| |
| |
| |
[Bitter Lemon]
De dag begon voor Vincent als alle dagen. Enkele seconden voor de electrische wekker afliep werd hij wakker. Hij trok zijn arm onder het verwarde laken uit, klaar om het zachte, maar doordringende geluid van de wekker in de kiem te smoren. Het was een gewoontegebaar waarmee hij al god weet hoeveel jaren de dag begon. Enkele seconden van spanning, waarvan hij eigenlijk wel genoot, want het leven van Vincent was arm aan spannende gebeurtenissen.
Hij liet de hoge zoemtoon tien tellen duren en drukte dan met zijn vinger op het knopje. Daarna bleef hij nog tien minuten liggen om de nieuwe dag tot hem door te laten dringen.
Hoewel het nog vroeg was hing de warmte al zwaar in de kamer. Het laken was hier en daar vochtig van het zweet. Hij vroeg zich af of er mannen waren die bij zo'n temperatuur zonder laken en misschien wel zonder pyjama sliepen.
Zouden er onder zijn collega's mannen zijn die naakt sliepen? Hij kon het zich moeilijk voorstellen. Leraren sliepen niet naakt.
Hij was nu helemaal wakker en ging rechtop in bed zitten. De gordijnen waren gesloten, af en toe rimpelden ze even door het minieme zuchtje wind dat door het openstaande raam kwam. De reeks drukkend hete dagen werd vandaag ongetwijfeld voortgezet. Hij had wel eens gehoord dat in de tropen mensen krankzinnig werden door de hitte, amok maakten en hun buren afslachtten. Het patroon in de gordijnen was nu nog te zien, later op de dag zou het één oogverblindend geelgroen vlak worden. Nu tekenden zich de lange, smalle, groene bladeren en de wine en gele narcissen met de donkere harten nog scherp af. Hij vroeg zich af of het patroon geïnspireerd was door Morris. Hij nam zich voor om zich eens in Morris te verdiepen. Zou zijn klas daarin geinteresseerd zijn? Waarschijnlijk niet. Zouden er ook collega's zijn die naakt sliepen met de gordijnen open? Hij kon zichzelf zien in de Spiegel tegenover het bed. Het was een grote vierkante spiegel gevat in een notenhouten
| |
| |
lijst, die aan de bovenkant in het midden een verguld kroontje had, aan de onderkant een smalle uitstekende richel die steunde op twee sterk gebogen pootjes, voorzien van allerlei krullen en uitsteeksels. Op de richel stonden een paar potjes en flesjes van donkergroen glas en een donkergroen vaasje met één enkele zachtrose roos. Voor het eerst in al die jaren voelde hij een lichte afkeer van de spiegel.
In de hoek bij het raam stond een ladenkastje met er naast een imitatie Victoriaanse stoel bekleed met muisgrijze velours. De stoel had rechte poten en hij kreeg er ook een hekel aan terwijl hij er naar keek.
Het was de derde slaapkamer die zijn vrouw gekocht had. Ze waren heel eenvoudig begonnen met een groot tweepersoons bed en een kleerkast. Naarmate ze meer geld verdienden en het zekerder werd dat ze geen kinderen zouden krijgen nam de frequentie waarmee zijn vrouw slaapkamers kocht toe. Ze hadden nu ieder een afzonderlijk bed met een ruimte van een halve meter tussen de bedden. Misschien zou ze na verloop van tijd nog wel iets bedenken om die ruimte met water te vullen.
Zouden er ook collega's zijn die met hun vrouw naakt in een tweepersoons bed sliepen?
Boven het ladenkastje hing een portret van zijn vrouw, geschilderd door iemand die zij had leren kennen via haar kunstboetiek. Als hij het vergeleek met zijn vrouw zoals hij haar in de spiegel kon zien liggen in het bed naast hem, kon hij niet zeggen dat het een goede gelijkenis was. Maar volgens haar kunstkennis deed dat er niet toe. Ze stond er roser en molliger op dan zij in werkelijkheid was, terwijl haar haar een roodachtige glans had, die het echte haar helemaal miste. Maar bij het schilderen had de kunstkennis rekening gehouden, zei hij, met de plaats waar het moest komen te hangen en had je eenmaal een grondkleur gekozen, dan wees die de weg naar alle andere kleuren. Hij vond dat er een sterk lijnenspel in zat en dat het coloriet eerlijk was. Haar lippen waren op het schilderij voller dan in de spiegel, in de spiegel
| |
| |
was de neus spitser en smaller dan op het schilderij. Ze sliep op haar rug, de lippen gesloten, rustig ademend door haar neus, zoals het hoorde, het laken tot haar kin opgetrokken. Er was geen spoor te bekennen van transpiratie.
