De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Johannes Voorhout]Nu volgt JOHANNES VOORHOUT, geboren op den Uithoren buiten Amsterdam, in den jare 1647. op den 11 van Slagtmaand. Zyn Vader die een Horlogiemaker was, ziende hem tot de teekenkonst geneigt, bestelde hem by eenen Konstantyn Verhout tot Gouda, een fraai schilder van Moderne Historien, onder wiens opzigt en onderwys hy zes jaren, de Konst van de beginselen af voort oeffende. Deze eerste school ontwassen, klom hy tot een hooger op, onder het bestier van den beruchten Joan van Noort, Historie- en pourtretschilder t'Amsterdam, onder wien hy vyf ja- | |
[pagina 225]
| |
ren de Konst bleef oeffenen, en daar in zoo veer quam, dat hy voorts niet meer als het leven ten voorwerp noodig had. In het jaar 1670, quam hy te trouwen, en wyl het troubel jaar daar op volgde, en het zig liet aanzien als of de Franse moetwil deze Landen geheel zoude overstroomen, het Hollands Leeuwenhart in dat van een Haas scheen hervormt, de Steden met vlugtelingen alzins wierden opgepropt, besloot hy met zyn vrouw, dat dreigende gevaar over zee t' ontwyken, om buiten vrees aftewagten, wat 'er eyndelyk van te komen stond, of wat keer het oorlogslot nemen zoude, met voorneemen zoo het zig ten besten wendde (gelyk gebeurde) weder naar 't vaderland te keeren. Zy namen dan in 't jaar 1672, de reis aan naar Fredrikstad, daar de Vrouw veel brave en wel gegoede Vrienden woonen had, alwaar zy gelukkig aanlandden, en by uitnementheid welkom waren. Niet lang was hy daar of 't wierd rugtbaar dat hy een Konstschilder was. Des kwam de brave Konstenaar Juriaan Ovens (die in dien oort door zyn pourtretschilderen zyn Fortuin gevonden had, gelyk hy ook veel geld naagelaten heeft) hem en hy den zelven te kennen, die hem gevolglyk in zyn huis bragt daar hy hem een groote zaal met Konst van de geagtste Meesters, waar mede hy aan de Hoven handel dreef, liet zien, en hem ook polste of hy voor hem wilde schilderen. Maar wanneer hy bemerkte dat onze Voorhout daar geen genegenheid toe had, ried hy hem naar Hamborg te trekken, met verzekering dat hy daar met zyn Konst, waar van hy een staal met zig gebragt en aan hem vertoont had, wel zoude staan, gelyk ook gebeurde. Want hy was daar welgezien, en bedong veel geld voor zyn werk, | |
[pagina 226]
| |
ja werd (na dat zyn goed om te vertrekken al opgepakt stont) van verscheiden grooten aangezogt om daar te willen blyven, maar (wie, zeit de spreuk, is 't aller uuren even wys?) hy had zig door 't schryven van zyne vrienden in Holland laten bekoren, om weder naar zyn vaderland te komen, gelyk hy ook deed, na dat hy drie jaren daar had gewoont. Door zyn onvermoeyden yver, en weergalooze naarstigheid, vervaardigde hy van jaar tot jaar vele Tafereelen, daar de Konstminnaars keur uit konden neemen. Maar wie weet niet dat de waereld dusdanige gereede voorkomingen gans verkeerd behandelt? en dat zy tragt naar 't geen dat 'er luttel is, en walgt van 't geen zy gemakkelyk verkrygen kan; schoon in de waarde dier dingen geen onderscheit is. Gratiaan doet een geestig verhaal van iet diergelyk. Een Indiaan (zeit hy) die veel Kostelyke gesteenten had, vertoonde een der zelve aam ten doorslepen Juwelier om die op prys te stellen. Deze schatte de zelve hoog. Daar op vertoonde hem d'Indiaan een anderen steen die veel beter was dan d'eerste. Dezen schatte hy vry minder waard, gelyk ook den derden en vierden; vervolgens zulks dat de Asiaan geweldig verwondert stond te zien, en naar de rede daar van vraagde, die tot antwoord kreeg: Dat de Meenigvuldigheid zig zelve in kleenagting brengt, aangezien, zoo haast de zeldzaamheid van een ding ophoud, d'agting verdwynt. 'K behoef het besluit niet op te maken: verstandigen vatten wel wat ik hier meede aanduiden wil. Zoo dat dereden waar om onze Voorhout zulke uytstekende voordeelen met zyn Konst niet bejaagt heeft als anderen wel gedaan hebben, schoon zyn Konst zulks wel verdiende, eensdeels is de overvloed zyner konstwerken, anderdeels zyn op- | |
[pagina 227]
| |
regte handel, hoe deugdelyk die ook wezen mogt want de waereld is al zoo veer van de oude eenvoudigheid verbastert, datmen met vroomheid spot, en de list verstant noemt. Opregte betuiging verdient geen geloof: wysmakery moet de waar doen verkoopen, en die daar op geslepen zyn stappen met de voordeelen heen. Om dingen hunne waarde te doen houden is 'er al van ouds list gebruikt. Poppea, die snoode speelpop van Keizer Nero, wist door konsttrekken hare schoonheid tot een dieren prys te verkoopen; want daar van was altyd nog meer te zien dan zy vertoonde. Zomtyts liet zy haar oogen en voorhoofd een weinig zien, op een anderen tyd haar mond en wangen. De rest hield zy bedekt met haar sluyer. Zoo lang zy die listige rol speelde, werd zy van elk gezogt en aangebeden; maar zoo haast zy zig geheel overgaf aan Nero, werd zy een verschoppeling. Die het op 't eerste voorbeeld niet begrepen hebben wat ik zeggen wil, zullen 't op het tweede zoo veel te klaarder bevatten. Dog dit alles overgeslagen om een einde te maken, moet ik tot slot dit zeggen: dat hy doorgaans altyd voorwerpen voor zyn penceel heeft uitgekipt die waardig zyn datmen Konsten vlyt daar aan besteed, waarom ook de Heer Lud. Smids op de stervende Sophonisba, door hem verbeeld, dit volgende byschrift in druk uitgaf.
Hier sterft de Dochter van den strengen Asdrubal.
De weeuw van Syphax: dus zag haar 't verbittert Romen
Gevangen: en Voorhout maald dus haar grootschen val.
| |
[pagina 228]
| |
En doet het blaauw vergif in 't stervend aanzicht komen.
'T vergif zond Massanis, om Ga naar voetnoot*Sophonisbe niet
Geboeit te zien voor des verwinnaars staatzywagen:
Zy nam het, zonder blyk van droefheid, of verdriet,
En zonder eens naar 't hart van die dit zond te vragen.
Zelf in haar dood scheen zy vol edelmoedigheid,
Tot zelf de Vyand ook haar treurig lot beschreit.
Zyn Beeltenis kan men zien in de Plaat H. 20. |
|