt me een evident onderdeel van een maatschappijgerichte kritiek. Het probleem is, denk ik, dat in de visie van veel lezers en critici de maatschappijgerichte aanpak de laatste twee decennia is versmald tot een soort moreel-opvoedkundig praktisch instrumentarium, terwijl het meer gaat - zou moeten gaan - om algemene pedagogische categorieën. Pedagogie betekent in deze opvatting allerminst een hoeveelheid didactische hulpmiddelen waarmee de literatuur voor allerlei socialisatiedoelen geschikt maakt wordt. Een dergelijke eendimensionale eis aan de literatuur, maar ook aan de pedagogie, zou een ontoelaatbare reductie betekenen. ‘Pädagogik’ zegt Bettina Hurrelman in dit verband over de jeugdliteratuur(kritiek), ‘bezeichnet eher so etwas wie den Entwurf von Lebensmöglichkeiten, den die ältere Generation für die jüngere vornehmen musz und vom dem sie weisz, dasz er schwierig geworden ist und dasz er so nicht realisiert werden wird. Kinder- und Jugendliteratur ist vor diesem Hintergrund vielleicht ein Angebot zum Selbstenwurf und zur Antizipation von Lebenswünschen, das die Reichweite sonstigen pädagogischen Handelns symbolisch weit überragt.’ Ga naar eind10 Ik acht een literatuursociologische instelling voor het schrijven van recensies dus waardevol, mits ze niet het gevolg is van een normerende bewustzijnsvernauwing. Als men de taak van de criticus bovendien breder opvat - hetgeen ik doe - en hem taken toebedeeld op het gebied van de journalistieke begeleiding - zoals het maken van actuele interviews en reportages of het schrijven van analyses en studies - dan is een literatuursociologische aanpak onontbeerlijk. | |
Boekgerichte kritiekBij een boekgerichte (ook wel tekstgerichte of literair-esthetische) kritiek gaat het niet, zoals bij de vorige benaderingswijze, om een extra-literaire benadering, maar juist om de specifieke relatie tussen inhoud en vorm, die het boek tot een literair object maakt. Het boek wordt beschouwd als talig kunstwerk, waarbij de literaire vormgeving van de inhoud centraal staat, zoals de taalstructuur, de compositie, de spanningsopbouw en de karakteruitwerking. | |
[pagina 27]
| |
Overigens gaat het daarbij nog altijd om een op een bepaalde wijze vormgegeven inhoud en in die zin is er wel degelijk ook een relatie met de maatschappijgerichte aanpak. Een schrijver probeert tenslotte een bepaalde waarheid zichtbaar te maken die meer of minder algemeen geldend is. Het signaleren van die waarheid is een inhoudelijke activiteit, maar blijft aan de oppervlakte. Het beoordelen daarvan gaat verder: de meeste critici die een literaire benadering voorstaan, zullen zich meestal onthouden van een inhoudelijke beoordeling van de visie van de auteur, maar zich meer richten op een toetsing van de wijze waarop die al of niet adequaat is vormgeven. De laatste jaren is er een opmerkelijke aandacht voor het literaire jeugdboek. Steeds meer schrijvers, critici en ook jury's, pleiten voor een op de eerste plaats literair vormgegeven jeugdboek, en doorbreken daarmee het primaat van de eng-pedagogische, thematische beoordeling. Die ontwikkeling mag verheugend heten, omdat daarmee de geïsoleerde positie van de literatuur voor volwassenen wordt doorbroken: er blijken