De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Daniel Blok]In dit jaar 1580. werd te Stettyn, in Pomeren, DANIEL BLOK geboren. Zyn Vader Marten Blok, was geboren te Utrecht. In Holland, zegt de Schryver, doch dit willen wy voor geen fout rekenen, wyl het de Schryvers dus gewoon zyn, en zelden de onderscheiden Provincien noemen. Immers om dat hy van 't Sticht van Utrecht herkomstig is, hebben wy reden gevonden van hem hier een enge plaats in te ruimen. Daniel, die dan al vroeg blyken gaf, dat hy tot de Konst geneigt was, werd te Dantzik besteld, by Jakob Scherer, een bekwaam meester om hem op te leiden tot de hooge Schole der Schilderkonst. Hy zette zig inzonderheid tot het schilderen van Pourtretten, dat hem wel gelukte; want hy heeft voor Gustavus Adolf van Zweden, de Genealogie, Stam- en Geslagtlinie der Hertogen van Mekelenburg geschildert. Van Schilder werd hy Hoveling, en verloor op eenen stond alles wat hy bezat, door 't brandstigten der woedende oorlogsbenden in den jare 1651, zoo dat hy die naauwlyks met behoudenis zyns lyfs ontvlugten konde. Hy stierf te Rostok in zyn tachentigste jaar. | |
[pagina 89]
| |
Dat ik in de Titelprint van 't Tweede Deel myner Zinnebeelden, de Schilderkonst met een doek voor den mond vertoond heb, daar van gaf ik deze reden: Dat de tong niet mogt pleiten voor't penceel, maar het werkstuk zig zelf moet verantwoorden. De slechtste soort van krukken en brekebeenen in de Konst hebben meesten tyd voor gebruik, dat ze hunne werken door stoffen, en snorkeryen opvyzelen: maar groote meesters hebben in tegendeel hunne kunstwerken laten spreken, en het vernuft van hunnen maker melden. Apelles en Praxiteles konden roemen, dat zy alleen voorrecht hadden, om 's waerelts Monarch af te beelden, daar dit volgende vaers op speelt:
Apelles werd uit veele alleen gestelt,
Te schilderen den groot en Alexander:
Praxiteles had oorlof, en geen ander,
Een marmer beeld te maken naar dien Helt.
Doch zy hebben zig daarom niet vermeten aangestelt, maar stil gehouden, en hun werk laten zeggen: wie zy waren, en wat zy in de Konst vermochten. Van den eerstgemelden hebben wy een opmerkelyk voorbeeld: 't geen ons tot aanleiding van een nieuw Toneelbeeld strekken zal. Deze, door begeerte aangespoort, om Protogenes, en zyn beruchte werken, te zien, scheepte naar Rhodus; maar als hy hem niet op zyn winkel vond, nam hy een penceel met verf, maakte daar meê, op den opgespanne doek, dien hy daar vond staan, een fynen trek, zeggende tegens de Dienstmaagd, die hem vraagde wie zy zeggen zoude dat naar haar meester gevraagt had, dat zy tegens Protogenes, wanneer hy t'huis kwam, zeggen zoude, Die dezen trek met | |
[pagina 90]
| |
het penceel gemaakt heeft, heeft naar u gevraagt: en ging weg. Protogenes t'huis gekomen, en bericht ontfangen hebbende van 't geen 'er gebeurt was, en ziende dit werk met verwondering, zeide: Dit heeft Apelles gedaan, want niemant anders kan zulks doen. Daar op nam hy een penceel, en maakte eenen anderen trek, op den zelven doek, zeggende tot zvn Dienstmaagd, Zoo Apelles andermaal komt, toon hem dien trek, en zeg, Dit heeft gemaakt daar gy naar vraagt. Apelles kwam, en ziende dat die trek konstiger was, dan de zyne, nam een penceel met andere verf, en maakte eenenGa naar voetnoot* Trek door de andere trekken heen, zoo konstig, dat als Protogenes dien zag, zig verwonnen gaf, in alleryl naar de zeepoort liep, en Apelles, dien hy daar vond, minnelyk bejegende. |
|