'Inleiding (bij Het goede en het mooie)'
(2004)–Peter van den Hoven– Auteursrechtelijk beschermdInleidingEen uniek jeugdtijdschriftIn zijn in 1964 verschenen studie Een onderzoek naar de kwaliteit van het Nederlandse kindertijdschrift Ga naar eind(1) schrijft W.H.J. Niemöller: ‘Kinderliteratuur is het onderwerp van talrijke publicaties. Aan het kindertijdschrift wordt in deze onderzoekingen, geschriften en artikelen evenwel onvoldoende aandacht besteed.’ Zijn onderzoek heeft betrekking op 13 jeugdtijdschriften die in de periode 1955-1958 in ons land verschenen, waaronder Kris-Kras. Op grond van vastgestelde criteria geeft hij hierin een kwalitatieve beoordeling van de verschillende bladen. Sinds deze, nu uiteraard gedateerde, studie is er niet of nauwelijks meer systematisch onderzoek gedaan naar jeugdtijdschriften in Nederland. Tekenend is dat De hele Bibelebontse bergGa naar eind(2), waarin voor het eerst een poging is ondernomen de geschiedenis van het kinderboek vanaf de Middeleeuwen systematisch te beschrijven, de kindertijdschriften zeer stiefmoederlijk behandelt. In het deel dat gewijd is aan de twintigste eeuw - als het kindertijdschrift een ongekende ontwikkeling en expansie doormaakt - wordt er zelfs geen woord aan dit gewijd. Daarom is de dissertatie van Marjoke Rietveld-van Wingerden uit 1992, Voor de lieve kleinen, het jeugdtijdschrift in Nederland 1757-1942, zeer welkom.Ga naar eind(3) Zij brengt vooral de protestants-christelijke en neutrale bladen in kaart en gaat uitgebreid in op het maatschappelijke en pedagogische klimaat waarin die konden functioneren. Ook zij constateert nog eens de lacune in onderzoek en geeft aan dat de officiële studie van de kinderliteratuur het tijdschrift onterecht te vaak links laat liggen. Immers: ‘het onderzoek van jeugdtijdschriften kan veel toevoegen aan de kennis van zowel de historie van de jeugdliteratuur als aan die van de pedagogie en (jeugd)cultuur. Tijdschriften geven meer dan boeken een beeld van de wensen en aspiraties van het lezerspubliek en de bedoelingen van de samenstellers.’ In navolging van Lea DasbergGa naar eind(4) wijst zij er dan ook op dat kinderboeken, maar zeker ook jeugdtijdschriften de pedagogische bedoelingen en kindbeelden van een bepaalde tijd weerspiegelen.
In Het goede en het mooie wordt de geschiedenis van het jeugdliteraire tijdschrift Kris-Kras beschreven, zoals dat van 1954 tot 1966 door de Stichting Kinderbelangen werd uitgegeven. Achteraf kan vastgesteld worden dat het een uniek jeugdblad is geweest, dat ondanks de beperkte oplage en het geringe bereik - zeker in vergelijking met een commerciële striptijdschrift als Donald Duck dat in diezelfde jaren werd uitgegeven - toch van aanzienlijke invloed is geweest op de ontwikkeling van de jeugdliteratuur na de Tweede Wereldoorlog. Het is niet overdreven te stellen dat Kris-Kras er mede toe heeft bijgedragen dat het klimaat met betrekking tot het schrijven voor kinderen in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw zich drastisch heeft kunnen wijzigen. Op pedagogisch, maar vooral op literair gebied heeft het blad aan de wieg gestaan van opmerkelijke