geen wezenlijke verschillen te zijn die een separate beoordeling noodzakelijk maken. ‘Een schrijver, ook een jeugdboekschrijver’, zegt Harry Bekkering in een artikel over de (jeugd)romans van Miep Diekmann, ‘wordt geacht de wereld om hen heen te beschrijven, te schrijven over wat hem bezighoudt, of die wereld nu prettig en vol hoop is of niet, of die gebeurtenissen die hij beschrijft nu positief eindigen of negatief. Wat de lezer, ongeacht zijn leeftijd, met een boek doet, hoe hij reageert op een verhaal, dit alles valt buiten de verantwoordelijkheid van de schrijver. Een jeugdboekenschrijver is nu eenmaal geen psycholoog of pedagoog; hij is alleen maar schrijver.’ Ga naar eind11 En wat voor de literatuur geldt, geldt ook voor de kritiek. ‘Beoordeel je literatuur voor de jeugd anders dan literatuur voor volwassenen? Als ze mij die vraag stellen,’ aldus criticus Wam de Moor, ‘zeg ik nee. Wat zich als literatuur presenteert, moet ook als literatuur beoordeeld worden: dus op de originaliteit van de vorm, de visie op de werkelijkheid, de persoonlijkheid die zich in de stijl manifesteert, de eigengereidheid. [...] Ik zal als recensent precies hetzelfde doen wanneer ik Colin Danns dierenboeken lees als wanneer ik de dierenverhalen van Koolhaas beoordeel. Ik ga na of de visie van de auteur mij aanspreekt of niet, of de vorm mij boeit en of zijn stijl geestig, persoonlijk en oorspronkelijk is. Helderheid, spanning en eenvoud van taalgebruik bevorderen natuurlijk de mogelijkheden die opvoeders zien in het besproken boek. Eén ding zal ik nooit heel goed kunnen: het boek beoordelen als jeugdboek, omdat ik er niet naar kan kijken door de ogen van een kind. De relativering van dit tekort is dat ik ook naar boeken “voor volwassenen” niet met de ogen van mijn buurvrouw kan kijken, maar alleen met mijn eigen ogen.’ Ga naar eind12 De recensent is dus alleen criticus, geen pedagoog of didacticus. | |
[pagina 28]
| |
De lezergerichte kritiekDeze benaderingswijze maakt vooral gebruik van pedagogische en psychologische argumenten en legt de nadruk op de relatie tussen het boek en het kind. Het kinderboek wordt dan gezien als een middel in de opvoeding en veelal gaat het daarbij om de beantwoording van de vraag, of een boek wel of niet geschikt geacht moet worden voor bepaalde kinderen in bepaalde leeftijdsfasen, aan de hand van ontwikkelingspsychologische inzichten. Deze ook wel kindgericht genoemde aanpak, komt vooral voort uit de praktische behoefte bij de consument: welk boek kan ik kopen voor, of voorlezen aan een kind van die leeftijd? Het grote probleem daarbij is echter dat veralgemeningen hierbij zeer hachelijk zijn. Het ene kind is het andere niet, maar van de andere kant kan het toch wel handig zijn om een indicatie te hebben van de doelgroep waarvoor een boek globaal genomen geschikt geacht mag worden. Wanneer die indicatie betrekking heeft op woordenschat, zinsbouw en interesse is daar weinig op tegen. Problematischer wordt deze benaderingswijze wanneer het gaat om meer inhoudelijke zaken, die de bescherming van de tere kinderziel op het oog hebben. Overigens is deze drang lang niet altijd expliciet herkenbaar in recensies, maar wordt hij impliciet overgedragen door