De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Jakob de Wolf]Zyn tyd-, stad-, Konstgenoot, en boezemvriend JAKOB de WOLF, die van een geheel andere geaartheid was, en door zyne Konst in steê van gevley zig geagt zogt te maken, vond zig zelven daar in bedrogen. Wy lezen van Pomponius Attikus, dat hy over zyn ongeluk verdrietig geworden zynde, zyn leven een einde deed hebben, met zig zelf van honger te doen sterven. Appius Klaudius alle pogingen aangewend hebbende, om de deuren van de gevangenis, daar in hy besloten was, te breken, brak die van zyn lighaam, om vryheid aan zyn ziel te geven. Kleomenes en Mithridates, door een zelfden | |
[pagina 313]
| |
ramp gedrukt, roepen den bystand des doods aan, en uit hun veelvoudig geroep, oordeelende dat hy doof moest zyn, geven de een met een glas vergif, en de ander met een pook, een teeken van hem te naderen. Dus is het ook met onzen Schilder gebeurt. Hy was zyns vermogens in de Konst bewust: maar wat kon hem dat baten? Hy moest zien dat anderen, die minder in de Konst waren, door het geluk wierden opgebeurt, daar hy bleef zugten. Dit smartte hem, en raadplegende met zyn ongedult, in plaats van met de reden, nam voor dit onregt, dat hem de Schikgodin aandeed, te wreeken, met dat voorwerp van haar weg te rooven, en voerde dit heiloos besluit ook uit. Hy zette zyn ponjaart in een hoek van zyn vertrek, schuin met de punt opwaarts, liet zig achter over daar in vallen, en maakte dus een einde van zyn leven. Dit was in den jare 1685. De Heer Lud. Smids die tot den jare 1684 tot Groeningen gewoont heeft, heeft den zelven gekent, en om zyn Konst dikwils bezogt, op sommige ook zyner Konststukken een byschrift gemaakt: als aan de verbeelding van Alcestis, aan haar man Admetus weder overgelevert, te zien is.
Hier wordGa naar voetnoot* Alcestis, door Alcides kracht, herstelt;
Alcestis, 't voorbeeld van regtschapen gemalinnen,
| |
[pagina 314]
| |
Die, zelf tot in het Graf, hunne Echtgenoots beminnen:
Alcestis, tergster van de dood, en haar geweld.
Admetus twyffelt of het waarheid is of logen.
Hy trekt zyn hand te rug. O Vorst! zy is het zelf,
Alcides heeft haar uit het onderaardsch gewelf
Weer in den dag gebragt. Geloof uw eygen oogen.
Zy is het zelf; die zoo gelaaten werd een lyk,
Toen yder was verzogt, voor u te willen sneven,
En Vader, Moeder, vriend, elk weigerde zyn leeven.
Ga toon haar aan uw Hof, en aan uw Koninkryk.
Dat zal Alcestis dan niet weder laten sterven,
Zoo lang het koper heeft, en marmersteen, en verven.
En nog een op de verbeeldinge van Cassandra,
vermoord van Egysthus, en Klytemnestra,
Uw priesterin Apoll' is in gevaar!
Egysthus, en de dochter van Tyndaar,
Staan al gereed, met uitgetogen zwaarde.
Daal neer! daal neer! en neem haar op van d'aarde.
O Pallas; help!Ga naar voetnoot* Cassandra moet'er aan.
| |
[pagina 315]
| |
Waar is uw Vuur? uw Bliksem om te slaan?
Hier treedze droef, verbaast, en opgetrokken.
Het golvend' kleed ontdekt haar bruine lokken,
En blanken rugh, terwyl het neerwaards plooit;
Schoon Pallas, op dit hof, geen bliksems strooit;
Apollo sluit zyn onbarmhartige oogen;
De Menschen zyn, Mevrouw, met u bewogen!
Gy word door Wolf ontsterflyk, en Kathryn;Ga naar voetnoot*
Wiens Verf uw bloed, wiens dicht uw zee zal zyn:
Dus zal men staag Cassandra zien, en hooren,
Als nooit gedood, of deftiger herboren.
|
|