De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Pieter Frits]Op hem volgt PIETER FRITS, anders Welgemoet. Deze Bentnaam waar meê hy te Romen maar 17 jaren oud zynde, benoemt werd, ontsproot by gelegentheid van zeker zinnebeeldig toestel op zyn intrede, of inhuldiging in 't Konvent. Zyn Bentbroeders hadden (gelykze doorgaans gewoon zyn iets byzonders te vertoonen 't geen vremd, of potsig is,) gekleurd papier kokerwys t' zamen geplakt; voor aan wat wyder, en dus vernaauwende op 't end, zoo dat het tot een Cirkel gebogen naar een | |
[pagina 346]
| |
Slang geleek, en d'Eeuwigheid volgens d'afbeelding der aloude Egiptenaren vertoonde. Deze papiere Slang natuurlyk gekoleurd en met zyn streepen beschildert, hadden zy van binnen met klapbusschen opgevult, die zy te gelyk door een snoer met buskruit bestreken aanstaken, naar dat zy hem in het midden van die Slangcirkel gesteld hadden: en wyl hy zoo onverschrokt en welgemoet, zonder daar van daan te vlugten, de slagen en vlam van 't buskruid uitstond, doopten zy hem Welgemoet. Als nader blykt uit dit volgende Vaers, by d'inhuldiging met algemeen toestemmen, uitgesproken:
Welkom, welkom, Konstgenoot:
Nieulings in 't berugte Romen
Dat de Konst kweekt in zyn schoot
Uit uw Vaderland gekomen;
En ten eerste u aan de Bent
Aangeeft (welker roem zal steig'ren
Onbezwalkt tot 's Waerelds ent.)
't Konstgenootschap wil niet weyg'ren,
U t' ontfangen in der min.
Wil de Konst dan helpen bouwen,
Tot germeenen roem, en in
Onze Bend uw rustig houwen.
Gy hebt Welgemoed de pligt
Van het Bentregt zonder vreeze
Doorgestaan: uit uw gezigt
Was in 't minste niet te lezen
Dat naar eenig schrikken leek.
Daar uw groots gemoed uit bleek.
Dus van yder een geprezen,
En als Broeder thans begroet,
Met uw Bentnaam, die zal wezen
En ook blyven, Welgemoet.
| |
[pagina 347]
| |
Zyne wyze van schilderen was, zoo wel als zyne verkiezingen, verschillig van anderen: want ik heb Zeedestukken van hem gezien, ook Spoken, die geestig en vremd van vindinge waren. Hy onthield zig, na dat hy van Rome was wedergekeert, meest te Delf, daar hy ook gestorven is, en geneerde zig naderhand, en ondertusschen dat hy nog schilderde, met de Schildery- en Printhandel, daar hy byzonder toe bekwaam scheen, wyl hy in dat verstand was, dat die handel zoo eerlyk niet als ander soort van koopmanschappen moest gedreven worden.
Nu wy al een deel brave Konstschilders, die leden van de Roomsche Bent waren, van onzen Schouburgh (hun rol gespeelt hebbende) hebben zien vertrekken, en op nieuws aan dit tegenwoordige staal zien, hoe zy zig onder malkander, door geestige bedryven, en andere vrolykheden hebben weten te vermaken, lust het ons van den gantschen zwier van dit Bentleven een schets te malen. De Bent (zeit S.v. Hoogstraten) is in onzer voorouderen tyd ingestelt, tot verkwikking der stuimerende geesten. Daar ontfangt men de groene aankomelingen met geestigen toestel, en vereert 'er met nieuwe namen van krachtigen zin. Daar spoelt men de zorg en laatdunkenden waan in zoeten Albaan af, en herwiegt men de genen, die nog niet wel gebakert zyn enz. De wyze van 't inhuldigen in de Bent, de potsige vertoonzelen, en 't Bentleven heeft Bonav. van Overbeek, door Askaan in verscheiden stukken doen afschilderen, die door M. Pool in plaat zyn gebragt. Daar uit kan men zien den gantschen zwier van 't Roomsche Bentleven, en hoe | |
[pagina 348]
| |
't ontrent de vertooningen, wanneer een nieuwling ingewyd, de Benteed afgenomen werd, en op 't Bentmaal toegaat; wanneer somwyl om de dampen van de maag en 't hoofd meer lugt te geven, het gezelschap zig tot een omtogt of wandeling naar buiten begeeft, 't geen wy om ons tweede Deel met een klugt te sluiten, in vaerzen hebben beschreven, zoodanig als de beteekenissen der Bentnamen ons stof en leiding daar toe aan de hand gaven: Waarom wy de namen ook niet naar het bedryf, maar het bedryf naar de namen hebben moeten schikken; op dat de zelve in hun natuurlyke zinduiding mogten geplaatst worden. Dus wy ook in 't zelve een spiegelgevegt moesten bedenken; om sommige namen niet uit hunne beteekenis te wringen, of in te voegen waar zy niet eigen zyn, of te pas komen. Is zulks, als wy vertoonen zullen, niet op eene stont gebeurt, het is op verscheiden tyden voorgevallen, en wy hebben daar in het voorbeeld der Toneeldichteren gevolgt, welke alle byzondere zaken die tot een zelve einde doelen, in een bedryf doen t' zamenloopen.