selectie, woordkeus, stijl en conclusie. De lezergerichte benaderingswijze vertoont op die manier overeenkomsten met een ‘verengde’ maatschappijgerichte kritiek. In de jeugdliteratuurkritiek heeft de lezergerichte stroming (vaak gemengd dus met elementen uit de maatschappijgerichte benaderingswijze) een lange geschiedenis, samenhangend met de geschiedenis van het opvoedkundige kinderboek. Overeenkomstig daarmee is de invloed bij volwassen lezers (ouders, leerkrachten, bibliothecarissen, critici) nog altijd het sterkst. Belangrijk is de constatering dat, net als bij de literatuursociologische aanpak, buitenliteraire opvattingen - pedagogische, ontwikkelingspsychologische en didactische argumenten - een doorslaggevende rol spelen. Ik acht het niet behoren tot de taak van de recensent te beoordelen of een boek wel of niet geschikt is voor een of - nog erger! - Het Kind, een abstractie die niet bestaat. Op deze wijze gaat de recensent in de schoenen staan van opvoeders en leerkrachten en doet daarmee op zijn minst aan branchevervaging. Of om het met de woorden van Peter van Gestel te zeggen: ‘Het verschil tussen een kinderboek en een roman voor volwassenen is als het verschil tussen een ets en een olieverfschilderij, een kwestie van materiaalkeuze en techniek. Of het resultaat door pedagogen geschikt wordt geacht voor kinderen doet nauwelijks ter zake. Als een kinderboek alleen mooi wordt gevonden door een eenzaam jongetje op Terschelling, heeft het zijn bestaansrecht bewezen.’ Ga naar eind13 | |
[pagina 29]
| |
Het vak van recensent is niet dat van psycholoog of pedagoog, maar van kritische lezer, niets meer en niets minder. | |
Oordelen en selecterenEen strikte scheiding tussen de drie verschillende benaderingswijzen is niet mogelijk, zoals al gebleken is. Ga naar eind14 Er is slechts sprake van een onderscheiding, maar wel een belangrijke omdat die de positie van de jeugdliteratuur en de jeugdliteratuurkritiek verheldert en het mogelijk maakt ontwikkelingen te laten zien. In de loop van tien, vijftien jaar ben ikzelf geëvolueerd van een voornamelijk literatuursociologisch geörienteerd recensent, naar een overwegend boekgericht, dus tekstkritisch ingesteld criticus. Ik ben gaandeweg ook steeds meer moeite gaan krijgen met recensenten die in hun werk een boek als uitgangspunt nemen voor een persoonlijke bespiegeling. Daar is op zich niets op tegen natuurlijk, maar een als recensie bedoeld artikel is daarvoor, lijkt mij, niet de juiste plaats. Moeilijker te constateren is een variant hiervan, namelijk dat een bespreker voor een eigenschap van een boek aanziet wat eerder toegeschreven moet worden aan eigen opvattingen of negatieve dan wel positieve vooringenomenheid. Ook dat gebeurt nogal eens in de jeugdliteratuurkritiek. En trouwens daar niet alleen. Er is één eigenschap die de recensent bovenal dient te koesteren en dat is analytische behoedzaamheid, want de gevolgen van onzorgvuldigheid, gemakzucht of onbekwaamheid kunnen voor de schrijver van het boek, voor de jeugdliteratuur in het algemeen, èn voor de recensent zelf tekenend, in de zin van stigmatiserend zijn. Het is dit circulair proces, dat de jeugdliteratuur en de jeugdliteratuurkritiek in het verdomhoekje houdt.