veranderingen, waardoor veel kinder- en jeugdboeken die nu verschijnen een kwalitatieve sprong voorwaarts hebben gemaakt, zozeer zelfs dat gesproken wordt van ‘leeftijdloze literatuur’ die zowel kinderen als volwassenen aanspreekt. Kris-Kras heeft van meet af aan, en tegen de niet geringe verdrukking van massale, populistische verstrooiingslectuur in, de kinderliteratuur willen promoten, zowel op het vlak van de productie, door een nieuwe generatie jonge, veelbelovende auteurs aan zich te binden, als op het gebied van de receptie, door lezers, jong en oud, te confronteren met het beste van hun schrijvershand. Vanuit dat consequent volgehouden beleid heeft het blad mede een voedingsbodem gecreëerd waarop, na de opheffing in 1966, experimenten naar inhoud en vorm konden plaatsvinden, waardoor (het schrijven van) veel jeugdliteratuur uit het verdomhoekje van het amateurisme - gekenmerkt door een mix van pedagogisch moralisme en literaire onkunde - kon komen en een volwassen status bereikte. | |
Ilona Fennema-von ZborayHet initiatief dat tot de oprichting van Kris-Kras leidde, is genomen door de Hongaarse immigrante Ilona Maria Fennema-von Zboray. In 1937 verhuisde zij met haar man, de Nederlander Mr. A.G. Fennema, naar Nederland en vanaf het begin had ze grote belangstelling voor de Nederlandse jeugdliteratuur. Na de Tweede Wereldoorlog ondernam ze, omdat er na Zonneschijn (1924-1943) geen goed neutraal kindertijdschrift meer was verschenen, pogingen een literair blad poten te zetten. Samen met W. Boegheim, het hoofd van de school waar haar kinderen op zaten, de schrijver Leonard Roggeveen en de criticus-pedagoog D.L. Daalder startte zij in 1954 het tweewekelijkse Kris-Kras, niet alleen met de bedoeling de Nederlandse kinderen een goed en gevarieerd blad te geven, maar ook om jonge, aankomende schrijvers een podium te bieden, waardoor het contact met uitgevers kon worden vergemakkelijkt. In de komende twaalf jaar zouden auteurs als Jean Dulieu, Jo Elsendoorn, Annie Winkler-Vonk, An Rutgers van der Loeff, Hella Haasse, C. Wilkeshuis, Thea Beckman, Tonke Dragt, Margreet Bruijn, Leonie Kooiker, Henriëtte van Eyk, Miep Diekmann, Han G. Hoekstra, Jos Ruting, Paul Biegel, en Annie M.G. Schmidt, naast illustratoren als Jenny Dalenoord, Rie Kooyman, Fiep Westendorp, Charles Boost en The Tjong King het blad gebruiken om er (vervolg)verhalen, gedichten, tekeningen en, weliswaar na enige aarzeling strips (met aparte tekstblokken) in te publiceren. Die aarzeling heeft te maken met het feit dat het tijdschrift al die tijd een typisch product is gebleven van een woordcultuur, waarin de opkomende visuele media (en dan met name de op Amerikaanse leest geschoeide beeldcultuur en de televisie als massa-verstrooiingsmiddel) met de nodige argwaan zijn bekeken. Uiteindelijk is dat de reden geweest waarom in 1966 de ‘verantwoord literair-pedagogische doelstelling’ van het blad het moest afleggen tegen de invloed van de commerciële (strip)tijdschriften als Donald Duck, Robbedoes, Eppo, Tina en via de school verspreide zogenaamde educatieve bladen als Okki, Taptoe en - in Vlaanderen - Zonneland en Top.
