Een liefde(1941)–Ed. Hoornik– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] IX ‘MOET ik dan alles tot het eind toe dulden: De tong, die droog wordt en de pols zoo zwak, 't Mes dat niet één keer, maar dat tien keer stak, En mij het trotsche lijf voorgoed onthulde?’ Ik droomde, dat ik zelf den beker vulde; Dat het mìjn hand was, die de dood toestak. Zij scheen te slapen, toen ik weder sprak; Zij lag voorover op het haar, dat krulde. Vorige Volgende