In zijn proefschrift Wat heten goede kinderboeken? wijst Anne de Vries op een van de reden van die positie: de gezapigheid van de kritiek. ‘Er is weinig gefundeerde kritiek, te weinig botsingen van meningen. Als gevolg hiervan vertoont de theorie van de kinderboekkritiek weinig ontwikkeling.’ Hij wijst daarbij op de gecompliceerde positie van de recensent: ‘Bij de vraag wat goede kinderboeken zijn, lopen bijna altijd twee vragen door elkaar. De ene heeft betrekking op de beoordeling van kinderboeken, de andere op de selectie van boeken voor kinderen, terwijl de recensent van literatuur voor volwassenen een persoonlijke visie geeft, waaraan de lezer zijn eigen oordeel kan toetsen, doet een recensent van kinderboeken uitspraken over boeken die niet of niet in eerste instantie voor hem bestemd zijn. Bovendien schrijft hij meestal niet voor de beoogde lezers, maar voor andere volwassenen, ouders of professionele bemiddelaars. Dit leidt ertoe dat veel recensenten zich | |
[pagina 30]
| |
concentreren op hun rol van bemiddelaar. Aan een kritische bespreking komen zij nauwelijks toe: zij beperken zich vrijwel volledig tot het aanbevelen van “bruikbare boeken”’. Ga naar eind15 Met andere woorden: de bemiddelaarsfunctie die recensenten zich toebedelen weerhoudt hen ervan de eigenlijke taak van de kritiek, namelijk een tekstgerichte literatuurbenadering, serieus te nemen. Wil de kritiek werkelijk volwassen worden dan is het naar mijn mening nodig dat zij die bemiddelaarsrol opgeeft en overlaat aan vooral pedagogen, psychologen en anderen, en zich concentreert op de literaire taak. Die houdt in: het geven van een persoonlijke, thematischstilistisch onderbouwde visie, op basis van esthetisch en ethische argumenten, op het boek als talig fenomeen. Hiermee bedoel ik overigens niet - dat mag uit het voorafgaande duidelijk zijn gebleken - een verlate her-introductie van een soort merlinistische vorm-en-niets-dan-de-vorm-kritiek binnen de jeugdliteratuur: een recensent dient wel degelijk oog te hebben voor de (gecompliceerde) relatie tussen de literaire wereld zoals die door het boek vormgegeven is en de werkelijkheid daarbuiten. Het grote misverstand in de jeugdliteratuurkritiek is de verwarring tussen beoordelen en selecteren. De bemiddelaarsrol komt voor uit selectiemotieven en is een concretisering van een lezergerichte opvatting. Naar mijn mening zou de malaise en het dilettantisme in de kinderboekenkritiek effectief bestreden kunnen worden als er een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen beoordelen, als taak van de criticus, en selecteren, een activiteit van bemiddelaars, zoals pedagogen en psychologen. Voor alle duidelijkheid: ik heb geen enkel bezwaar tegen pedagogische, psychologische, didactische of andere analyses en gebruiksaanwijzingen voor het lezen, individueel of met anderen, in opvoedkundig verband of niet, door kinderen. Dat is uitstekend, maar geen taak van literaire critici. Wanneer dit onderscheid in de praktijk gerealiseerd wordt - en ik zou niet weten waarom dat niet zou kunnen Ga naar eind16 - zou er een hoop onduidelijkheid, verwarring en misverstanden opgeheven kunnen worden. De positie van de jeugdboekenkritiek, in relatie tot de toegenomen aandacht voor de literaire aspecten van het kinderboek, zou in ieder geval verbeterd worden. | |
Verdwijnt het kinderboek?Op 30 januari 1990 hield Anne de Vries een SLAA-lezing in De Balie in Amsterdam onder de titel Het verdwijnende kinderboek Ga naar eind17. In zijn causerie constateert hij dat door de bekroning van ‘moeilijke’ kinderboeken als Kleine Sofie en lange Wapper (1984), Annetje Lie in het holst van de nacht (1987), en Lieveling Boterbloem (1988) niet alleen een verschuiving is te constateren naar een literaire beoordeling van kinderboeken, maar dat daarmee ook een nieuwe norm wordt | |