Hij vroeg zich af of zij zich ooit afgevraagd had of ze ooit naakt had willen slapen. Waarschijnlijk niet.
Hij stond op en liep op zijn blote voeten naar het raam. Door een spleetje tussen de gordijnen keek hij naar de tuin. Het licht was nu al verblindend. Het gazon dampte een beetje na van het sproeien van de vorige avond. Hij was blij dat het gras ondanks het sproeien nauwelijks groeide. De zomer bracht al genoeg extra werk met zich mee en met de eindexamens in het vooruitzicht bleef er niet veel tijd over. Het gazon van de buren zag er uit als de aangestampte lemen vloer van een oude boerderij. Alleen de sterkste onkruidsoorten hadden zich hier en daar weten te handhaven. De buren hadden drie kinderen en een hond. Zou zijn leven anders geweest zijn als zij kinderen hadden gehad? Een merel verraste op het gazon een worm, die zich waarschijnlijk naar boven geworsteld had in de veronderstelling dat de natte moesson aangebroken was. De merel zette zich schrap, zijn staart tegen de grond gedrukt, de worm stond strak gespannen als de lijn van een visser die beet heeft. Het ene kwart dat nog in de grond zat verzette zich heftig tegen het bovengrondse gevaar, dat hij vermoedelijk niet eens kon zien.
The early bird catches the worm. Maar als die worm niet zo stom was geweest om zo vroeg op te staan.....
Een aardig grapje. Hij moest niet vergeten dat eens in de klas te lanceren Hij zou het in zijn boek naast de betreffende uitdrukking schrijven, dan kon het nog jaren dienst doen. ‘Wie kent het Nederlandse spreekwoord voor ‘The early bird catches the worm’. ‘Goed. Maar wat zou nu de letterlijke vertaling zijn van deze uitdrukking?’ ‘Juist. Maar als die stomme worm niet zo vroeg opgestaan was, had de vogel hem niet te pakken gekregen’.
| |
| |
Verbaasde stilte.
Beleefd gelach.
Het was loch beter eerst de reactie van de klas af te wachten en het dan pas in het boek te schrijven.
De worm was door het geweld van de merel afgebroken; het kwart was teruggekronkeld, de grand in, drie kwart werd als ontbijt genuttigd.
Vincent sloot het spleetje tussen de gordijnen zorgvuldig. Het patroon had waarschijnlijk toch niets te maken met de ontwerpen van Morris. Hij kende trouwens Morris ook nauwelijks. Waarschijnlijk was het niet de moeite waard om zich er in te verdiepen met het doel zijn kennis over te dragen op zijn leerlingen.
De electrische wekker wees half acht. De secondenwijzer draaide geruisloos en geniepig zijn rondjes. Het werd hoog tijd om de nieuwe dag in beweging te zetten. In de loop der jaren had zich een vaste routine ontwikkeld.
Hij ging naar beneden en zette theewater op. Hij nam twee koppen uit de kast en een theezakje. Zijn vrouw gebruikte geen striker, hij wel; één klontje dus. Terwijl het theewater aan de kook stond te komen ging hij naar de voordeur en haalde de krant uit de brievenbus. Met het suizelende geluid van het water op de achtergrond bladerde hij vluchtig door de krant. Honger in India, overstromingen in India. Wat een land. Vliegtuig neergestort in Spanje. Vermoedelijke oorzaak onveiligheid van het vliegveld bij slechte weersomstandigheden. Wat een volk. Cycloon in India.
Voorlopig aantal slachtoffers vijfhonderd. Nog vele vermisten. Man valt van tien meter op betonnen vloer. Amateur-schilder exposeert in gerestaureerde molen. Olievlek waargenomen in zee. Muziekkorps heeft dringend nieuwe uniformen nodig. Overval op tankstation. Eigenaar in kast opgesloten. Wat een krant. Het water kookte.
