De horoskoop
(1838)–Adriaan van der Hoop– Auteursrechtvrijtreurspel in vier bedrijven
[pagina III]
| |
[Voorwoord]‘Wanneer wy in vroegere en hedendaagsche romans, waar het noodlot eene ijzingwekkende rol in speelt, de meest verwikkelde avontuurlijke omstandigheden en gebeurtenissen kunstig samengesteld en moeilijk eene ontknooping te gemoet gevoerd zien, dan houden wy zoodanige kunstgewrochten voor de uitsporige vruchten eener overspannen verbeelding, die, ook onder de schoonste vormen, en by de schitterendste voordracht, ons de keuze des onderwerps doen bejammeren; zelfs by het mooglijke der verwezenlijking van zoodanige verwikkelde omstandigheden, gelooven wy niet aan haar werkelijk bestaan en ontwikkeling in natuurlijken samenhang. En toch levert de ervaring wezentlijke voorbeelden op, die, gelijk aan de gezegde vruchten der verbeelding, wél als daadzaken gegrond en waarachtig zijn, maar toch in hun samenloop zich als onverklaarbaar aan het kortzichtig oog voordoen. Wij willen hier onzen lezeren eene zoodanige gebeurtenis mededeelen, zoo als zy, in 't begin der maand Maart, voor een Koninklijk Gerechtshof in Spanje, gerechtelijk is verhandeld geworden, en in de Gazette des Tribunaux vermeld.’ | |
[pagina IV]
| |
De bovenstaande regelen zijn de Inleiding tot het verslag van eenen oudermoord, gepleegd in Spanje, en voorkomende in het Algemeene Handelsblad van Woensdag den 17den May, No. 1726. De Schrijver van het Tooneelstuk, dat door hem, als eene nieuwe bijdrage tot zijnen dicht-trant, den toegevenden lezer wordt aangeboden, had juist den vorigen avond in eenen letterkundigen kring doorgebracht, toen hy het meesterlijk gestelde verslag van den vreesselijken moord onder de oogen kreeg. In dien letterkundigen vriendenkring, (toegewijd aan de beoefening der classische talen en hare heerlijke Letterkunde,) was er toen juist veel gesproken over het noodlot der Ouden, voorkomende in hunne Treurspelen, en over het doeltreffende, om deze duistere, vreesselijke macht ook in het nieuwere drama aanschouwelijk te maken. De meesten der aanwezigen vereenigden zich, om zoodanige voorstelling in het moderne treurspel aan te prijzen. Een hunner beriep zich zeer welsprekend op romantische voorbeelden. Shakespear in den Macbeth, schiller in die Braut von Messina, müllner in die Albaneserin, howald in das Bild, en grillparzer in die Ahnfrau, gaven hem daartoe die voorbeelden aan de hand. Anderen, daarentegen, keurden zoodanige behandeling onvoorwaardelijk af. Zy noemden haar in onze eeuw ondichterlijk en onzedelijk. Ondichterlijk, omdat zy streed met het mooglijke; onzedelijk, omdat zy in wederspraak was met de waarheden, die het Christendom leert, en als Godsdienst openbaart. | |
[pagina V]
| |
De Dichter van dit drama schaarde zich, niet overwonnen door de welsprekendheid des redenaars, (ondanks zijne navolging in 't Hollandsch van müllner's Schuld,) in de gelederen der laatsten, en bracht zijn votum tegen de zoogenaamde noodlot's tragoedie in. Hy was er verre af van te vermoeden, dat voor zoodanig votum de nemesis hem onzichtbaar omzweefde, en reeds met zoete vreugde juichte over het nabyzijnd oogenblik, waarin zy zich zoude wreken, door middel van het algemeen gelezene Handelsblad. De Dichter las de lotgevallen en de misdaad van gonzalez clondirien, den held van de gruwelgeschiedenis der Gazette des Tribanaux. Zijn gevoel werd geschokt, zijne verbeelding ontvlamd, - zijn scheppende trek werd geprikkeld. Alles wat hy den vorigen avond gehoord, beraamd, wedersproken of toegejuicht had, kwam hem met levendige kleuren voor den geest. Hy veranderde van gevoelen; dat bracht volheid van gedachten bij hem te weeg; die volheid van gedachten had behoefte aan uitstorting; die uitstorting had plaats. - Een drama was 't gevolg daarvan. ‘Een drama? - dus een voortbrengsel, geschikt om hoe eerder hoe liever op den Amsterdamschen Stads-Schouwburg ten tooneele te worden gevoerd?’ - Waarde lezer! - 't Andwoord op deze vraag is moeilijk. Dat behoort tot de competentie der Heeren Commissarissen van den Amsterdamschen Stads-Schouwburg. Zy willen het goede; het uitmuntende tooneelgezelschap, waaronder de Dichter hooggeschatte vrienden telt, vermag het | |