BLondeGa naar voetnoot(1) Febus groots gehult,
BHad denGa naar voetnoot(2) Horisont vergult
| |
[pagina 349]
| |
En de Lucht met glans bestreken,
Spiegelde zig in de beken
Bronne, en stroomend kristallyn
Van den gryzen Tyberyn,
En zyn tintelende stralen
Koestert heuvelen en dalen:
Doet deGa naar voetnoot(3) Tuberoos vol roem
Boter,Ga naar voetnoot(4) Zon, enGa naar voetnoot(5) Distelbloem,
Met veel luister openluiken,
En deGa naar voetnoot(6) Lely lief'lyk ruiken;
Daar deGa naar voetnoot(7) Weyman met zyn vrint
Ga naar voetnoot(8)KoridonGa naar voetnoot(9) Vermaak in vint
Ga naar voetnoot(10) Snip, Patrys, en Goutvink roeren
(Daar de Vogelaars op loeren)
Hunne vlerkjes by 't gekweel,
Wyl het gorgelend gestreel
Van denGa naar voetnoot(11) Lewerik in 't zingen,
Schynt ten wolken in te dringen,
Moedig op zyn zangstem. Maar
Ga naar voetnoot(12) Bontekraay, enGa naar voetnoot(13) Ojevaar,
| |
[pagina 350]
| |
En desGa naar voetnoot(14) Arents knasserbekken,
Ruster uit den slaap opwekken;
Die nog vaak'rig 't Zoetgeluit
Van de Zakpyp, en de Fluit,
Keurt voorGa naar voetnoot(15) Orpheus goude snaren,
Die de dieren deed vergaren.
Wyl de meeste SchilderGa naar voetnoot(16) Jeugt,
'T nachjen over in geneugt
Kroezen zaten uit te veegen,
'T geen datGa naar voetnoot(17) Wellust onder 't leegen
Ruim zoo smaaklyk in dien stand
(Als in 't schoon Luylekkerland
Ga naar voetnoot(18)BrybergGa naar voetnoot(19) Vlyt, en Gladbek) smaakte.
Schrobber, die 't nog schap'lyk maakte,
Zat metGa naar voetnoot(20) Slempop, Sukkelaar,
En de Lichtmis, paar by paar;
Daar zy slaap'rig uit de pullen
Zondergeld hetGa naar voetnoot(21) Korpus vullen.
Ga naar voetnoot(22)Moet, en Wekker stiet hun aan,
Ga naar voetnoot(23)Ram'laar sprak meê van te gaan
Doen een wandeling naar buiten;
Onverdagt dat daar uit spruiten
Zou zulk schrikkelykGa naar voetnoot(24) Tempeest:
| |
[pagina 351]
| |
Waar toe Kampbaan wel het meest,
Door zyn Vegtlust aan het branden,
Oorzaak was. Hy sloeg zyn handen
Eerst aan Ga naar voetnoot(25)Stilheid, die verplet
Door dien oproer stond verzet.
Ga naar voetnoot(26)Kaper, kwanzuis meê verbolgen,
Wil met Ga naar voetnoot(27)Mars het vegtspoor volgen.
Ga naar voetnoot(28)Lossenbruy valt Ga naar voetnoot(29)Standaart aan.
Lichtmis derft den Ga naar voetnoot(30)Ridder slaan.
Ga naar voetnoot(31)Jason met zyn vuisten stooten.
Zy ontzien nog kleen of grooten.