Met de twee koppen thee op een dienblad ging hij naar boven. Zijn vrouw stond er op dat hij een dienblad gebruikte. Juist als je maar met zijn tweeën was moest je op de
| |
| |
kleinigheden letten, vond zijn vrouw. Je gleed zo snel af naar een lager niveau als je de goede vormen niet in acht nam. Ze zat rechtop in bed toen hij de slaapkamer binnenkwam, het laken opgetrokken tot onder haar kin. Hij zette de thee op het nachtkastje, opende de gordijnen op een spleetje, wenste haar goede morgen en merkte op dat het vandaag weer heet zou worden.
In de loop der jaren was er een vaste formele routine ontstaan, ingewikkeld en onveranderlijk als de bewegingen van een menuet. De passen en het tempo waren gereglementeerd door gewoonte en het was nooit bij hem opgekomen om er van af te wijken. Een gentlemen's agreement. (Of zouden ze tegenwoordig gentleperson's agreement zeggen? Was misschien een beter grapje dan dat van die ouwe, afgezaagde ‘early bird’. Waarschijnlijk begrepen ze geen van beide.
Met het ‘dankje, schat, voor de thee’ en ‘ik heb niet zoveel last van de warmte’ werd het menuet ingezet.
Als hij in de badkamer was om zich te scheren, wierp zijn vrouw het laken af en kleedde zich aan, als zij naar de badkamer ging om zich te wassen ging hij terug naar de slaapkamer om zich aan te kleden. Ze kwamen elkaar op de gang tegen.
Onder het scheren overdacht hij het programma van die dag. Zes lessen, waarvan er één voor proefwerk bestemd was. Een kleine adempauze die hij later moest bekopen met correctiewerk. Voor hij vertrok moest hij trouwens nakijken of hij de opgave wel gemaakt had. Na school de voorbereidingen voor het eten, want zijn vrouw kwam later thuis. 's Avonds zouden ze bezoek krijgen van zijn zwager en zijn vrouw. Zijn zwager was ook werkzaam bij het onderwijs. Hij noemde zichzelf graag een onderwijsman.
Vincent hield zijn hoofd onder de kraan om de laatste restjes Scheercrème weg te spoelen. Het water was lauw maar bracht toch enige verkoeling in de snel stijgende temperatuur. Toen hij zich weer oprichtte kreeg bij een bonzend gevoel in zijn
| |
| |
hoofd. Hoofdpijn, dat ontbrak er nog maar aan. Hij verborg zijn gezicht in een handdoek en droogde het af zonder plotselinge bewegingen te maken. Het bonzen hield op, er bleef alleen een dof, drukkend gevoel over.
Het leek wel of er iedere week nieuwe verkeerslichten bij kwamen. Hoe hij zijn snelheid ook vermeerderde of verminderde, ze sprongen allemaal op rood als hij ze naderde. Hij zette de autoradio aan. Een neutrale, beheerste stem verspreidde het nieuws over de hongersnood, de overstromingen en de cycloon in India. Daar zouden de verkeerslichten wel niet meer werken.
Nog één serie en hij was buiten de stad. Voor hem lag een vroeger mijnwerkersdorp. Het delven naar kolen was sinds de ontdekking van aardgas niet meer rendabel. De mijnen waren gesloten, de schachten opgeblazen, de mijnwerkers naar huis gestuurd. De afbraak van de gebouwen had zich uitgebreid tot het dorp zelf, hele wijken met kleine, armoedige huisjes waren verdwenen, de straten waren verbreed, de huisjes vervangen door moderne woningen, hier en daar stonden een paar hoge flatgebouwen; arrogant en dominerend verrezen ze in hun nietige omgeving. Het werd tijd, vond Vincent, dat iemand hen vertelde dat ze belachelijk waren, net zo belachelijk als Gulliver tussen de Lilliputters. Het was onbehoorlijk dat ze voorwendden niet te weten dat er onder hun fundamenten enkele generaties lang mannen rondgekropen hadden in een eindeloos stelsel van gangen, als verdoemde trollen met zwarte gezichten. Een enkele keer zag hij nog wel eens zo'n overgebleven trol gehurkt naast zijn voordeur zitten, met zwart omrande ogen, waar het kolenstof zo diep in de porieën gedrongen was, dat het er nooit meer uitgewassen kon worden.
Het was merkwaardig, dacht Vincent, hoe met het verdwijnen van de welvaart, de dorpen steeds groter en welvarender werden. Van de omliggende velden werden steeds grotere stukken opgeslokt, koren en maïs werden
| |
| |
vervangen door bungalows en winkels, met schreeuwerige reclameborden naast de ingang, die de nieuwste televisietoestellen aanprezen waarop men natuurfilms in echte natuurlijke kleuren kon zien.