[pagina VI]
| |
goede; niets ontbreekt er dus aan, dan dat het drama goed zij. Die vraag zij door vermelde Commissarissen beslist. ‘Maar de leden van den Zuid-Hollandschen Koninklijken Schouwburg?’ - 't Andwoord op die vraag is even gemakkelijk, en dus even spoedig gereed. Ook zy willen, bedoelen en bereiken het goede meer dan eenmaal. Dat hebben zy getoond in de herhaalde, meesterlijke opvoering van des Dichters Treurspel johanna shore. Toen toch is het op eene voldingende wijze gebleken, dat de dienst van melpomene, na den dood harer Hoofdpriesters, niet geheel was verloren gegaan, en tot het gebied der overleveringen behoorde; maar dat de éénige ward bingley, en de nooit geëvenaarde wattier, aan zoon en neef, aan dochter en nicht, cothurnus en dolk vermaakt hadden, als aan wettige erfgenamen, die in staat waren, om er een waardig gebruik van te maken. Niemand, (de Dichter dringt hier onbepaaldelijk op aan,) niemand beschouwe deze lofspraak als eene Captatio benevolentiae, om zijn drama ten tooneele te voeren. Ondanks zijne verklaring over de behoefte aan het opvoerbare van een tooneelstuk, voorkomende in de Voorrede van zijn dramatisch tafereel, betiteld han van yslandGa naar voetnoot(*), heeft de Dichter by de samenstelling van dit werk daar nimmer aan gedacht, en schrijft hy het zelf weinig geschiktheid ter opvoering toe. Weinig geschiktheid? - Ja, geachte lezer! - Niet, | |
[pagina VII]
| |
omdat zijn stuk strijdig is met de regelen der dramaturgie; niet, omdat het geen belangstelling zoû kunnen inboezemen; niet, omdat er geen characters in gevonden woorden, die geheel zonder scherpe omtrekken geteekend, en daardoor ongewichtig zouden zijn; niet, omdat er geen situaties in zouden voorkomen, die nimmer den pols sneller doen kloppen, den boezem een zucht, of het oog een traan ontlokken zouden; maar alléén en by uitsluiting daarom, vermits het geschreven is, zonder eenig beroep op tooneelpracht, voor een beschaafd, bezadigd en denkend publiek: - een publiek, wel ingenomen met, doch niet bedorven door de voorstelling der nieuwste opera's; een publiek, dat de poëzy niet aan de muzijk, en deze niet aan de poëzy ten offer brengt; maar beiden lief heeft en verpleegt, sedert de loop der tijden beiden ontzusterde, en deed ophouden te zijn, wat zy vereenigd waren, gedurende het tijdvak van den bloei der kunst, in het gelukkige Griekenland. Voor een denkend publiek is uw stuk dus geschreven? Ja, geachte lezer! Misschien bezondigt de Dichter zich in ruime mate, door deze eigenschap eenigzins te betwijfelen. Komt hy nogthands, en dat oogenblik is wellicht niet verre, spoedig tot betere overtuiging, dan roept hy peccavi! en voegt hy er by: ‘Ik dwaalde; 't publiek scheen my tot heden van verre verwant aan dat, hetwelk de Hoogduitsche Dichter tieck op het oog had, toen hy het meesterstuk van dramatischen humor, zijn niet te evenaren gestiefelte Kater schreef.’ Een en ander zij voldoende, ter ontwikkeling der oorzaak, waaraan dit drama zijn bestaan verschuldigd is; | |
[pagina VIII]
| |