Ga naar voetnoot(32)Mitridaat woog veel te licht
Tegen Ga naar voetnoot(33)Mars, die met zyn schicht.
En zyn vreesselyke blikken,
Ga naar voetnoot(34)Charon zelf zou doen verschrikken.
Ga naar voetnoot(35)Cefalus, en d' Afrikaan,
Ga naar voetnoot(36)Vrome en Ga naar voetnoot(37)Archimedes staan
(Om wie met de vlag zal stryken)
'T spel met aandagt aan te kyken.
Ga naar voetnoot(38)Gladiator maakt geweld
Zet zig schrap in 't worstelveld
Tegen Ga naar voetnoot(39)Ryngraaf en Ga naar voetnoot(40)Janitzer,
Schoon die pal stond als een Zwitzer,
Daar de wakk're Ga naar voetnoot(41)Batavier,
| |
[pagina 352]
| |
Bysprong onder 't woest getier;
Om den Oorlogsbrant te stillen,
En te slegten de geschillen.
‘Zou 't wel waar zyn dat men zeit:
‘Noach heeft de Mest geleit
‘(Zoo van tamme als wilde Dieren
‘Die geen breydel kan bestieren)
‘Om den wortel van den stam,
‘Waar van d'eerste wyndruif kwam;
‘Waarom 's ook der menschen geesten,
‘Dikwils van den aard der Beesten
‘Byzet; wanneer z' al te veel
‘Wynvogt golpen door hun keel:
‘Zelf die nugter zyn als schapen,
‘Worden dronken Leeuw of Apen.
'T helpt niet wat Ga naar voetnoot(42)Merkuur ook zeit.
Ga naar voetnoot(43)Polidoor of Ga naar voetnoot(44)Eervrugt pleit.
Ga naar voetnoot(45)Diomeed en Ga naar voetnoot(46)Vrientschap vlugten,
Daar zy stoot nog slagen dugten.
Ga naar voetnoot(47)Heremyt en Ga naar voetnoot(48)Snuffelaar,
Maakten zulk een groot misbaar,
Dat elk toeliep om te scheiden.
Ga naar voetnoot(49)Moedt liep d' Ga naar voetnoot(50)Eerste tusschen beiden.
Woede oploopentheid gestuit,
Moest dit rot ter kamer uit,
(Hoe zy lasteren en raazen)
Tegens wil den aftogt blazen.
'T wyl dat d'een werd Ga naar voetnoot(51)Bokkebaart,
D'ander Ga naar voetnoot(52)Aap genoemt, niet waart
| |
[pagina 353]
| |
Dat ze ooit in 't gezelschap kwamen
En zig zelve moesten schamen.
Met zoo kwam de nasleep aan
'T volkje van de Bent. Ga naar voetnoot(53)Askaan
Was als Bachus uitgestreken,
Zyne leeuwenhuid een deeken
Ruig, omgordelt met een bant.
Aldus pronkte hy parmant
Onder schaduwe en den lommer,
Van zyn hoofdkrans buiten kommer;
Als de gever van den Wyn
Die den mensch vervrolykt. Zyn
Rykstaf was een Ga naar voetnoot(54)BrypotlepelGa naar voetnoot*
Die ook strekte tot een klepel
Als hy op zyn Ga naar voetnoot(55)Keteltrom
Maakt zoo luiden veldgedrom
Dat zelf d'Ga naar voetnoot(56)Echo, hoe verscholen,
Weergalmt uit verborgen hoolen.
Hy zat op een wagentroon,
Nevens hem de schoone Ga naar voetnoot(57)Adoon
Die voor Ariadne speelde
Om de Fabel te verbeelde.
Elk sprong om de Veldkoets heen
Als een Ga naar voetnoot(58)Satyr fluks ter been
| |
[pagina 354]
| |
Of als Ga naar voetnoot(59)Pan, daar hy de reyen
Voordanst als zy spelemeyen.
Ga naar voetnoot(60)Geestigheid en Ga naar voetnoot(61)Opgang stak
Ga naar voetnoot(62)Welgemoet d'Ga naar voetnoot(63)Olyvetak
Op, ten Ga naar voetnoot(64)Zinnebeeld van vrede.
Dus deed Ga naar voetnoot(65)Studie, dus deed mede
Ga naar voetnoot(66)d'Ordonantie en de Ga naar voetnoot(67)Vlucht
Op de blymaar van 't gerucht:
Strekkende tot vredebooden;
Om den Wyngod in te nooden.