De pakeerplaats naast de school was al bijna vol. Hij was laat vandaag. Het was niet meer de moeite om naar de docentenkamer te gaan en hij besloot de achtertrap te nemen, rechtstreeks naar zijn eigen lokaal. Hij zat op de tweede verdieping en het was een hele klim. Hij voelde de pareltjes zweet op zijn voorhoofd groeien en onder zijn armen breidden zich grote donkere vlekken uit in zijn overhemd. Zouden andere mensen ook zo overdadig zweten? Zijn vrouw zweette nooit. Hij begreep niet hoe dat mogelijk was. Zijn zwager zou ook wel niet zweten. Hij nam zich voor er vanavond eens op te letten. Als hij ook maar één vlekje zag zou hij zeggen ‘Zweet jij ook zo, Fred?’ Dat zou hem in verlegenheid brengen en zijn vrouw ergeren.
Nog een paar minuten voordat de zoemer ging. Hij trok zijn colbertjas uit. Die was ook al nat onder de armen. Hij tilde een arm op. De vlek was intussen zo groot geworden als een klein dienblad. Hoe meer hij er aan dacht hoe harder hij begon te zweten, hoe groter de vlek werd. Dan moest hij zijn jas in godsnaam maar aanhouden. Hij kon de gedachte aan het gegniffel en gegrinnik, en de half verstaanbare opmerkingen niet verdragen. Hij zette alle ramen open. Het maakte geen verschil. De druk in zijn hoofd was er nog steeds, alsof er een blaas onder zijn schedel zat, die zich langzaam met lucht vulde. Beneden op de speelplaats stond de horde te wachten om binnengelaten te worden. De overheersende kleur was blauw. Hij kon zich de tijd nog herinneren van de bruinen en de grijzen. Dat was heel, heel lang geleden. Toen droegen ze kostuums en jurken, dassen en overhemden. Nu droegen ze zelfs geen onderhemden meer en lieten dikke rollen rug zien als ze hoog reikten naar het bord. De pseudo solidariteit met de manchester broek
| |
| |
was reeds lang vergeten, maar de mode was gebleven. Het spijkerpak was vrijwillig schooluniform geworden. Hij moest ze toch eens vertellen over het dragen van uniformen op Engelse kostscholen. Om een dergelijke overleefde traditie zouden ze zeker lachen.
Hij zag er één rondwaren in een lang imitatie Indiaas gewaad. Die deed zeker aan transcendente meditatie; bij de goeroe die de cyclonen en overstromingen ontvlucht was. Hij had het allemaal zien komen en gaan, de korte haren, de lange haren, de minimode, de maximode, de klompen, de sandalen, de geitewollen sokken en de groezelige blote voelen. Alleen hij was gebleven en durfde z'n colbertjas niet uit te doen omdat hij zweetvlekken onder zijn armen had.
Ze kwamen binnen en gingen in hun banken zitten in afwachting van zijn eerste optreden. Hij merkte dat zijn houding rechter werd en dat er een zorgelijke trek op zijn gezicht kwam, zijn wenkbrauwen gingen iets omhoog en in zijn ogen verscheen een pijnlijk verbaasde blik. Hij had deze wonderlijke metamorfose al eerder opgemerkt en thuis voor de vierkante spiegel geprobeerd of het ook lukte wanneer hij niet voor de klas stond. Hij had zich verbaasd over het effect en had zich afgevraagd hoe het mogelijk was dat de kinderen daar al die jaren in geloofd hadden. Op het hoogtepunt had hij in de spiegel gezien dat zijn vrouw vanuit haar bed naar hem lag te kijken. Op duidelijk afkeurende toon had ze gezegd: ‘Vincent, wat doe je toch vreemd. Ik hoop dat je voor de klas, waar al die kinderen bij zijn, niet zo raar doet’. Hij had gevoeld dat hij begon te blozen, was haastig weggegaan van de spiegel en had iets gemompeld over een buitenschoolse activiteit. Gelukkig had ze niet verder gevraagd en waarschijnlijk gedacht dat hij in het schoolcabaret moest meespelen.
Below, the patchwork earth, dark hems of hedge, The long grey tapes of road that bind and loose Villages in casual marriage:
| |
| |
We bank above the small lough and farmhouse.