[pagina 31]
| |
ingevoerd. ‘De kwaliteit van deze boeken als zodanig’, zegt Anne de Vries, ‘stel ik niet ter discussie, het is alleen de vraag of het kinderboeken zijn. Een onomstotelijk bewijs is niet te leveren. Maar één ding is wel duidelijk: deze boeken zijn buitengewoon moeilijk voor kinderen: je moet de diepere betekenis doorhebben voor je het verhaal kunt volgen. Recensenten en juryleden moeten zich daar rekenschap van geven.’ Nu valt het, vind ik, met die nieuwe norm nogal mee, maar kern van zijn redenering is vooral, dat hij vindt dat je bij kinderboeken niet minder literaire eisen moet stellen dan bij boeken voor volwassenen, maar ze misschien iets anders moet toepassen. Het gaat daarbij om begrippen als: specifieke leef- en leeservaring van kinderen, hun behoefte aan begrijpelijkheid, spanning en herkenbare emoties etc, die onder druk komen te staan als het accent verlegd wordt naar een, in de ogen van De Vries de laatste jaren door volwassenen overbenadrukte aandacht voor meer abstractere literaire criteria als compositie, stijl, symboliek (metaforisch en allegorisch taalgebruik) en ambiguïteit. Deze sterk polemisch getoonzette lezing bevat veel waardevolle opmerkingen, maar geeft ook aanleiding tot misverstanden. Ga naar eind18 De nadruk die gelegd wordt op de wijze waarop kinderen literatuur beleven en interpreteren, kan misverstaan worden als een pleidooi voor het primaat van hun oordeel, terwijl het (De Vries) gaat om het belang van een nader inzicht in de reikwijdte van hun literaire competentie. Met andere woorden: een eenzijdig beroep op wat kinderen (in vraaggesprekken, enquêtes, kinderjury's etc.) mooi en goed vinden, een wat al te gemakkelijke interpretatie dus van ‘hun beleving’, is iets anders dan de vraag naar een nadere analyse van de literaire bekwaamheid van kinderen in verschillende leeftijdsfasen. Ik ontken niet dat de jeugdliteratuur(kritiek) op moet passen voor een verabsolutering van een volwassenen-oordeel over de literaire waarde van het kinderboek, maar vind het ten enen male onjuist daar simplistisch het oordeel van kinderen als alleenzaligmakend tegenover te zetten, iets wat Anne de Vries overigens ook niet doet. In een artikel naar aanleiding van de reacties die De Vries op zijn SLAA-lezing ontving, nuanceert hij twee jaar later zijn stelling met enkele belangrijke vragen: ‘Welke eigenschappen moet een boek bezitten om kinderen en volwassenen in gelijke mate te boeien? Wat bepaalt de grens tussen geheimzinnigheid die het lezen tot een avontuur maakt, en ontoegankelijkheid die de herkenning belemmert? Die vragen behoren niet alleen tot het domein van de ontwikkelingspsychologie of de literatuurdidactiek: ze hebben minstens zoveel te maken met de literaire analyse, met het geheim van de literatuur.’ Ga naar eind19 Esthetische ervaring - want daar hebben we het over bij het zoeken naar een antwoord op bovenstaande vragen - als belangrijk | |
[pagina 32]
| |
fundament waarop literair inzicht (evenals beleving en oordeel) manifest wordt, is een proces dat afhankelijk is van persoonlijke ontwikkelingsmogelijkheden, en dat bij kinderen anders verloopt dan bij volwassenen. Dat is ook de reden, denk ik, dat de jeugdliteratuur (meestal) vormtechnisch minder complex en thematisch (vaak) sterker gebonden is. Maar het is onzin te beweren - en dat gebeurt nog maar al te vaak - dat ze daarom ook minder waard zou zijn. Anders gezegd: dat veel literatuur, vooral voor jonge kinderen, een zekere ‘didactische’ (in de zin van eenvoudige, stapsgewijze) structuur