De pruiloor.
De kleine lieve Eugenie, die zes jaren oud was, had ook een uitmuntend karakter; maar dit kunnen wij van Prosper niet zeggen. In alle omstandigheden toonde hij, eene slechte inborst te hebben. Bij het minste wat hem niet beviel, ging hij in een hoek staan, en bleef uren daarin staan pruilen.
Te vergeefs poogden zijn vader en zijne moeder, die hierover bedroefd waren, het dit af te leeren.
Op zekeren dag, dat men aan de twee kinderen hun ontbijt bragt, dacht Prosper, dat de peer zijner zuster grooter was dan de zijne. Hierover driftig wordende, wierp hij zijne peer uit het raam, en ging in een hoek staan pruilen. De goede Eugenie was dadelijk bereid hem de peer te geven, die hij haar benijdde, en zeide hem: ‘kom Prosper, pruil niet langer!’ Maar hun vader had alles gehoord, en toen hij binnenkwam, zeide hij tegen Eugenie: ‘Ik ben over u tevreden, mijne dochter! maar Prosper zal gestraft worden. Wij zullen, zoo als ik u reeds lang beloofd heb, eene wandeling naar buiten doen; Prosper zal te huis blijven, en van daag slechts droog brood te eten krijgen.’