De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Tussenstuk]NAARDIEN wy met een verandert Toneel staan te beginnen, en die toestel een weinig tyd vereischt, willen wy den aanschouwer, op dat het wagten hem niet verdriete, ondertusschen met een korte redenvoering onderhouden: dienende tot meerder berigt van 't geen wy op pag. 97. 98. gezegt hebben, van de Offerhanden der Heidenen met der zelver gereedschappen, en byvoegzelen: te weten, dat een Konstschilder moet bedagt wezen, wanneer hy eenige Heidensche offerhanden met hun aankleven verbeelden wil, daar by het Beeld van die Godheid aan, en voor wie het offer geschied, op een verheven voetstal, of in een holle nis te plaatsen: 't zy naakt, of bekleed, daar een konstoeffenaar vryheid toe heeft; | |
[pagina 305]
| |
zangezien de ervarenheid ons doet zien, dat de Heidensche Godenbeelden, 't zy man of vrouw, naakt verbeeld of gevormt, in hunne Tempelen by de altaren stonden, ook zomwylen met sluiers, pragtige kleederen en andere kostbare vercierselen omhangen wierden. Om dit eerste gezegde te bevestigen dienen deze regels uit Statius Papinius:
De gryze Koormaagd voed ter haardste 't waakvier aan,
En zal geen oog op de geheime schaamte slaan,
en tot het tweede ontbreken geen getuigenissen die zulks bevestigen. Trebellius Pollio verhaalt, dat de Dwingeland Celsus met den purperen sluyer van de Godinne Celestis verciert weird. En Vopiskus, dat de Tyran Saturninus, wanneer hy van de soldaten tot Keizer uitgeroepen was, het purper kleed van Venus nam, en in 't byzyn der krygsknechten met een vrouwen rok bekleed, wierd aangebeden. De Kerkroover Dionysius rukte Jupiter Olympius den gouden mantel van de schouderen, onder voorgeven dat die des zomers te zwaar, en 's winters veel te koud was; en gaf hem eenen van laken in de plaats, die des zomers dekken, en des winters verwarmen konde. Ook moet een konstschilder weten, wanneer hy de Feestvieringen van Mars en Venus zal schilderen, dat de afgodendienaars dezelve hebben geviert met verwisselde kleederen: Dat de Vrouwen een mannen lyfkolder of pansier aantrokken, een helmet op 't hooft zetten, en de mannen zig in vrouwengewaad verkleedden. Dus deden inzonderheid de Assyriers volgens de getuigenis van Julius Firmikus: en Herodoot verzuimt niet dus- | |
[pagina 306]
| |
danige dingen van de oude Babiloniers en Egiptenaren aan te teekenen, welke gewoonte naderhand tot de Grieken, en voorts tot de Romeinen over gegaan is. Door welke wyze van doen zy de deur openzetten tot dartele onkuisheid. Waarom ook Israëls wetgever het Hebreeusche volk, geneigt tot de afgodery der nabuurige volken, zulk doen scherp verbied, als uit menigte van bewyzen te zien is. De reden waarom de oude Heidenen tot gemelde Godsdienst-pleging hunne kleederen verwisslelden, willen sommigen dat deze geweest is; dat zy waanden in dusdanig gewaad die Godheden aangenamer te zyn. Maar andere vernuften hebben op zekerder grond besluit gemaakt, dat zulks uit loutere onkunde, en om dat zy onzeker waren of hunne Godheden die zy dienden tot het mannelyk of vrouwelyke geslagt behoorden, ontsproten is. Hier van daan is deze twyffelagtige aanspraak welke in dusdanige offerhanden plag gebruikt te worden, by Arnobius te boek geslagen: Sive tu Deus es, sive Dea? dat is: Het zy gy een God, of een Godinne zyt? ja deze dwaling ging zoo veer, dat zy zelf sommige hunner Godenbeelden in de gedaante van beide de geslagten gevormt, offerdienst toegebragt hebben. Onder deze mag men de Cyprise Venus wel de eerste tellen. Deze was (volgens de getuigenis van Makrobius) met een vrouwenbekleeding en met een mannenbaart afgebeeld, en werd van de mannen in vrouwen gewaad, en van de vrouwen in mannenkleederen gedient. Dusdanig had het blinde Heidendom oulinx ook de Fortuin (in het boekje van den Heer Spon, van den Altaar der onbeken- | |
[pagina 307]
| |
