Geld verdienen zal ik er nooit aan. Briefwisseling Ed. Hoornik en A.A.M. Stols, 1938-1954
(1999)–Ed. Hoornik, A.A.M. Stols– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
355 A.A.M. Stols aan Ed. Hoornik, 27 juli 194827 Juli 1948Ga naar eind1112 in de namiddag
Beste Eddy, Vanmorgen schreef ik je al, dat het me buitengewoon hinderde, dat onze financieele aangelegenheden nog niet in orde waren, en dat mijn boekhouding beweerde ƒ356.45 van jou te vorderen te hebben in den vorm van voorschotten, welke nog niet waren verrekend. Het is nu half vier, en ik heb van vanmorgen half tien, zonder onderbreken om zelf koffie te gaan drinken onze heele relatie van 1939 af gecontrolleerd. De tijd, die daarin is gaan zitten om 1939 t/m 1944 te controleeren vind je niet weerspiegeld op bijgaande opstelling, welke ik in 1945 laat beginnen.Ga naar eind1113 Wat ik je over 1944 nog schuldig was heb ik je op 31 October en 23 Nov. 1945 in twee kasbetalingen van resp. ƒ50.- en ƒ63.97 betaald. Doordat inmiddels nog wat honorarium over 1945 per 31 Dec. verviel, was ik je op 31 Dec. 1945 nog ƒ59.69 schuldig. Met dit bedrag van ƒ59.69 begint dus ons financieel relaas, dat nu over 1945, 1946, 1947 en het le halfjaar 1948 loopt. In de rechter-kolommen staat genoteerd, wat ik je schuldig ben. Dat zijn dus in hoofdzaak honoraria (waarvan ik de duplicaat-inkoopfacturen ten jouwen gerieve bijvoeg, en die je voor den fiscus moet bewaren), benevens honoraria voor bloemlezingen, voorzoover ik die van andere uitgevers ontving, alsmede ‘aanbreng-premies’ van herdrukte Helikon-deeltjes. Van alles wat vòòr 1945 herdrukt was, zijn de aanbrengpremies betaald. Je zult hier dus verder alsnog aantreffen: Aanbrengpremie 11e druk Vasalis, idem 2e druk Nijhoff, Uur u, alsmede het honorarium over ‘Tafelronde’. Hoewel we hadden afgesproken dat je geen honorarium zoudt ontvangen, heb ik je hierbij toch voor 10% over de verkochte 471 ex. genoteerd. (Dat dit na zooveel jaren een strop voor me is, die ik privé moet dragen, zul je wel begrijpen. De fiscus betaalt me dit niet terug!). Verder had men in de boekhouding inplaats van 12,5% slechts 10% over de verkoop in 1946 en 1947 over de titels: Geboorte, Tweespalt, Steenen en De Erfgenaam genoteerd. Om dit te herstellen dienen de facturen 166, 167 en 168. Het eindresultaat is, dat ik tegenover de ƒ356.45 die jij mij schuldig was, nu facturen (166 t/m 171) kan stellen ten bedrage van ƒ383.09, die ik aan jou schuldig ben. Blijft dus over te betalen door mij aan jou een bedrag van ƒ26.64, hetwelk ik hierbij in een postcheque insluit. Hiermede zijn dus alle verrekeningen tot en met 1 Juli 1948 geschied. Zooals ik je reeds schreef, is het mij niet mogelijk je bundel essays uit te geven. Ik moet uiterst voorzichtig zijn... Dit is ook de reden, waarom ik nog niet kan overgaan tot het betalen van een voorschot op je bundel ‘Ex Tenebris’. Zooals je uit de afrekening over het 1e halfjaar 1948 kunt zien, heb ik van de vier bundels, welke ik op magazijn heb, in totaal slechts 56 boekjes verkocht. Wat dit bij een nieuwen bundel zal geven, weet ik niet, maar het maakt een en ander niet aanlokkelijk om voorschotten te geven. Ik stel je dus voor om genoegen te nemen met de gewone royalty-regeling van 12,5% en de eerste afrekening op 1 Januari 1949 te houden. Het spijt me, dat ik je niet van dienst kan zijn. Ik verheel je niet, dat door het uiterst trage betalen door den boekhandel en de betalingsmoeilijkheden (=practisch: faillissement) van een aantal van deze lieden ook mijn ‘vlotheid’ er onder lijdt. |
|