hun beide in 't gemeen met een pypje in den mond voor hun Ezel, smookende.
Die my dit verhaald heeft, voegde daar by, dat het in 't huis 'er zoo morzig uitzag, dat Kat en Hond alzins vulnis vonden om met hun drekje te mesten. De Vrouw was niet naauw ziende (trouwens al te groote puntigheid is geen heiligheid) en de Man was onverschillig in die dingen.
'T gebeurde dat een van hun Patroonen, na dat 'er acht dagen tusschen beide verloopen waren, hen kwam bezoeken, en het alles, zeer vermeerderd op de zelve plaats vonden. Ducart die wat potsig van aart was, bemerkende dat hy zulks van ter zyde met een viezen bek beschoude, en voelende dat hy door hem in 't een of ander bedilt was, daar op hy gezwegen had, nam een dubbelen slag daar toe waar. Hy trad, wanneer de zelve op stond om uit te gaan, hem voor, zeggende: 'T zyn kleinigheden daar men ligt over heen stappen kan, en wees hem den wech.