thands nog een enkel woord over de bedoeling des Dichters met de samenstelling. Die bedoeling is hoogst gewichtig: - de voorstelling, namentlijk, van den mensch, afvallig van God, en daarom door God verlaten; trotsch op eigene krachten, en daardoor zwakker dan het riet, dat door den wind gebogen wordt; klaarziende in de toekomst, door het magnetismus der starrenwichlary, maar blind in het tegenwoordige; met den hemel op de lippen, een slaaf der zonde, wier bezoldiging de dood is. Meerder nog! - De herinnering aan de eeuwige waarheid, dat het kwaad het kwade het goed het goede voortbrengt, dat God het kwade duldt, en niet veroorzaaktGa naar voetnoot(*), dat de mensch verandwoordelijk is voor zijne daden, en dat het trachten naar deugd, zonder Godsdienst, niets dan het bestreven is van een hersenschim, van een luchtbeeld, gelijk aan de weêrspiegeling van de zonnestralen, door het gloeiend zand der woestijn, welke den reiziger van verre een verkwikkende oasis belooft, en hem niets doet vinden, dan den heeten, dorren grond, waarop hy treedt en zich de voeten kwetst. Door zulke drijfveeren geleid, door zulke bedoelingen voorgelicht, bracht de Schrijver zijn tooneelspel op het papier. Zijn ontgloeid gevoel schreef hem daarby vorm en versmaat voor: de eerste kreeg onwillekeurig een eenvoudig voorkomen, de laatste eene zeer vrije, misschien in | |
[pagina IX]
| |
de oogen eener gestrenge verskritiek, eene al te vrije houding. De Schrijver werd daartoe verleid, omdat hy alleen de voorstelling van een grondbeginsel bedoelde. Hy dacht daarby evenmin aan aeschylus als aan seneca, aan shakespear als aan corneille, aan vondel als aan calderoni, aan voltaire als aan alfieri, aan schiller als aan victor hugo, aan göthe als aan bilderdijk: hy dacht alleen aan de groote waarheid: Deus centrum et locus rerum. Dit mag evenmin door den lezer als door den aanschouwer uit het oog worden verloren, wanneer hy het ontleedkundige mes der kritiek voor dit drama scherpt, en op teedere deelen insnijdingen beproeft. Hy ergere zich evenmin over het modern politieke waas, dat de Schrijver over eenige zijner personaadjen heeft verspreid, en waartoe de vreesselijke burgeroorlog, op het weleer zoo machtige schiereiland, hem in zoo ruime mate de zwarte kleuren aanbood. De Schrijver is te ver van het tooneel der gebeurtenissen verwijderd, om oordeel over twee partijen te vellen, die zich onderling verscheuren. Hy is Christino, noch Carlist: maar wenschte alleen Dichter te zijn. Van daar dan ook, dat de hoofdpersoon van zijn dramatisch gedicht zich nu en dan poëtischer uitdrukt, dan zelf somwijlen plaats heeft in het hoogere treurspel, tot welke verhevenste der dichtsoorten de horoskoop in geenerlei opzicht behoort. Zoodanige poëtische stemming en uitdrukking is nogthands natuurlijk in den somberen gonzalez; hy is een zoon des ongeluks, en de taal die de zoodanige spreekt, is vaak die der poëzy. Zonder de passie- | |
[pagina X]
| |
weeken van de meeste geniën, zou de wareld verstoken zijn gebleven van vele wonderwerken der kunst. Daar, waar de wereld hulde weigert aan verdienste, streeft de mensch naar eene hoogere apothéose: - zijne woorden zijn dan die der menigte, zijne wegen die zijner hateren niet. Doch - één kunstdoel - de Dichter acht zich verplicht dit te bekennen, - één kunstdoel toch zweefde hem van verre voor den geest: - het was het getrouw blijven aan een éénig voorschrift van den éénigen bilderdijk, wien het ideaal des treurspels, in alle zijne nuancen van classische, romantische, burgerlijke en hoftragoedie, aanschouwelijk was, toen hy het ergens noemde: ‘het verhevenste en aandoenlijkste aller dichtstukken, een waarachtig feest voor de menschheid, en van den weldadigsten invloed voor 't behoeftige hart, dat zich door geene bloote uitspanning bevredigen laat, maar naar hooger verkwikking dorst.’
Rotterdam, den 1sten July 1837. de schrijver. |
|