De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Ary de Vois]ARY de VOIS is geboren te Leyden in 't jaar 1641. Zyn Vader, die orgelist tot Leyden was, bespeurende dat zyne genegentheid tot het leeren van de Schilderkonst overhelde, bestelde hem eerst tot Utrecht by Kniffert, naderhand by Abraham vanden Tempel. Dog hy nam een eyge wyze van schilderen aan, waar door hy zig roem behaald heeft, en was zoo om zyn Konst als hups gedrag by elk geagt en bemint, 't geen hem geleegentheid gaf van met een Juffrouw te trouwen die veel geld bezat, waar door het penceel | |
[pagina 163]
| |
voor eenige agter een volgende jaren agter de bank raakte, als het spreekwoord zeit. Want hy ging toen veel om een trantje, voormiddags op de Vismarkt, en naamiddag by gezelschap, of met een paart naar buiten. Dog ik moet niet vergeten dat hy voor zyn trouwen een Konststukje maakte, dat hy zyn vader ter gedagtenis liet, waar in verbeeld was Cecilia spelende op een Positief (kleen orgeltje)Ga naar voetnoot* St. Lucas met zyn Os daar nevens, schilderende het zinnebeeld van Dankbaarheid, den Ojevaar. Als nu zyn geld door die wyze van leven, als boven gemelt is, wat begon te minderen, begon hy weer om 't schilderen te denken, en ging, om buiten 't gewoel van menschen te wezen, te Warmont wonen; maar de gelegentheid, die hy daar vont tot visschen, deed hem de penceeloeffening vergeten, zoo dat hy zulks bespeurende weder tot Leyden kwam wonen. My is verhaald dat hy in dertien jaren een stuk had gemaakt, verbeeldende Dido en Eneas op de Jacht, daar zy van verre het onweer zien opkomen, 't welke de zeehulken doet stranden. Anders heeft hy gemeenlyk naakte beeltjes in een Landschap geschildert, die het oog der keurigste liefhebbers konnen voldoen. Seker de Konstgodes vint reden van klagen dat hy, een van hare braafste Scholieren, met geen grooter yver het Konstpenceel geoeffent heeft; | |
[pagina 164]
| |
daar hy reeds zoo veer in de Konst gevordert was dat men zig daar over mag verwonderen. Ik heb in 't Konstkabinet van den Heere Jakob Hiskia Machado, in 's Gravenhage, een kleen stukje van hem gezien, verbeeldende een Soldaatje, zoo natuurlyk, konstig en uitvoerig geschildert, dat het onder de Konst der braafste Nederlantsche meesters van dien tyd hangen mag. |
|