The long grey tapes of road that bind and loose villages. Dat zouden ze zeker vragen. Hij had nooit gevlogen maar kon zich voorstellen dat het mijnwerkersdorp er vanuit de lucht zo uitzag. Hier en daar een boerderij, een paar velden en een stuk bos, verknipt en aan elkaar gezet als een legpuzzel. Dat zag je alleen vanuit de lucht. Voor de mijnwerker, die gehurkt naast zijn voordeur zat, was er niets anders dan de overkant.
Casual marriage. Hoe moest hij dat nu uitleggen. Hij kende alleen zijn eigen huwelijk. En zelfs daarvan zou de uitleg niet eenvoudig zijn. Hij dacht aan de twee bedden en de spiegel met de kromme pootjes. Misschien was het beter geweest om te beginnen met de early bird. Maar dat ging nu niet meer. And the sure green world goes topsy - turvy.
Hij voelde weer de doffe druk in zijn hoofd. De blaas zette zeker uit. Zijn hele rug was nat. Er liep een druppeltje van zijn voorhoofd langs het randje van zijn bril, waardoor het zicht vanuit zijn rechterooghoek wazig werd.
Zijn wereld was nooit topsy-turvy geweest. Een keer had het er op geleken maar toen was hij er voor weggevlucht. Hij had zich neergelegd bij de zekerheden die het leven hem toegeschoven had.
Hij keek op van zijn boek en zag dat ze allemaal welwillend, niet begrijpend zaten mee te lezen, behalve een jongen achteraan in de hoek, die naar buiten zat te kijken. Zijn spijkerpak was blauwer dan alle andere en op zijn gezicht zaten meer pukkels dan Vincent ooit op één gezicht bij elkaar gezien had. Hij kon de kleine kratertjes zelfs onder het krulhaar zien verdwijnen. Hij wist dat de jongen als hij hem nu aansprak, een vuurrode kleur zou krijgen en z'n pukkels zouden gaan glanzen als kleine karbonkeltjes. Hij aarzelde even. Ach, literatuur was paarlen voor de zwijnen en dit jonge zwijn lustte geen paarlen.
Bij de eerste toon van de zoemer werden de boeken dichtgeklapt en slungelde iedereen naar buiten.
| |
| |
Mijn God, dacht Vincent, wat is het heet en de dag is nog maar net begonnen. Hij ging even voor het open raam staan. Het maakte geen verschil. Toen hij zich omdraaide, stond er een meisje zo dicht achter hem, dat hun lichamen elkaar bijna raakten. Ze had haar bloes losgeknoopt tot op haar middel. Vincent wendde haastig zijn blik af en vroeg verward en geïrriteerd: ‘Wat is er?’
‘Ik moest u er aan herinneren dat u vandaag het lidwoord moest behandelen’.
‘Het lidwoord? O, ja. Dat is goed. Dank je wel’.
Het lidwoord. Wat een vak. Het zou de moeite waard geweest zijn als hij vanaf het begin van zijn loopbaan bijgehouden had hoe vaak hij ieder onderwerp behandeld had. Dan had hij na zijn pensioen zijn autobiografie kunnen schrijven. Mijn Leven Als Leraar. Dat las geen hond. Gaat En Onderwijst. Dat was beter. Daarin zou niemand zijn frustraties van de middelbare school herkennen. Dertig Duizend Lidwoorden bereikte mischien een groter publiek. Hij zou er statistieken en staafdiagrammen in op kunnen nemen waaruit af te lezen was hoe de vraag naar bijvoeglijke naamwoorden in de loop der jaren gestegen en gedaald was per hoofd van de schoolbevolking, hoe de verhouding was tussen werkwoorden en zelfstandige naamwoorden in de jaren zestig. Een pittig hoofdstukje over de hulpwerkwoorden en een hartverscheurend relaas van het misbruik van de lijdende vorm.
Hij kwam het tweede uur redelijk goed door, vermeed angstvallig in de richting te kijken van het meisje met de open bloes, maar slaagde er niet in de early bird ter sprake te brengen.
De geur van bittere koffie dreef door de open ramen naar binnen en vermengde zich met de zweetlucht en de goedkope deodoranten. Het meisje met de open bloes ging als laatste de klas uit. ‘Els, wil jij me er de volgende keer aan laten denken dat ik de lijdende vorm behandel’.