Die zig toont van Ga naar voetnoot(68)Goeden wil,
En gebied zyn reiskoets stil
Te doen staan, en zyn trawanten
Zynen Wynstandaart te planten.
Die dit willig, moe getorst,
Zonder Ga naar voetnoot(69)Uitstel doen; want dorst
Had hen op den weg bekropen.
Straks gaan alle keelen open,
Voor de volle Bent Ga naar voetnoot(70)Bokaal,
Ingeschonken tot onthaal
Van de nieuwe aankomelingen.
Ga naar voetnoot(71)Slempop, die 't bestel der dingen
Had, riep: Lustig, drinkt en eet,
Ziet den disch met kost gereet,
Daar een dronk wel op zal smaken:
Lustje Amandelen te kraken,
| |
[pagina 355]
| |
Lustje Steur, of Kaviaart,
Zult, van velerhanden aart,
Of ook zoute Krakelingen,
Keur van veel versnaperingen?
Ga naar voetnoot(72)Meleager vatte voort
'T wilde zwynshooft. Op myn woort
Sprak hy: dit is wis en zeker
'T lokaas voor een frissen beker.
Ga naar voetnoot(73)Volger volgde op 't zelve spoor,
Diende Ga naar voetnoot(74)Vlytig elk wat voor.
Maar Ga naar voetnoot(75)Sinceer die zig beschonken
(Na de Bentkelk was gedronken)
Voelde, kroop in eenen hoek.
Ga naar voetnoot(76)Dapper riep straks, houje kloek,
Laat ons liefst een pypje rooken
By Ga naar voetnoot(77)Leander, reeds aan 't smooken.
Ronduit meê 't getal vermeert,
Dien meer brein als spraak ontbeert,
Wil als wysgeer redeneren,
En verborgen dingen leeren:
Maar verdwaalt zelf daar hy staat,
In den doolhof van zyn praat.
Wyn hervormt der Menschen geesten.
| |
[pagina 356]
| |
Schoeit hun drift op vremde leesten.
Maakt den wyzen tot een zot,
En ten doel van yders spot.
Ga naar voetnoot(78)Studie raakt geheel te suffen
En Ga naar voetnoot(79)Ballon verstout te bluffen,
Dat hy uit d'aloude Stam
Der Trojaansche Helden kwam,
Daar de schriften van gewagen,
Die zyn stamroem helpen schragen.
Daar Ga naar voetnoot(80)Saturnus tegen pleit
Op de wisse onzekerheid:
En dat al die zig beroemen,
En uit trots een Ga naar voetnoot(81)Afdruk noemen
Van Ga naar voetnoot(82)Eneas dwaasheid was,
En 't bewys zoo broos als glas:
En volslagen zotheids teek'nen
Zyn, van Ga naar voetnoot(83)Romulus te reek'nen.
Ga naar voetnoot(84)Exter 't klappen meê gewent,
Zwetst op 't vaste Ga naar voetnoot(85)Fondament
Van zyn Konst, die zoo veer boven
| |
[pagina 357]
| |
And're in schoonheid was te loven,
Als de Ga naar voetnoot(86)Vogel Fenix by
And're voog'len. Goethart vry
Van dit malen als de gekken,
Had (geen Mensch sprak van vertrekken)
Daar zyn Ga naar voetnoot(87)Speculatie in.
Dit ging Ga naar voetnoot(88)Slempop naar zyn zin,
Stoorde zig niet aan 't gekwezel,
Maar stont als een Ga naar voetnoot(89)Gouden Ezel
Pal, en op zyn kragt parmant,
Met de kelk steeds in zyn hant.
Wyl dat Ga naar voetnoot(90)Hector stont te roemen,
En bedryven op te noemen,
Van zyn schicht als Ga naar voetnoot(91)Kupido,
Daar hy was zoo dor als stroo.
Wis'ling meld de Wisselingen
Van den tyd, en 't lot der dingen:
| |
[pagina 358]
| |
Hoe de Konst geraakt in noot,
Moet gaan bedelen om Ga naar voetnoot(*)broot;
Om dat thans die Konst beminnen,
'T meest maar doen om geld te winnen;
Zulks wanneerz' 'er bot na bien,
Twee kaptalen daar in zien.