vertoont, is een gegevenheid die te maken heeft met de grenzen van het literair-esthetisch vermogen, maar ook met bepaalde cognitief-psychologische aspecten die zich binnen een zekere leeftijdsfase voordoen. Wanneer dit inzicht niet ‘ver-pedagogiseerd’ of ‘ver-psychologiseerd’ wordt in normerende verordeningen - zoals bijvoorbeeld de bekende aan leeftijd gebonden fasenleer (sprookjesfase, realistische fase, etc.) - is dit een uitdrukking van de noodzaak van een geleidelijke literaire initiatie en groeiende competentie. Ik denk dat we hier stoten op (een van de) grenzen van literair-wetenschappelijk onderzoek (wat overigens nog eens het belang van een aparte leerstoel voor jeugdliteratuur onderstreept). We weten bijvoorbeeld veel te weinig over hoe (jonge) kinderen verhalen vertellen en waarderen, hoe (hun) verbeelding en fantasie werkt, hoe zij een plot opbouwen en uitwerken, en welke verteltechnische varianten zij daarbij gebruiken op welke leeftijd en waarom. Ga naar eind20 Van belang lijken me daarbij gegevens over wat essenties kunnen zijn van een - zowel theoretische als praktische - esthetische opvoeding. Zo heeft - met betrekking tot de beeldende kunst, maar mogelijk transponeerbaar naar de literatuur - de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog M. Parsons na onderzoek een viertal opeenvolgende kwalitatieve stadia aangegeven, op basis waarvan een esthetisch oordeel bij mensen tot stand komt, stadia die corresponderen met een bepaald kwalitatief leer- en leesniveau. Achtergrond van Parsons theorie wordt gevormd door vier (basis)opvattingen van het (literaire) kunstwerk: de mimetische (waarbij de relatie tussen het kunstwerk en de buitenwereld centraal staat), de expressieve (het kunstwerk gezien als uitdrukking van emoties en gevoelens), de formalistische (vormgevingsaspecten, zoals opbouw en constructie, zijn doorslaggevend), en de interpretatieve (het kunstwerk krijgt gestalte in de interpretatieve activiteit van de lezer). Parsons onderzoek laat zien, dat deze vier opvattingen van het kunstwerk niet alleen historisch in een bepaalde volgorde optreden, maar ook in de ontwikkeling van het individu. Ga naar eind21 Dergelijke gegevens kunnen de vicieuze nietes-welles-discussie over (de bekroning van) ‘moeilijke’ jeugdliteratuur meer ruggegraat geven, waarbij de (flexibele) grenzen van de literaire competentie van | |
[pagina 33]
| |
kinderen in onderscheiden leeftijdsfasen op een meer gedifferentieerde wijze in beeld gebracht kunnen worden. Ga naar eind22 Ook voor het literatuuronderwijs - en dan niet alleen, zoals meestal wordt geïmpliceerd, aan middelbare scholieren maar vanaf het begin van de basisschool - is deze discussie van bijzonder belang. Althans, mits dat niet blijft steken in een consumptiegerichte overdracht, waarbij het lezen de enige prioriteit is, maar ook aandacht inhoudt voor de produktieve kant ervan. Ofte wel: het vertellen en creatief-schrijven (gedichten, verhalen, taaldrukken), het op een talige wijze praktisch gebruik leren maken, van jongs af aan, van eigen esthetische gevoelens en inzichten, kan van grote invloed zijn op de literaire ontwikkeling van kinderen. Ga naar eind23 Een nadere invulling van de produktieve kant van de literaire vorming zou er mede op gericht kunnen zijn wat vaak al te lichtvaardig als de ‘eisen van kinderen’ wordt voorgesteld, als ontwikkelbaar en dynamisch op te vatten en niet, zoals nu vaak gebeurt, als conservatief en statisch. | |