Het is vooral het onverwoestbare optimisme en de onverminderde dadendrang van Ilona Fennema geweest die - steeds op de achtergrond, nooit in de schijnwerpers - Kris-Kras, dat op het hoogtepunt 12.000 abonnees had, tot een van de opmerkelijkste tijdschriften uit de recente geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur heeft gemaakt. Het is aan haar niet aflatende geestdrift en loyaliteit te danken dat veel auteurs gevraagd werden (in het begin vaak belangeloos) mee te werken, waarna er niet zelden, zoals in het geval van Jean Dulieu en Leonard Roggeveen, een blijvende medewerking en vriendschap ontstond. Op deze wijze fungeerde het blad op den duur als schrijflaboratorium, waarin proza en poëzie kon worden ‘uitgeprobeerd’ waarna het een plaats kreeg in verhalenbundels en romans. Uitgeverijen als Ploegsma (An Rutgers van der Loeff, Jean Dulieu), Leopold (Miep Diekmann), Van Goor (Margreet Bruijn) en De Arbeiderspers (Annie M.G. Schmidt) profiteerden daarvan, maar er zijn ook veel boeken in eigen beheer uitgegeven, o.a. van Thea Beckman, Henriëtte van Eyk en Jo Elsendoorn, naast verzamelbundels (eveneens door De Bezige Bij en Holland uitgebracht), bijna allemaal onder eindredactionele verantwoordelijkheid van Ilona Fennema. Op 23 juni 1966, ironisch genoeg vlak nadat Kris-Kras moest ophouden te verschijnen na een verlies van 3000 abonnees uit Indonesië en een uitgeversfusie, kreeg ze uit handen van Prins Bernard de Zilveren Anjer uitgereikt, als blijk van waardering voor ‘haar sinds vele jaren met grote volharding en enthousiasme gevoerde strijd voor een verantwoorde kinderlectuur van eigen bodem, waarmee zij zich niet alleen te weer stelde tegen de vervlakkende tendensen van de internationale beeldroman, maar bovendien met succes poogde de Nederlandse jeugd, zowel door het woord als door het beeld, spelenderwijs te laten leren dat Nederland een eigen plaats in de cultuur bezit en wil behouden.’
De Stichting Kinderbelangen, twaalf jaar de uitgeefster van Kris-Kras, bleef nog tot 1979 bestaan, en er werden onder die naam door haar vele pogingen gedaan uitgevers te interesseren voor een nieuw literair jeugdblad, maar tevergeefs. De concurrentie en het bereik van de commerciële bladen bleken te groot, en de vaak beleden waardering van verwante instanties en de overheid bleef bij mooie woorden, maar werd niet gevolgd door financiële steun. Na de opheffing van de Stichting Kinderbelangen kreeg ik het verzoek, van de redactie van Refleks, een toenmalige tijdschrift voor secundaire jeugdliteratuur, om op basis van het beschikbare archief De geschiedenis van Kris-Kras (een documentaire over het jeugdtijdschrift) te schrijven, dat in 1981 in boekvorm verscheen als een coproductie van de Vlaamse uitgeverij Van In uit Lier, en het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum (NBLC) uit Den Haag, en waarvan Het goede en het mooie een gedeeltelijke herdruk is. Daartoe voerde ik in 1980 een tiental lange gesprekken met Ilona Fennema in haar flat aan de Cornelis Dopperkade in Amsterdam. Ik herinner me deze ontmoetingen, waarbij ze steevast met een grote pot thee en een enorm assortiment aan koekjes op mij zat te wachten, zeer levendig, vooral omdat ze alles feilloos, tot op de kleinste details, in haar geheugen had opgeslagen. Haar archief was, afhankelijk van de periode die we doornamen, geraadpleegd, vele aantekeningen gemaakt en ze had ook altijd een lijstje met zaken die nog nader onderzoek vereisten. En voor het volgende gesprek lag er voor mij alvast een hoop ‘huiswerk’ klaar: stapels documenten en brieven om door te nemen. Met een mengeling van teleurstelling om het definitieve verscheiden van Kris-Kras, realiteitszin voor de nieuwe periode in de jeugdliteratuur, en