buurten met hunne boomgaarden en dreven, ook Heerenhuizen, enz. zoo als dezelve zig in 't leven vertoonen; want hy gewoon was, alles naar 't leven af te teekenen, om het naderhand op paneel te brengen, 't welk hy dan zoodanig uitvoerig bewerkte, dat zyns gelyk in uitvoerig schilderen, maar zelden gezien is: want hy schilderde ider steentje in de gebouwen, zoo wel die op den voorgrond stonden, als die hy in afstand vertoonde, zelf zoo, datmen de kalk tusschen de groeven der zelve duidelyk kon zien; en wel zoo dat het geen hinder aan het werk deed, of eenige hardigheid veroorzaakte, wanneer men de stukken met een generaal oog in wat afstant beschoude. Daar by nam hy ook de vermindering der steenen, naar mate van de verkleining der gebouwen in agt. Waar omtrent men nu nog gelooft, dat hy een byzondere konstgreep, of middel heeft uitgevonden gehad, om dat het aan allen die het gebruik van 't penceel kennen, onmogelyk schynt dat het op de gewone wyze van schilderen geschieden kan. Dog het zy daar meê zoo 't wil, 't is pryslyk en verwonderlyk.
Verscheiden afteekeningen heeft hy gemaakt van het Amsterdamse Raadhuis, die hy naderhand heeft geschildert, sommige van het Water aan te zien, andere weêr van de Kalverstraat, te gelyk met de Waag, en de Nieuwe Kerk: voorts het gewoel der menschen op den Dam, zoo als die gewoonlyk t'samen rotten, om handel te dryven. Dog daar toe heeft hy den dienst van Adriaan van den Velde gebruikt, gelyk ook in de meeste van zyne andere stukken tot den jare 1671 wanneer gemelde vanden Velde stierf. Dog 't was of 't wezen wilde; want hy den zelven na dien tyd