vlyt, in gestadig zig naar 't leven te oeffenen, in gevorderd is, dat men hem wel onder de bekwaamste in die oeffening stellen mag. Dus veel vermag de natuurlyke aandrift, en het onvermoeit yveren. Waarom ook Aristoteles al wist te zeggen: Om een uitstekent man te worden in eenige oeffeningen, hoedanig die ook wezen mag, moeten drie zaken te zamenloopen, Natuur, Vlyt en Oeffening. Reeds heeft hy verscheide groote stukken, om ruime zalen te cieren, zoo in Zeeland als elders gemaakt, daar hy allerhande soort van gevogelten in te pas gebragt heeft, elk in hun aart zo natuurlyk kragtig gekleurt, en dun, en helder geschildert dat ik my daar over heb moeten verwonderen. Ik spreek vryborstig, en weet 'er (schoon 't myn doen niet is) beter van te oordeelen, als de Bisschop van Mechelen van de Dichtkonst deed, van wien verteld werd dat, toen J. van den Vondel zyne onverbeterlyke Altaar geheimenissen aan hem opdroeg, hy aan hem schreef, indien hy zoo voortging met rymen, dat hy dan nog een tweede Jak. Kats zou worden.