vooral betrokkenheid, liefde en humor gaf ze mij vele kleurrijke beschrijvingen van bijvoorbeeld de eerste redactievergaderingen in haar eigen huiskamer, het soms moeizame contact met schrijvers, illustratoren en uitgevers, de groeiende invloed van de kinderredactie, de ontwikkeling van het journalistieke bijvoegsel De Telstar, de moeilijkheden met de verspreiding van het blad, of de constante druk van financiële zorgen. Eén ding was me na afloop van die memorabele bijeenkomsten kraakhelder: dat Kris-Kras zo'n zeldzame positie heeft kunnen innemen in de emancipatie van de jeugdliteratuur na de Tweede Wereldoorlog is vooral aan haar niet aflatende inzet te danken. | |
Ons BlaadjeIlona Fennema is zich altijd sterk bewust geweest van de jeugdliteraire traditie waar zij met Kris-Kras deel van uitmaakte. Zij las, nadat ze zich de Nederlandse taal had eigengemaakt, eigentijdse en vooroorlogse auteurs en verdiepte zich uitgebreid in de veelkleurige historie van het jeugdtijdschrift. Wie op zoek gaat naar de traditie waaruit Kris-Kras qua algemene doelstelling en literair-pedagogische praktijk voortkomt, kan niet om het sociaal-democratische kindertijdschrift Ons Blaadje heen dat van 1898 tot 1908 geredigeerd wordt door Nellie van Kol (1851-1930). In haar befaamde artikel Wat zullen de kinderen lezen uit 1899Ga naar eind(5) velt zij een streng oordeel over het grootste deel van de burgerlijke kinderliteratuur rond de eeuwwisseling: ‘het aantal wezenlijk goede boeken verdrinkt in de massa der minder-dan-middelmatige, der onbeduidende. Feitelijk verkeert onze kinderliteratuur in een toestand van schromelijke verwildering.’ Van Kol verzet zich tegen het onechte in de vele haastig en onnadenkend geschreven boeken die zij als maakwerk karakteriseert waar alle ziel uit verdwenen is. Waar het haar om gaat zijn boeken die superieur zijn ‘in de graad van zielsopenbaring, en in de hoedanigheid dezer geopenbaarde ziel’, waarmee ze pleit voor een naar inhoud en vorm hoogstaande jeugdliteratuur, geschreven door auteurs die vanuit bezieling, vanuit een innerlijke noodzaak te werk gaan. Ook het kind is een bezield wezen en eerbied en verantwoordelijkheid voor een opgroeiend leven kenmerken Van Kols opvoedingsidealen waarin de eerste kinderpsychologische denkbeelden zijn verwerkt. Vanuit deze opvattingen, die zoals D.L. Daalder terecht concludeert een sprong vooruit zijn in vergelijking met de achterliggende periode Ga naar eind(6), heeft ze geen goed woord over voor kindertijdschriften die volgens haar een onbeduidend onderdeel uitmaken van ‘den versuffend grooten hoop’. In Ons Blaadje heeft Nellie van Kol - met medewerking van onder andere Nienke van Hichtum, Ida Heyermans, Marie van Zeggelen en J. Stamperius - geprobeerd ouders en kinderen voor weinig geld elke week goede lectuur te geven. Het tijdschrift is klein van formaat, bevat slechts acht bladzijden, wordt gedrukt op goedkoop (kranten)papier en heeft, behalve de steeds terugkerende beginillustratie, geen tekeningen, waardoor het er qua lay out zeer eenvoudig uitziet, zonder poespas of verfraaiing. Het Weekblaadje voor de jeugd zoals de ondertitel luidt, is het enige socialistische jeugdtijdschrift geweest dat met een middelgrote oplage werd verspreid en dat zeker van invloed moet zijn geweest op een opgroeiende generatie jonge mensen vooral binnen SDAP-gezinnen. Zelf schrijft ze vele verhalen, zoekt naar medewerkers die vertellingen kunnen leveren, leest vele kranten en tijdschriften, ook buitenlandse, waaruit ze soms artikelen of gedeelten daarvan overneemt, vertaalt werk van buitenlandse auteurs en bewerkt sprookjes, sagen en legenden. Er verschijnen in de loop van de jaren vele verhalen, kleinere over alledaagse situaties waarin het vooral