de Goden aangewezen) afgebeeld. Men kan die beeltenis, gevolgt naar het marmer by W. Goeree in het II. Deel van zyne Mosaische Historie pag. 579 zien, met dit byschrift. FORTUNAE BARBATAE &c. DE GEBAARDE FORTUIN. Dus dient een konstschilder agt te geven in hoedanige gedaante de Afgodsbeelden by de onderscheiden oudtydsche volkeren verbeeld wierden; want in een heel andere gedaante werd Jupiter by de Lydiers, als by de Sicioniers afgebeeld. Deze verbeelden hunnen Jupiter in de gedaante van een van onderen breed vierkant, en gedraaide spits opgaande piramide, daar mede te verstaan gevende, dat het natuurlyk verstant (by de Basis geleken) niet magtig is om de Godlyke en Hernelsche dingen te doorgronden, als die niet anders als door scherpziende verligte oogen (door 't scherp opgaande spits afgebeeld) konden beschouwt werden: en wanneer de Priesters 't zelve wilden raadvragen, droegen zy dat Beeld met veel plegtigheid en gevolg (in een verguld schip, omhangen met zilvere kroezen en drinkschalen) op hunne schouderen door de straten om, zingende eenige heilige liederen. Anders werd zyn Beeld in Lydie gezien; te weten met een Geitevel, Diphtera genoemt, in welk binnenste men schryven konde, om aan te duiden dat Jupiter al de bedryven der menschen op aarde in zyn geheugen (even als door letteren op Perkament) houd; op dat hy de goeden op hun beurt beloone, en de kwaden door zyn blixem straffen zoude. | |
[pagina 308]
| |
Ook werd zyn Beeld by hen zonder blixem in de vuist vertoont, hebbende een byl in de hand, waar van Plutarchus deze reden geeft: Herkules, hebbende Hippolite de Koninginne der Amazoonen gedood, heeft nevens andere wapenen van die overwinninge ook een byl mede gebragt, welke byl hy ten geschenk gaf aan zyn beminde Omphale, die van het geslagte der Lydiers was: die dezelve als heilig bewaarde, gelyk ook de Koningen een namaaksel daar van hebben gedragen, tot op de Regering van Candaulus, die dezelve van een dienaar zig agter na liet dragen. En dus hadden de Lydiers tweederhande Beeltenissen van Jupiter, waarom zy hem Jupiter Labradus genoemt hebben, want in die sprake wierd de Byl Labroum geheeten, en met een Degen op de zyde, Carius genaamt. De Thebaners, en verscheide Afrikaansche volken verbeelden hunnen Jupiter Hammon met Ramshoornen aan beide zyden van 't hoofd; en zoo wy met Servius, dien grooten uitlegger van Virgilius, over de reden van dit vreemd Hoofdciersel raadplegen, hy zal ons zeggen: Dat Jupiter Ammon daarom met Ramshoornen afgebeeld word, om dat zyne Antwoorden of Godspraken zoo veel draaijingen en wendingen hadden als zulke Hoornen. En die van Creta eerden Jupiter (volgens zeggen van Eusebius) in de vuurstenen, en zwoeren by hem, dus: Zoo ik wetende bedriege zoo moet my de Vader van den dag (alzoo zweer ik by dezen steen) uit alle myne goederen uitwerpen. Anders was de Beeltenis van Mercurius gevormt, of van houd of steen gebeeldhout, als hy voor den God der welsprekentheid geëerd wierd. Anders | |
[pagina 309]
| |
als zy hem dienden als begunstiger der vrye konsten. En weder anders, wanneer zy hem aanzagen voor bevrediger der geschillen: Dan zagmen aan zyn voeten leggen een witte roede, om welke twee slangen gevlogten waren, ter gedagtenisse dat hy twee slangen vegtende ziende, dien stryd door het tusschenkomen van zyn roede hadde gescheiden. Waarom oudtyds de gezanten tot het maken van vrede afgezonden, diergelyk een teeken met zig droegen. Om dezelve reden werd ook zyn beeltenis in de Galeryen en Twistscholen der oude Filosoofen geplaatst, nevens het beeld van Minerva. Van welke beeltenis zig dan een konstschilder (als een noodwendig bycieraad) wanneer hy een school of gezelschap van oudtydsche Letterwyzen, en Redenaaren verbeelden wil, zig bedienen kan. In een andere gedaante is Diana verbeeld geweest by de Heidenen, daar zy dezelve eerden voor Beschermgodin van de Jagt en