De eisen van kinderenBij alle optimisme over de doorbraak van het literaire kinderboek is het goed de ogen niet te sluiten voor de invloed van ‘oude’ opvattingen die, gemaskeerd achter een quasi-kindvriendelijke cosmetica, een hardnekkig leven leiden. Die meningen komen nogal eens naar voren als in de discussie de eisen van kinderen genoemd worden. Miskent het literaire kinderboek die eisen niet? Preekt de recensent niet voor eigen, volwassen parochie? Waar blijft het belang van het kind? Vaak wordt daarbij het reeds van tevoren heiligverklaarde oordeel van Het Gemiddelde Kind - wat dat ook moge zijn en op welke wijze men dit fenomeen ook tracht te localiseren - in stelling gebracht, zonder noemenswaardige kennis omtrent verbreding en verdieping van de literaire competentie. Het zijn publiciteitsbeluste media, die de discussie eenzijdig interpreteren en daarmee de verhouding volwassenen-kinderen polariseren. Onder de provocerende kop Dante voor de peutertjes publiceerde HP/De Tijd bijvoorbeeld, naar aanleiding van De Vries' artikel over Het verdwijnende kinderboek, een aanval op de ‘Zichzelf Serieus Nemende Kinderboekenrecensent’, die het kinderboek uit handen zou hebben gerukt van ‘de lieve oude mevrouw die de laatste pagina van het weekend-bijvoegsel volschreef.’ Ga naar eind24 En bij dat alles wordt natuurlijk Het Kind genegeerd. Imme Dros geeft een ander pregnant voorbeeld als ze schrijft: ‘Er wordt in kranten en tijdschriften in verhouding bedroevend weinig ruimte gereserveerd voor het kinderboek en het heeft hoogstens nieuwswaarde als er een prijs aan is toegekend. Dan wil men nog wel | |
[pagina 34]
| |
eens aandacht besteden aan het fenomeen. Daarbij is het de laatste jaren gewoonte om twee schrijvers tegen elkaar uit te spelen, de door een volwassen jury bekroonde schrijver en de schrijver die door een kinderjury is uitverkoren. In 1989 stond er een dubbelinterview van Wim Hofman en Thea Beckman in een krant en afgelopen oktober zaten Evert Hartman en ik in een jeugdjounaal-extra. Wij waren voor het dubbelinterview al enigszins gewaarschuwd, maar dat het zo'n genante vertoning zou worden hadden we niet kunnen voorzien. We beseften allebei donders goed dat alles wat we zeiden tegen ons gebruikt zou kunnen worden en dat er in elke uitspraak kon worden gesneden omdat het programma niet rechtstreeks werd uitgezonden. Als tijgers zaten we tegenover de dompteur. Marga van Praag hield de taaie zweep van morele bewogenheid hoog geheven: waarom werd wat kinderen mooi vonden niet bekroond? Waarom kregen de bij kinderen populaire boeken geen griffels? Bij het woord kinderen schoten elke keer de stem en de wenkbrauwen omhoog en de ogen werden als schoteltjes. De tijgers gromden machteloos en probeerden vergeefs greep te krijgen op de lammetjespapvragen die steeds weer draaiden om wat kinderen vinden, wat kinderen willen lezen, alsof ook voor de kinderliteratuur een soort graadmeter als de kijkcijfers zou moeten worden ingevoerd. De media hebben er moeite mee kinderen van vloeibaar op vast voedsel over te laten gaan en doen hun best de klok terug te draaien.’ Ga naar eind25
Het is evenzeer een misverstand te menen dat het bespreken van jeugdliteratuur voor kinderen en jongeren dient te geschieden, omdat zij ‘de doelgroep’ zijn, en het recenseren van jeugdboeken voor volwassenen ‘dus’ geen zin zou hebben. Het schrijven van kinderboeken vereist eenzelfde persoonlijke betrokkenheid en ambachtelijke vakbekwaamheid als het schrijven van literaire teksten voor volwassenen, en dient als zodanig in gelijkwaardige zin besproken te worden. Recensies voor (en door) kinderen blijken meestal een soort aangeklede flapteksten te zijn. De uitzondering op de regel is hier Aukje Holtrop die jarenlang voor De Blauw Geruite Kiel en Primeur op een boeiende manier boekbesprekingen voor kinderen schreef, omdat ze intelligent, kritisch en eerlijk haar eigen bevindingen met een boek noteerde in voor jongeren begrijpelijke taal. Maar er zijn ook recensenten die zich in kritieken baseren op uitspraken of oordelen van kinderen (zoon, dochter, neefje, buurmeisje) en zo een gemakzuchtig gebrek aan visie en analytisch inzicht verbergen. En wanneer kinderen voor kinderen recenseren, zoals af en toe gebeurt op kinderpagina's van dagbladen of in andere periodieken? Of als kinderen boeken gaan recenseren, selecteren en bekronen in allerlei (plaatselijke of landelijke) kinderjury's? | |