gaat om zaken als edelmoedigheid, oprechtheid, moed en trouw, vergevingsgezindheid, liefde en solidariteit, en grotere vervolgverhalen, bijvoorbeeld van Ida Heyermans en Marie van Zeggelen, die soms een duidelijk informatieve bedoeling hebben, zoals de vertellingen van Van Zeggelen over Indonesië, die later zijn gebundeld in Jong Java's lief en leed (1910). Daarnaast valt de sociale bewogenheid op die uit vele bijdragen spreekt. Van Kol probeert kinderen actief te betrekken bij de hulp aan zieke en verwaarloosde leeftijdgenootjes, door een paar kleine fondsen te stichten. Zo is er bijvoorbeeld het Java-fonds, geld bestemd voor een ziekenhuis waar inlanders worden verpleegd, en het Bleekneusjes- of Kleine-Gerrit-fonds voor zieke en achtergestelde kinderen. Liefdadigheid niet uit een gevoel van neerbuigend medelijden, maar als een daad van liefde en actieve solidariteit. Op eenzelfde wijze - door een combinatie van bezielende pedagogie, grote aandacht voor literaire diversiteit en sociale interesse - zal Ilona Fennema een halve eeuw later als hoofdredactrice te werk gaan, vanuit het achterliggende idee dat voor kinderen alleen het beste goed genoeg is om in Kris-Kras te worden opgenomen En net als Nellie van Kol wordt ook zij daarbij ter zijde gestaan door een keur van medewerkers op wie telkens weer een beroep kan worden gedaan en die hun krachten, in het begin vaak belangeloos, beschikbaar stellen. | |
ZonneschijnNaast Ons Blaadje moet Zonneschijn genoemd worden als een andere belangrijke voorloper en inspiratiebron voor Kris-Kras. Het wordt in 1924 opgericht door Marie Ovink-Soer, die het blad vier jaar lang leidt, voordat het hoofdredactionele werk wordt overgenomen door D.A. Cramer-Schaap die dat tot aan het eind in 1943 volhoudt. Deze schrijfster van protestants-christelijke huize maakt, vooral in de latere periode, van Zonneschijn een van de meest gelezen maandperiodieken uit het interbellum met een keur van auteurs en illustratoren die het blad bijna constant op een hoog niveau weten te houden. Zonneschijn is neutraal, maar dat wil geenszins zeggen dat het niet vanuit een duidelijke visie wordt samengesteld, ook al is de kritiek van confessionele zijde vaak dat neutraal hetzelfde betekent als gebrek aan uitgangspunten wat betreft mens- en maatschappijvisie. D.L. Daalder, zelf medewerker aan Zonneschijn en later belangrijke steun van Ilona Fennema achter het eveneens neutrale Kris-Kras merkt in dit verband dan ook terecht op: ‘Het mag waar zijn, dat in de kringen buiten het rooms-katholieke en orthodox-protestantse volksdeel geen eenheid van levensbeschouwing wordt gevonden, dat er onderlinge strijd en verdeeldheid heersen, deze erkenning houdt allerminst in de vaststelling van het feit, dat er onder hen niet duizenden en duizenden gevonden zouden worden, die godsdienstig, wijsgerig, moreel een even stevig houvast hebben gevonden als dat in de confessionele groepen het geval is. Er is meer bontheid en schakering - men vindt onder hen de zoekers naar schoonheid, wijsheid en goedheid, die in de wereld der literatuur hun reflexen vonden, maar er is ondanks dit bij het overgrote deel der leidende figuren, een zekerheid die het leven kan dragen. Ook in de kinderliteratuur weerspiegelt zich, hoe kan het anders, naast de nuancen van levens- en wereldbeschouwing de vastheid van geloof en inzicht, die voor werkelijke opvoeding onmisbaar is.’Ga naar eind(7) In de loop van de jaren gaan een aantal belangrijke tijdschriften uit het verleden, die te kampen krijgen met afzetmoeilijkheden en ook qua inhoud sterk teruglopen, op in Zonneschijn dat daardoor een brede verspreiding krijgt en zich verzekerd weet van medewerking uit allerlei kringen. Zo verdwijnt het kleuterblad Kiekeboe dat