Losse bladen uit het zondenregister van ondeugende kinderen(1859)– Hopmanius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] [pagina 5] [p. 5] Heintje de klikkespaan. Men hield niet veel van 't stille Heintje, Want Heintje was een klikkespaan, En altijd zeî hij aan den meester Wie van zijn vriendjes had misdaan. Hij had een groot getal gebreken, En was volstrekt geen deugdzaam kind. Een ieder had aan hem een hekel; - Hij werd door dier noch mensch bemind. Hij gigchelde altijd in zijn vuistje, Als hij Monsieur het lijstje gaf, Waarop hij méér dan trouw noteerde, Welk kind iets had verdiend tot straf. En daarom schuwden hem zijn vriendjes, En was ons Heintje steeds alleen. Wie zou met zulk een valschaard omgaan? - Hij werd gemijd door iedereen. Maar eens dat Heintje huiswaarts keerde, Nadat hij weder had geklikt, Gevoelde hij zijn tong verstijven, En werd zij plotseling verdikt. [pagina 6] [p. 6] Zij werd bij elken voetstap langer; De dokter kwam, maar wist geen raad; Want ach!die tong bleef steeds aan 't groeijen, Geen medicijn, hoe duur gaf baat. Ik beef en ril om het te zeggen; Maar na een week of wat toen hong Hem ellen, mijlen lang uit 't mondje Die kwade, vuile lastertong. [pagina 7] [p. 7] Bij elken stap viel hij er over, Zoodat hij naauwelijks kon gaan; En iedereen kan wel begrijpen, Dat zoo iets schrikklijk mal moet staan. En ieder wees hem met den vinger, Neen, met de beide handen aan; En zeide spottend tot den vreemdling: ‘Kijk, daar is Heintje Klikkespaan.’ Vorige Volgende