Bosschen: Anders als zy voor de Maan genomen, als de Ligtbrengster by nagt geëert wierd: want dan werd zy verbeeld met een brandende fakkel in beide handen. Gelyk men haar deeld dus bestempelt ziet op een penning van Faustina, met het byschrift DIANA LUCIFERA. Weer in een heel andere gedaante stond haar beeld te pryken by die volken welke haar hielden voor voedster, en voortbrengster van alle levendige schepselen. Dus werd zy geëert van de Ephesers. Waar af het ruggestuk des pennings van Keizer Klaudius de bestempeling draagt, waar op men haar ziet in een Tempel portaal staan, met dit byschrift DIAN. EPHE. Waar van ons Fr. Perrier een duidelyke afteekening, (gevolgt | |
[pagina 310]
| |
naar een uitgehoudent marmersteen, uit Griekenland te Romen gebragt) in print, onder zyne Roomsche Statuen doet zien. In welk opzigt ook Hieronimus in zyne voorreden van den Brief tot de Ephesers zeit: dat zy niet Diana de Jagerinne, maar die met de veele mammen eerden. Dit was om de kragt der opvoedinge te beteekenen; gelyk door de omzwagtelinge van den navel der beelds, benedewaards, (daar tusschen zig verscheiden koppen van dieren doen zien) dat zy door 't ontsluiten van den band der geboorte de schepselen te voorschyn doet komen. Waarom Diana ook van de Grieken Genethlios genoemt werd, om dat zy het bewind over de geboorte heeft. Ligt zullen myne konstgenooten zeggen: wie zal daar juist zoo naauw agt op geven, zoo alles zoo stipt naar de oudheidkunde niet is waargenomen? Ik antwoord: niemant dan zulken die daar in geoeffent zyn. En dus is het ook met de Historische verbeeldingen gelegen: niemant zal de misslagen daar in begaan opmerken dan die, welke in de Historien ervaren zyn, van wien men de berispingen te wagten heeft, en naar wiens opmerkingen de onbedrevene luisteren. Meer zouden wy ter zake dienende konnen zeggen, zoo de Toneelgordyn reeds opgeschoven ons niet gebood af te breken.
Tot nog toe heeft de Schouburgh niet als Konstschilders vertoond. Voortaan zullen ook de berugte Schilderessen daar op verschynen, en op haare tydbeurten nevens de Mannen ten Toneel komen; om den lezer door die veranderinge op nieuws te verlustigen, en zynen yver door wakende begeerten tot het gene zy zeggen zullen op te wakkeren. | |
[pagina 311]
| |
De oude gedenkschriften melden van eene Vestaalse maagt LalaGa naar voetnoot1 genaamt, die de Konst van schilderen verstond. Maar wat hoeven wy in de Ga naar voetnoot2twyffelagtige oudheid voorbeelden op te zoeken? de voorgaande eeuw levere ons Ga naar voetnoot3Marietta Dochter van den berugten Italiaanschen schilder Tintoret, in dezelve Konst tot verwonderinge van | |
[pagina 312]
| |
alle die het zagen gevordert. Ga naar voetnoot4M. Propertia de Rossi beeldsnydster van Bolonien, die Konstig in Perziksteenen en marmer gesneden heest: gelyk de Roomsche Ga naar voetnoot5Claudia Stella onverbeterlyk in koper deed. Andere hebben weder haar brein gescherpt op taalgeleertheid, of andere prysselyke wetenschappen. Vele Vrouwen hebben de eedle zwaneschagt gevoert, en de wysheid boven alle vergankelyke schatten bemind en uitgekozen.
Men leest van Ga naar voetnoot6Saffo, en haar hoog geroemde Dichten,
Zoo lang als Febus blyv' de pronkpraal aller lichten.
Ga naar voetnoot7Aspasia bezat de gaven van verstand.
| |
[pagina 313]
| |
Ga naar voetnoot9Arete heeft haar Zoon geleerdlyk onderwezen.
Terentia de vrouw van Cicero geprezen,
Om haar verstand, is door de snelgewiekte faam,
En tallooze andere, roemrugtig door haar naam;
De Deugd van vele bralt op elpenbeene troonen,
Zy leven na de dood gecierd met schoone kroonen,
Als eertyds in triomf de groote Vorst August;
Der Vrouwen deugd is aan geen volken onbewust,
Al d'aard verheft haar lof ten trots van 't lastrend drukken.
Ga naar voetnoot10Maria brak de fles met Narduszalve aan stukken
En gootze vrolik uit op 's Heilands heilig hoofd.
|
|