ook onder redactie staat van D.A. Cramer-Schaap, in Zonneschijn, en in 1932 volgt Jong Nederland. Ook met de bekende bladen uit de negentiende eeuw die opgericht zijn door P. Louwerse, zoals Voor 't Jonge Volkje (vanaf 1874) en De kinderkamer (vanaf 1882) loopt het niet zo best meer omdat de noodzakelijke vernieuwing uitblijft. Ze hebben het lang weten uit te houden, maar in 1935 gaan ook zij in Zonneschijn op, dat daarmee het bekendste en invloedrijkste neutrale kinderblad wordt. Zonneschijn heeft jarenlang talloze medewerkers gekend, die elk op hun gebied specifieke bijdragen leveren, zodat het blad een rijk geschakeerd aanzien biedt. Daaronder zijn belangrijke auteurs zoals de al vermelde D.L. Daalder, Johan Fabricius, die vele oorspronkelijke vertellingen inbrengt, Jan Feith, Ida Heyermans, Nienke van Hichtum, die volksverhalen en cultuursprookjes uit vele landen vertaalt en bewerkt, Elize Knuttel-Fabius en A.B. van Tienhoven. Van de illustratoren moeten zeker Rie Cramer en Anton Pieck genoemd worden, twee kenmerkende tekenaars die lange tijd het gezicht van het blad bepalen. Het tijdschrift voor de jeugd zoals de ondertitel luidt, is voor velen jarenlang een maandelijkse tractatie geweest. Met een gemiddelde van zo'n 65 pagina's brengt het urenlange ontspanning, vooral gericht op wat oudere kinderen en hun ouders.. Het onvermoeibaar ijveren van D.A. Cramer-Schaap om zoveel mogelijk goede bijdragen los te krijgen van diverse kundige auteurs heeft Zonneschijn gemaakt tot wat het bijna twintig jaar is geweest: een kleurrijke spiegel van de vooroorlogse jeugdliteratuur. Ook probeert ze op velerlei manieren - in Het leuke hoekje - kinderen rechtstreeks bij het blad te betrekken, hun zelfwerkzaamheid te bevorderen en hun gevoel voor literatuur te versterken. Later zal Kris-Kras hierop voortbouwen door plaats in te ruimen, van meet af aan, voor eigen kinderbijdragen, en - een belangrijke stap verder - met het in het leven roepen van een zelfstandige kinderredactie. In 1943 moet Zonneschijn ophouden te bestaan. Margreet Bruijn zegt daarover: ‘Ondanks de oorlog werkte Mevrouw Cramer-Schaap dapper door, tot haar blad, na het aanbevelen van De Hut van Oom Tom en het noemen van de naam Herman Heijermans, in 1943 door het Departement van Voorlichting en Kunsten werd verboden. Ondanks enthousiaste pogingen van de redactrice, lukte het haar na de oorlog niet, de zon weer achter de wolken tevoorschijn te roepen.’Ga naar eind(8) | |
Een groot gemisNegen jaar na de bevrijding lukt dat Ilona Fennema wel, die een blad als Zonneschijn van meet af aan miste in naoorlogse de Nederlandse jeugdliteratuur. Met Kris-Kras stapt zij overtuigd en zelfbewust in de voetsporen van Van Kol en Cramer-Schaap. Haar energieke vasthoudendheid en inhoudelijke gedrevenheid blijft ook na het verdwijnen van Kris-Kras bestaan, en ze zoekt jarenlang naar mogelijkheden om een nieuw literair jeugdblad van de grond te krijgen. In 1984 stelt ze, op verzoek van redactrice Clara Linders, het geld dat nog over is na de opheffing van de Stichting Kinderbelangen in 1979, ter beschikking om een proefnummer te maken van een nieuw literair jeugdblad: St. Kitts van de Bovenwindse, waaraan onder andere schrijfster Anne Vegter en tekenares Geerten Ten Bosch meewerken. Met dit proefnummer wordt subsidie bij het Nederlands Comité voor Kinderzegels verkregen voor een aantal nummers. Jammer genoeg is het zeer creatieve en eigenzinnige blad nadien maar een kort leven beschoren en moet het, net als een ander veelbelovend kindertijdschrift uit die tijd, Ezelsoor, - een samenwerkingsproject tussen het toenmalige NBLC en uitgeverij Zwijsen - na verloop van tijd worden opgeheven. Op initiatief van Ida Schuurman en Wim Hofman wordt in oktober 