Rederijkerskaart 1578
Feest der Verlossinghe, ende Iaermarckt der Stadt
Leyden, die in desen Iaere [1578], Aldaer gehouden sal werden: den
eersten Octobri ende naervolgende dagen, totten tienden toe, den zelven mede
gerekent.
ZIjn yemandt unbekent, de wonderlike daden,
Die, des Heyrscharen Godt, genaden-rike hant,
Vyt 't Hemelsche Paleys, in overvlut tuezant,
Mi Leiden (leider) mit het liden groot beladen?
5[regelnummer]
Want als ick inde doot was, heeft hi, der genaden
Deur mi geopent wijt; en maeckte, ziet, tot schant,
Der Spaengaerts trotse pracht; die om mi lach geplant:
Zijn Engel, slouchse meest: zi vluchten, zeven paden,
Langhs wegen, dijcken, caden, de spijs bi mi gehaect,
10[regelnummer]
Heeft minen munt (ô vreuchd') zoo mildelick
gesmaect:
Den hunger-noot, hi keerd', in menichte van eten.
Al bruict hi middelen, hi heefts alleen gemaect,
Deze barmherticheyt, die tot mi es geraect,
Zoud' ick, doch, immermeer, wel cunnen Heer vergeten?
15[regelnummer]
TZi ver van mi gesmeten, geeft des (ô God) een
keer:
Mer um dat 'twunder-werck, men eeuwich mocht gedincken;
Heeft het heel guet gedacht, den Staten, mi te schincken
Een openbare Merct: zulx was oock het begeer,
Van die dit Landt regiert, by 'taf-zyn van uns Heer.
20[regelnummer]
En dat alsdan, een Feest; van slempen niet, of
drincken,
Noch overdaden groot (die vuil en leelick stincken)
Hier zou ghehouden sijn: mer, op dat, meer en meer
Verbreyt zou sijn, Gods eer, een Feest um hem te loven.
Nu, ick wel wetende, de cleinheit van mijn macht,
25[regelnummer]
Van Godt te zeggen danck, en dat dit daelt van boven;
O Heer, u hierum bid; dat neder-dael u kracht,
Daer naer elck vuirich wacht; zoo wel de minst als meeste:
Schenct uns dan hier tue, Heer, de cracht van uwen Geeste.
DVs ruup ick dan ter Feeste, ter Feest wert hier genoot,
30[regelnummer]
'Tgetrouwe Nederlandt; voort al zodane zinnen,
De welcke, Godes Woort, voor 'tbeste guet beminnen;
Geen dinck zo zuckende, als dit te maken groot,
Maect u oock herwaerts-aen, comt hier, ghi Patrioot.
Al die mit uns waert bli, cumt laet u herwaerts vinnen:
35[regelnummer]
Brenght zuivel, boter, kaes, leer, beesten, wullen,
linnen,
Al tgunt, dat metter hant, gewracht wert voor de noot.
Cumt hier en toont u hoot. October d' eersten dach
Elck zet zijn waer te vent, op dat hy winnen mach.
Den derden, zult ghi sien, tbeleet der Schutterien;
40[regelnummer]
Naer van des Heeren Woort, gemaect zi tlief gewach.
Den vierden, zal tgehoor van spelen, u verblien.
Daer naer, ziet datmen toont, hue dat ick zat in lien.
MEt cunst verslijt u tien, die u cunt bemueien,
Der negen Nymphen spel; die eertijts waert geraect,
45[regelnummer]
Op den twee-topten-berch, daer ghi sijt nat gemaect.
Van tcuele waterken, dat spaerts-huuf daer de vlueien,
Danckt Godt in minen naem, van alle zine gueien,
Die hi mi duen bewees, naer mine prisen haect,
En opten zesten, toont hue dat ghi sijt gespraect,
50[regelnummer]
Want, um u eygen werck te lesen, wilt u spueien,
Al est dat veel verfueien, uns duytsche Poëzi;
Volhert ghi in u werck: maect dat hem elck verwundert,
Haer rijcke fraeyicheyt, in mate volget mi.
Tgetal der regelen, niet boven ga, twee hundert
55[regelnummer]
Noch min dan anderhalf, zoo dichten veel, vermoorden
Guei zin, hier meest naer tracht, spreect Nederduytsche
woorden.
BI Rechters, die dit hoorden; zal zonder enich jicht,
Gewesen werden; twerck, dat meest muet zijn gepresen:
Wie dan daer aen; wie weer; en noch daer aen zal wezen.
60[regelnummer]
een penning van guet gout, die schoon es van gezicht;
Zes Engels, vijf, vier. drie, crijcht elck tot zijn gewicht.
Die nu zijn eygen werck, bequamelicxst sal lezen,
Van miner daelders een, zal sijn het loon van desen.
En die fraeyst heeft gebruyct, de pluym, of veder licht;
65[regelnummer]
Een pen van zilver crijcht: men zal hem zo begroten,
Voorts, crijcht noch elck prijs, niemant wert uytgesloten.
Die van den versten wech cumt, en meest es vermuet,
Hi come dan te lant, of uyt een vuchte haven,
Daer hi zijn woon-plaets hout; sijn arbeyt wert verzuet:
70[regelnummer]
want dees zal ick sijn durst mit twee Stadts kannen
laven.
Ghi die ter Merct cumt draven, mit vett' of droge leren;
Den zesten dach, zal ului toe geeygent sijn:
Ghi vintes un-getout, getout, zeem perchemijn,
Bezaen, en corduaen; al datmen can begeren.
75[regelnummer]
Die mitte roscam, of mit beesten, hem generen:
Vercoop den thienden dach, Paert, Cue, Os, Schaep, en Zwijnn,
Die schoonste waren brengt, zal drincken van mijn Wijn,
Zo oock die vertste cumt, um hem hier te generen,
Als Coopman hooch in eeren. Die oock hier comen sal
80[regelnummer]
Verterende zijn gelt, vermerende tgetal,
Vm dogen mer te vuen, men zal hem hier geriven
Van bedd' en disch, um tzijn. Int kort ick nood' u al;
Doch, zunder dees verraers; dier zuucken tlant zijn val:
Oock dieven, schelmen, al dees, mogen achterbliven.
|
|