[pagina 35]
| |
Veel nadrukkelijker dan nu gebeurt zou de waarde daarvan moeten worden omschreven en gerelativeerd. Te gemakkelijk wordt, bij een nadere precisering van de eisen of het oordeel van kinderen, teruggegrepen op niet representatieve steekproef-onderzoeken als dat van Marleen Wijma van der Laan uit 1981 naar aanleiding van zo'n veertig recensies van de kinderjury uit Schagen. Ga naar eind26 Overigens kan het (leren) schrijven van recensies door kinderen binnen het onderwijs een goed middel zijn bij de verbreding van de literaire competentie. De besprekingen zijn dan echter een onderdeel van de literaire vorming en niet van de openbare recensiepraktijk, zoals dat het geval is bij kinderjury's. Sommige auteurs zijn over het verschijnsel kinderjury's dan ook uitgesproken negatief. ‘Er bestaat geloof ik geen terreur die verschrikkelijker is als die van kinderen die de macht hebben. Ik wil maar zeggen: god beware ons voor kinderjury's’, verzucht Peter van Gestel, ‘[...] kinderen in commissies of jury's zijn geen kinderen meer, maar geprogrammeerde apen die wel zeer ongenuanceerd volwassenen nadoen.’ Ga naar eind27 | |
De recensent als lezer en schrijverDe criticus van jeugdliteratuur is op de eerste plaats een lezer, in tweede instantie een schrijver. Lezen van een boek roept actie op, die vorm krijgt in het schrijven van een kritiek: een re-actie, een vorm van antwoord geven, van terug-schrijven. Het gebeurt me vaak dat ik, als ik aan een recensie begin, nog geen vaststaand oordeel over het betreffende boek heb, maar me nog in een wik-en-weeg-positie bevind. Tijdens het schrijven, op basis van woordkeus, formuleringen, compositie, vormt zich een mening die uitgewerkter, toegespitster en duidelijk is doordat gedachten op een bepaalde manier worden geordend. Op deze manier is recenseren veel meer een schrijfavontuur waarvan de uitkomst niet bij voorbaat vaststaat, maar zich gaandeweg vormt. Daaruit volgt dat ik een wat ik noem betogende recensie het meest interessant vind Ga naar eind28. Daarmee bedoel ik een bespreking waarin de criticus op basis van argumenten met het boek ‘in discussie’ gaat, niet in eerste instantie om de lezer ergens van te overtuigen - maar dat is wel een aardige bijkomstigheid - maar vooral om het boek van repliek te dienen. Dergelijke recensies hoeven overigens helemaal niet uit te monden in een klip en klaar eindoordeel. De weg, met zijpaden, daarnaar toe is vaak veel interessanter. Het oordeel van een criticus komt niet achteraf, maar, zegt Aad Nuis, ‘vormt zich al, in een voorlopige gedaante, in de eerste confrontatie van het lezen, in het gesprek dat de kritische lezer aangaat met de stem van de schrijver in zijn hoofd. Het oordeel is de erkenning | |
[pagina 36]
| |
van die stem en een begin van een antwoord erop. De analyse is een hulpmiddel om die reactie bewuster te maken, bij te stellen, over te dragen, in een kader te plaatsen. Een goed boek brengt een goede lezer altijd enigszins van zijn stuk, oordeel en verantwoording daarvan zijn pogingen om de orde te herstellen, maar het is een iets andere orde dan voorheen. Dat boek is erbij gekomen.’ Ga naar eind29 |
|