| |
| |
| |
Feestgroete aan den heere Pieter van Buytene, en jufvrouwe Maria van Spyck.
VAn daar d'Oranje Haag zich spiegelt in de glanssen,
Der korts tot yders vreugd, zoo juist aan Neêrlands transsen,
Verrezen Nassaus star ten heil van 't vrygebied,
Tot daar het Graaflyk Delv veel trotzer in 't verschiet
Van zulk een licht verryst uyt zyn ontdolven muuren,
Nu 't hier door zich belooft steeds d' eeuwen te verduuren:
Gelust het my ô Vriend, U, met uw Zielsvriendin,
[Daar Gy den Jaardag vierd dat GOD Uw Huwlyksmin,
Gewenscht deed bloeijen Vyf-en-Twintig halve jaren,]
Verheugd te ontmoeten, en geen heilwensch thans te sparen,
Met die van Uw geslacht, wyl Gy te saam besloot,
My te verkiezen tot Uw Vriend en Feestgenoot;
| |
| |
Wyl Uw gulhartigheid zoo wenschlyk aangeboren,
Ten pryslyk voorbeeld, noopt myn lage geest met sporen.
De hoogste Wysheid, die in 's Waerelds uchtend stond,
Zoo dierbaar staafde het geheyligd trouw-verbond:
d'Alpaarder, die aldus door zulke Liefde-banden,
ô Vergenoegde, smolt tot één uw hart en handen,
Zy driewerf dank gezegd, geloofd voor al het goed,
Waar meê zyn GODHEID U tot heden heeft ontmoet!
Wat vreugdgenot kwaamt Gy ô Twee, niet te ondervinden
Sintz d'Uur dat d'Opperste U zoo heilryk kwam verbinden,
Door zyn gewyde zeel van Eendracht, Liefde en Vreê?
Gelyk een Palinuur zyn Schip in volle Zee
Onafgemat door Storm, of veege noodgevaren,
Gerust langs 't glazen vlak der weifelende baren,
Stuurd in de haven van zyn hoop, en hier beland:
Aldus zaagt gy Uw Echt gestaâg onaangerand,
Van Twist, van Tegenspoed, en al wat trouw kan schenden.
Dit heillot wekt U beide een blydschap zonder ende.
Geluk ô juist gevormde oprechte Man en Vrouw,
Met zulk een band der Liefde, en onbesproken trouw!
Daar Gy ô Vriend, elk door Uw heusheid 't hart koomt winnen,
En om Uw deugden zich van yder ziet beminnen,
| |
| |
Munt Uwe Wederhelft in al 't behaag'lyk uit;
In alles wat in zich 't volmaakste deel besluit,
En hare kunne kamt op 't ongemeenst versieren,
Zoo in hoedanigheên, goê zeden, als manieren;
Terwyl haar schrandre geest een ryke schat vertoond
Van uitgelezen kunst, waard met lauwrier bekroond;
Dit doet Uw Echt, ô Tweé! gelyk een star in 't duister
Uitblinken, andere ten voorbeeld, vol van luister.
Geluk Verknochte, GOD, die U zoo zegenryk
Welvarend bloeijen deed, elkaar in deugd gelyk;
Doe voorts aldus U saam het Zilver-Feest beleven!
En werd myn beê voldaan, d'Alopperbronaâr geve,
Gy 't Goude aanschouwt, en vierd in zulk een ouderdom,
Als immer tot zyn eer ooit paar genoot alom,
Naar hartenwensch, tot ge eens na een voorbeeld'lyk sterven,
Na zulk een dood, waar door gy 't hoogste goed zult beërven;
Voor eeuwig paard met GOD, alwaar gy nooyt ontpaard,
En steeds eeuw in eeuw uit, Uw Huw'lyks-Feest verjaart.
|
|