De kleine vogeltjes.
Julia had een even edelmoedig karakter als Anselmus, van wien wij u dit zooeven verhaald hebeen.
Eens zag zij op zekeren dag een boosaardig kind, dat, met steenen, een nest uit eenen boom trachtte te werpen. De vader en de moeder der vogeltjes vlogen angstig schreeuwend om het nestje heen waarin hunne jongen lagen. Op het oogenblik toen de ondeugende jongen weder eenen steen wilde werpen, hield Julia zijnen arm tegen en zeide: ‘wilt gij die lieve kleine beestjes wel eens met rust laten!’ Maar de jeugdige booswicht gaf volstrekt geen acht op haar verzoek, en wilde met steenen-werpen voortgaan toen Julia hem aanbood, dat zij hem zooveel geld zou betalen als de jonge vogeltjes waar waren, zoo hij die slechts in vrede wilde laten. De jongen nam dit aanbod aan, en Julia gaf hem al het geld dat zij bij zich had.
Toen Julia's vader vernomen had, wat er gebeurd was, beloonde hij haar, door haar een lief zijsje, dat heerlijk zong, ten geschenke te geven, in eene fraaije, geheel vergulde kooi.