‘Ja, meneer’, zei ze dankbaar en liet het boek vallen dat ze
| |
| |
onder het lopen in haar tas probeerde te stoppen. Ze bukte diep om het op te rapen.
‘No more that thane of Cawdor shall deceive.
Our bosom interest’.
‘Wat zegt u, meneer?’
‘O, niets Els, ik was in gedachten, ik citeerde Shakespeare’.
‘Is dat een schrijver, meneer?’
‘Ja, Els, een heel beroemde. Maar daar praten we nog wel eens over als je in de vijfde klas zit’.
‘Goed, meneer’.
Samen liepen ze de gang af. Waar het nog vandaan kwam met al dat zweten begreep hij niet, maar voor hij naar de docentenkamer ging, moest hij naar het toilet. Hij koos de laatste van de drie deuren omdat dit toilet het minst gebruikt werd. Het bood de grootste kans op een hygiënische aanblik. Het middelste werd het meest gebruikt. Ze waren alle drie gehorig en hij vond het genant om van twee kanten de persoonlijke geluiden van zijn collega's op te vangen.
De wereld ging al genoeg gebukt onder het geluid van stereoapparatuur.
Het gevoel voor hygiëne had hij waarschijnlijk van zijn vrouw overgenomen. Ze waren al aan hun vierde toilet toe. Eerst wit, dan rose, nu hadden ze mosgroen. Maar ze had al aangekondigd dat er een nieuw moest komen. Tot nu toe had hij haar aandacht telkens van het onderwerp af kunnen leiden. Hij had een hekel aan verbouwingen en veranderingen. Soms had hij de indruk dat er van hun oorspronkelijke huis geen steen meer over was.
Het derde toilet was ook pas gebruikt. Door iemand die gerookt had. De rook hing er nog als een lichte nevel en vermengde zich met de permanente ammoniakgeur. Het moest verboden zijn om op de toiletten te roken. Hij besloot te wachten tot na de pauze en het toilet boven te gebruiken. Al voor hij de docentenkamer binnen ging hoorde hij Irma lachen. Ze lachte met lange uithalen, onderbroken door korte stoten en voetgestamp. Ze had zeker weer een schuine mop
| |
| |
gehoord.
Ze had zijn leven eens bijna topsy-turvy gemaakt. Hij dacht er altijd graag aan terug en was er nog steeds niet zeker van of hij toen niet de kans gemist had om een beslissende wending te geven aan zijn bestaan. Het was bij gelegenheid geweest van een van de schoolfeestjes waar zijn vrouw nooit mee naar toe ging omdat ze het drinken en zingen aan het eind van de avond vulgair vond.
Irma had te veel gedronken en hij had aangeboden haar een lift naar huis te geven. Ze had hem flink om gehad en was in een romantische stemming. Ze stond erop dat hij bij een bos stopte en dat ze samen naar de maan keken. De frisse nachtlucht scheen de alcohol nog sneller door haar bloed te jagen, zodat ze tegen de auto moest leunen om haar evenwicht te bewaren. Ze praatte alsmaar over de maan, die nergens te zien was en de sterren, die volgens haar als kinderogen aan het firmament flonkerden. Ze was niet te bewegen om weer in de auto te stappen. ‘We moeten de maan zoeken’, zei ze.
‘Die schijnt achter de bomen aan de andere kant van het bos’. ‘Dan gaan we door het bos, naar de andere kant en jij moet mee Vincent, want zonder jou ben ik bang in het bos’. Met een schalkse blik had ze er aan toegevoegd: ‘Met jou misschien ook wel’.
Hij had zich geen raad geweten. Hij had haar gesmeekt om weer in de auto te stappen. ‘We zien geen hand voor ogen in het bos. We zullen verdwalen. De hele nacht zullen we rondzwerven. Mijn vrouw zal de politie bellen en als ze ons dan samen in het bos vinden met gescheurde kleren en geschramde gezichten komt er een schandaal van. De hele school zat het te weten komen en misschien worden we wel ontslagen’.
‘Je moet niet bang zijn, jongen’, had ze gezegd. ‘Als we ontslagen worden’, voegde ze er ernstig aan toe, gaan we samen in dit bos wonen. We bouwen een hutje, jij gaat op jacht en ik hou de hut schoon. Dat is veel beter dan het
| |
| |
onderwijs’.