Hoe dat Konst en Konstenaren,
Outyds in groote agting waren:
Dat het nu niet is als 't plag;
Datmen brave Schilders zag
Als een Ga naar voetnoot(92)Gouden Septer eeren.
Zoo, zoo kan de kans verkeeren.
Brave sprak van scheiden: dog
Ga naar voetnoot‡Stoppertje begeerde nog
Eerst de Ga naar voetnoot(†)Mantelpyp te smooken,
Daar op riepenze allen: Rooken.
Dan alleen de Nachtraaf niet:
Die elk een tot blyven ried,
Zei: men moet'ze als prullen wraken,
Die geen Ga naar voetnoot(*)Jonas kunnen maken.
Reeds ontvonkte d'Ga naar voetnoot(93)Avondster,
Aan 't gewelfzel, die van ver,
'T Zonnelicht in 't Westen dalen
| |
[pagina 359]
| |
Zag, met ingekrompen stralen;
Om te sluiten de omloopkring.
Elk kon, nu 't op scheiden ging,
Als de Ga naar voetnoot(94)Papegajen klappen,
Of als marktdoctoren snappen.
Eindlyk raakt dit Rot aan 't gaan.
Slempop, die nog drank zag staan,
Spalkt zyn keel op, en zyn lippen,
En liet 't resje binne slippen,
Of hy 't door een Trechter goot:
Maar gebolt door dezen stoot
Moest het Ga naar voetnoot(95)Korpuslaten zinken
Op den grond neer. Wellust hinken
Ging, het euvel deed hem wee
Aan zyn hiel en groote tee.
Wie den Honing likt moet lyen
'T steken van de nyv're Byen.
Weelde is niet altyd van duur.
'T spreekwoord zeit: na 't zoet komt 't zuur.
Ga naar voetnoot(96)Mengelaar maakt vremde gieren,
Losse draaijingen en zwieren.
Ga naar voetnoot(97)Yver blyft somwyl in 't gaan
Als een houte Leeman staan
Styf, en roerloos zonder spreken,
Wat elk bidden mag of preken:
Of gelyk een Ga naar voetnoot(98)Pyramyd
Aan de graven toegewyd.
Dees gelyk een schim ontsluipen.
Genen als de Ga naar voetnoot(99)Schildpad kruipen.
And'ren als een Ga naar voetnoot(1)Krab op zy.
| |
[pagina 360]
| |
Ga naar voetnoot(2)Voordewind zet alles by
Om zyn woning te bezeilen,
Dog hy ploft, vergist in 't peilen,
Als een Ga naar voetnoot(3)Zantzak op den grond.
Maar Ga naar voetnoot(4)Fortuin die zig verstond
'T zeil met voordeel te beheeren
En het lings, en rechts te keeren,
Op de streken van 't kompas,
'T eerst in veil'ge haven was.
En schoon Ga naar voetnoot(5)Piktoors en Ga naar voetnoot(6)Lantaren,
'T hunnen dienst tot Leidstar waren,
Stiet hun volgeladen Schip,
Dikwerf tegen zand, en klip:
Dog wyl zy geen rampen leden,
Na dees Benttogt Ga naar voetnoot(7)Wel te Vreden.
Vele myner Konstgenooten, welker Bentnamen hier ingeweeven zyn, nog in leven zynde, hebben deeze bywoningen voor een uitspanning in de dagen hunner jongelingschap gehouden, en naderhand zig zoo gedragen, dat alle brave luiden agting voor hun hebben. ô Hoe gelukkig zynze (zeit meergemelde Hoogstraten in zyn Schilderboek op pag. 207) dien dit ten goede gedyt! en die als de verjongde Ram van Medea, uit den Bentketel springen, daar zoo menige Pelias in versmoort blyft: Ja overgelukkig zynze, die hun dwaasheden | |
[pagina 361]
| |
overleven, en hunne zotheden nazien. Waarom hy ook de Schilderjeugt waarschuwt, dat zulk gezelschap vol gevaar steekt, inzonderheid voor levende geesten die ligtelyk verleid werden. Wie deze Pelias even gemeld was, en het onbezonnen bedryf van zyne Dochters enz. Kan de Lezer vinden in het 3 Hoofddeel van 't 7 Boek der Hervorm. van Nazo, waar mede wy dit Boekdeel sluiten.
EINDE. |
|