De arme jacobus.
Dit goede knaapje had zeer arme ouders. Zijn vader was ziek, en hoewel zijne moeder des nachts werkte, kon zij hare vier arme kinderen niet onderhouden.
Op zekeren dag, dat Jacobus zeer bedroefd en zeer hongerig uitgegaan was, in de hoop eenig geld te verdienen door boodschappen te doen, zag hij eene fraaije beurs op den grond liggen, die vol geld scheen te zijn. Een heer, die op zekeren afstand voor hem uit liep, had die beurs, door zijnen zakdoek uit te halen, laten vallen.
Gij moet weten, mijne jonge vrienden, dat onze kleine Jacobus van zijne ouders eene eerlijke en godsdienstige opvoeding had genoten. Verre van door het gezigt van dit geld in verzoeking gebragt te worden, liep hij den heer na, en riep: ‘Mijnheer, mijnheer! hebt gij dit verloren?’
Deze heer keerde zich om, en herkende zijne beurs. Daar hij een rijk en weldadig man was, was hij zoo over de eerlijkheid van dit kind verheugd, dat hij zich door Jacobus naar diens ouders liet geleiden, hun ondersteuning en werk verschafte, zich het lot van den kleinen Jacobus aantrok en dezen gelukkig maakte.