Hij had geprobeerd om haar te volgen in haar gedachtengang. ‘Maar waar moet ik dan mee jagen, met m'n blote handen soms?’
‘Dat zien we dan wel weer’, en met die woorden was ze een beetje onzeker in de donkere tunnel van het bospad verdwenen.
Er zat voor Vincent niets anders op dan de wagen af te sluiten en haar te volgen. Het was aardedonker op het pad en Irma was nergens meer te bekennen. Ineens hoorde hij haar een eindje voor zich krachtig vloeken. Toen hij haar op de tast gevonden had bleek ze languit op de grond te liggen. Door de val was ze een beetje ontnuchterd maar ze was niet te bewegen het zoeken naar de maan op te geven. Ze hielden hun armen voor zich uitgestrekt, schampten langs bomen, struikelden over wortels, kregen terugzwiepende takken in hun gezicht en belandden een keer midden in een braamstruik.
‘Moed houden’, riep Irma door het donker, ‘na vele ontberingen zullen we ons doel bereiken en een avontuur beleefd hebben. Misschien worden onze namen dan wel genoemd in de geschiedenisboeken’.
‘In ieder geval in het schoolblad, als hier iemand achter komt’.
Midden in het bos beklommen ze een heuveltje en zagen de maan, een miezerig meloenschijfje dat telkens verdween achter de wolken Irma nam hem bij de hand en samen bleven ze minutenlang staan kijken naar het ziekelijk gele schijfje. Irma was intussen helemaal nuchter geworden. De wind speelde door haar bruin blond haar. De band die het bij elkaar moest houden was waarschijnlijk aan een boomtak blijven hangen. Met zijn vrije hand streek hij het haar glad. Irma draaide zich naar hem om en gaf hem een kus.
‘Mijn God, Vincent’, zei ze, ‘waarom heb je me niet met geweld in de auto gezet. Wat een situatie’.
Maar ze genoot er kennelijk van en Vincent kon niet
| |
| |
ontkennen dat haar kus hem een tintelend, warm gevoel had gegeven.
In het schelle licht van haar flat hadden ze de schade opgenomen. Het viel achteraf nog mee, met wat water en zeep en een borstel maakte hij zich weer toonbaar.
‘A little water clears us of this deed’, had hij gezegd. Ze moest er mee lachen.
‘Dat citeren is een beroepsziekte aan het worden, geloof ik’. Hij had een kleur gekregen, want tot dan toe was hij zich niet bewust geweest van deze eigenaardige gewoonte. Het was een soort verslaving waar hij waarschijnlijk wel nooit meer vanaf zou komen. De kinderen op school waren er aan gewend. Zo'n manie werd van generatie op generatie doorgegeven. Ze begrepen er meestal niets van, maar er waren zoveel dingen die ze niet begrepen. En zijn collega's beschouwden hem waarschijnlijk toch al een beetje als een zonderling.
Alleen zijn vrouw wees hem er telkens op. ‘Vincent’, zei ze dan, ‘nu doe je het weer, de mensen begrijpen daar niets van en op den duur zien ze je aan voor een zonderling. Het is irriterend’.
‘Ik heb een goed geneesmiddel tegen beroepsziekten’, had Irma gezegd en ze had glazen uit de kast gepakt en een fles whisky. Zijn protesten tegen de sterke drank en het late uur waren niet erg overtuigend geweest. Ze was op de rand van zijn leunstoel gaan zitten en had haar hand op zijn knie gelegd. Langzaam wreef ze over zijn dijbeen. Hij had een gevoel of er electriciteit door hem heen ging en hij was doodsbenauwd dat ze de gevolgen er van zou zien. Hij was opgestaan en had gezegd dat hij nu toch echt moest gaan, maar in plaats van weg te gaan had hij zijn armen om haar heen geslagen en haar gekust. Toen hij haar losliet, had ze een stap achteruit gedaan en haar bloes uitgetrokken.
‘Wat denk je er van, Vincent?’
Er was een pijnlijk plezierige steekvlam door hem heengeschoten. Hij was in paniek geraakt en weggevlucht.
| |
| |
De pauze was ai bijna voorbij. Hij had geen plaats meer kunnen vinden aan een van de tafels en had zijn koffie tegen een kast geleund opgedronken. De koffie smaakte naar bittere amandelen. De congierge had hem zeker weer laten koken of misschien had hij er genoeg van om iedere dag koffie voor hen te zetten en er flink wat cyaankali in gedaan. De zoemer was al gegaan en de docentenkamer begon leeg te lopen. Hij kwam tegelijk met Irma bij de deur aan.
