Het weldadige kind.
O, wat een goed hart had die jonge Frederik. Hij zag geen arm mensch, dat hij niet trachtte te ondersteunen of te helpen. Op zekeren dag ontmoette hij eenen kleinen schoorsteenveger, die van koude verkleumd was, en bijna van honger stierf.
Frederik, die juist zijn ontbijt in de hand had, deelde dit in tweeën, en zeide tot hem: ‘Daar, arme kleine jongen! laat ons zamen deelen.’
De liefdadigheid van den kleinen Frederik werd weldra beloond. Op zekeren dag dat hij wandelde, horde hij opeens uitroepen: Uit den weg! uit den weg! een dolle hond! Inderdaad zag Frederik een dollen hond op zich afkomen; en hij zou zonder twijfel door dit dier gebeten zijn geworden, zoo niet een kind, met even veel geluk als behendigheid, dat dier met eenen steen zoo geworpen had, dat het daardoor geheel bewusteloos nederviel. Van dit oogenblik maakten de personen, die dit dier vervolgden, gebruik, om het onschadelijk te maken, door het te dooden.
Frederik herkende in zijnen redder den kleinen schoorsteenveger, met wien hij zijn ontbijt gedeeld had. Hij nam hem met zich naar huis, en zijn vader beloonde rijkelijk den redder van zijnen zoon.