1993 opnieuw een poging gewaagd om een literair (maand)blad voor kinderen uit te brengen: MikMak. Tot in de naamgeving klinken er luide associaties door met Kris-Kras en dat is niet verwonderlijk, want ook MikMak borduurt voort op het niet stuk te krijgen ideaal van Ilona Fennema: een gevarieerd lees- en kijkblad van hoog niveau voor de jeugd, en tegelijk een open podium en springplank voor (jonge, aankomende) auteurs, waardoor het een staalkaart biedt van de actuele jeugdliteratuur en illustratiekunst. Auteurs als Ted van Lieshout, Joke van Leeuwen, Toon Tellegen, Jacques Vriens, Bart Moeyart, Peter van Gestel, Rita Verschuur en Harrie Geelen verlenen onmiddellijk medewerking. Zowel in het voorbereidingstraject als later als redactrice heeft Ilona Fennema haar beste krachten aan MikMak gegeven, maar het avontuur dat zo veelbelovend van start gaat, struikelt na krap een half jaar, opnieuw over geldkwesties. In april 1994, met een klein begrotingstekort en juist voordat de redactie een omvangrijke wervingsactie zal houden om het blad te promoten, wordt de geldkraan dichtgedraaid - een beslissing die door subsidiegevers, zo kan achteraf worden geconcludeerd, veel te vroeg is genomen.Ga naar eind(9) Juist voor Ilona Fennema moet dat bijzonder bitter zijn geweest, want opnieuw krijgt een initiatief waaraan zij met hart en ziel heeft deelgenomen geen kans om tot ontwikkeling te komen. Het is triest te moeten constateren dat het blijkbaar in Nederland niet mogelijk is een literair jeugdtijdschrift, dat op een eigentijdse manier de traditie van Ons Blaadje, Zonneschijn en Kris-Kras voortzet, uit te geven. Ondanks het enthousiasme en de inzet van initiatiefnemers en de medewerking van vele auteurs en illustratoren, laten de verantwoordelijke instanties die steun zouden kunnen bieden bij het zoeken van een verantwoorde exploitatie, het keer op keer afweten. Alles moet blijkbaar vanaf het begin met de zaligmakende commerciële maat van de mark worden gemeten, elk ander geluid wordt niet meer interessant genoeg gevonden en al gauw gesmoord. De emancipatie van de kinder- en jeugdliteratuur heeft de laatste kwart eeuw gezorgd voor opmerkelijke boeken, die zowel voor kinderen als volwassenen bijzondere leeservaringen bieden. Die literaire (en picturale) ontwikkeling op het gebied van het (prenten)boek, die niet meer te stoppen is, wordt evenwel niet gesecondeerd door een kwalitatief even opvallend jeugdtijdschrift dat kan dienen als klankbord, spiegel en laboratorium voor auteurs en illustratoren, - en dat is en blijft een groot gemis. | |
VerantwoordingHet goede en het mooie is een gedeeltelijke herdruk van De geschiedenis van Kris-KrasGa naar eind(10). Op ondergeschikte punten is de daaruit geselecteerde tekst (blz 54-159) aangepast, terwijl zowel het voorspel (Van Centsprent tot Zonneschijn) en het naspel (Het hedendaagse Jeugdtijdschrift) zijn weggelaten, omdat deze door nieuwe onderzoeken, zoals onder andere weergegeven in Voor de lieve kleinen van Marjoke Rietveld-van Wingerden zijn achterhaald, of inmiddels sterk onvolledig zijn. Deze Inleiding is zowel gebaseerd op het artikel Een levenslange liefde voor het literaire jeugdtijdschriftGa naar eind(11), geschreven naar aanleiding van het overlijden van Ilona Fennema op 27 juni 2001, als op enkele fragmenten uit Van Centsprent tot Zonneschijn. Als speciale bijlagen is in Het goede en het mooie gekozen voor drie integraal afgedrukte nummers van Kris-Kras, derde jaargang nr 1 (13 april 1956), achtste jaargang nr 13 (kinderboekennummer, 20 oktober 1961), en elfde jaargang nr 1 (3 april 1964, jubileumnummer ter gelegenheid van het tienjarig bestaan), plus twee afleveringen van de Telstar (18 oktober 1963 en 26 juni 1964).
Vught, april 2004 |
|