en zyn penceelwerk nog in de braafste Kabinetten plaats ingeruimt word, is by elk bekent.
Hy schilderde meest Roomsche of Italiaansche gezigten, markten of pleinen, en daar op in 't verschiet Kolommen, Gedenknaalden, Triomf bogen, Pronkbeelden, of eenige oudtydse zeegeteekenen, en dat wel zoo (schoon hy nimmer te Rome geweest heeft) dat de genen die Italien bereist hadden, de zelve met den eersten opslag van hun oog kenden. En niemant moet dit wonder dunken, aangezien de meeste overblyfselen van oud Rome in print, of door afschetsingen bekent, ligt te bekomen zyn: maar dit is te verwonderen, dat men ziet, hoe natuurlyk en konstig hy de bouwvalligheid, reeten of scheuren, en de bedropenheid in de zelve heeft waargenomen; en nog meer als men ziet hoe geestig hy door gaans zyne werken met menigte van kleine beeldjes, en die vast geteekent, en konstig by een geschikt, fraai koppelen: ja ook somwyle gebeurde Heidensche Historien vertoonen, heeft weten op te cieren. Een Konststukje alleen 't geen op 't Amsterdamse Raadhuis hangt ende het zelve verbeeld, nevens den Dam, en daar op toont het dagelyks gewoel van allerhande soort van Menschen in hunne eigen en kennelyke dragt, is alleen genoeg om eeuwen aan hem en zyn eedle penceelkonst te gedenken. Daar beneffens was hy wel de voornaamste Glasschilder van die Eeuw: zo dat vele Kerkglazen omstreeks Gorinchem, en in Gelderland, pronken met zyn penceelkonst. Hy wende veel yver, en moeite aan, om de kragt, schoonheid, en doorschynentheid der Glaskoleuren uit te vinden, gelyk Dirk en Wouter Crabeth (die de glazen in de Kerk tot Gouda beschilderden) gehad hebben. Dog te vergeefs; want die Konst is al