‘Your face, my thane, is as a book where men may read strange maners’, zei ze en voegde er zachter aan toe: ‘Bovendien staat je gulp open’.
Verschrikt keek hij naar beneden. Dat kwam natuurlijk door die sigarettenrook op het toilet. Ze moesten een wet maken tegen roken op het toilet. Haastig draaide hij zich om naar de muur en ritste zijn gulp dicht.
Irma was intussen doorgelopen. De dag na die bewuste avond had hij niet goed geweten hoe hij zich tegenover haar gedragen moest. Hij had de halve nacht wakker gelegen en denkbeeldige gesprekken gevoerd met Irma om het allemaal uit te leggen. Toen hij eindelijk in slaap gevallen was had hij gedroomd van reusachtige bananen en pompelmoezen. Zijn vrouw vertelde hem bij het ontbijt dat hij 's nachts zo in zijn bed had liggen woelen, dat ze er wakker van geworden was. Tegen de morgen was hij plotseling overeind geschoten en had duidelijk hoorbaar geroepen: ‘I've got no bananas’. Hij had haar vermoeid uitgelegd dat hij in zijn droom naar een cabaret was geweest waar ze dat liedje gezongen hadden. ‘Misschien is het rustiger voor ons allebei wanneer we een nieuwe slaapkamer kopen met gescheiden bedden’.
‘Ja, misschien wel’, had hij gedachteloos gemompeld.
Bij de nieuwe slaapkamer hoorden de vierkante spiegel, de stoel en het schilderij. Irma was heel gewoon geweest. Ze had vriendelijk tegen hem gelachen en met geen woord gerept over de gebeurtenissen van de vorige avond. Hij was zo opgelucht en vertederd dat hij op het punt gestaan had haar weer in zijn armen te nemen.
| |
| |
Sindsdien waren ze goede vrienden gebleven: af en toe lag er een vragende blik in haar ogen die hij niet durfde te beantwoorden. Het avontuur had een verlangen bij hem achtergelaten dat waarschijnlijk nooit meer vervuld zou worden.
De pauze had geen verkoeling gebracht in het klaslokaal. Gelukkig was dit het proefwerkuur. Door het uitdelen van de opgaven en het uit elkaar zetten van de notoire spiekers was hij vergeten naar het toilet te gaan.
Hij ging achter zijn tafel op de verhoging zitten en liet zijn blik door het lokaal dwalen. De blaadjes werden langzamerhand doorweekt en bij de jongen die vlak voor hem zat zag hij een zweetdruppeltje van zijn voorhoofd, langs zijn neus op het pas geschrevene vallen en uit elkaar spatten. Al die blaadjes gingen vanavond weer door zijn vingers. De jongen haalde een papieren zakdoekje te voorschijn en depte de vlek voorzichtig op. Daarna veegde hij zijn voorhoofd af waarop zich onmiddellijk nieuwe druppeltjes vormden.
Vincent kon het niet meer aanzien. Hij stond op en ging naar het raam. Zijn colbertjas was onder de armen helemaal doorweekt en hij had het gevoel dat er elk ogenblik grote, natte plukken los konden laten onder zijn armen die met een kletsend soppig geluid op de grond zouden vallen. Het zou een enorm tumult veroorzaken, de leerlingen zouden gierend van het lachen opspringen en naar hem wijzen. Het zou het einde betekenen van zijn carrière. Hij zou zijn pensioen nooit halen en geen autobiografie schrijven.
Het drukkend gevoel in zijn hoofd werd erger. De blaas was duidelijk groter geworden. Hoe moest dit aflopen? Zou hij op een gegeven moment uit elkaar springen of zou hij zo groot worden dat zijn hersens langzaam weggedrukt werden en verschrompelden? Dan hield hij niets over dan een grote, lege ruimte onder zijn schedel en zou hij de rest van zijn leven wezenloos rondlopen. Zonder gedachten, zonder citaten.
Hij keek naar buiten. Aan de overkant in een ommuurde tuin
| |
| |
stond een cypres, een grote, donkergroene boom, onbeweeglijk in de hitte. Hij stond er al toen Vincent zijn lokaal voor het eerst binnenging en zou er nog wel staan als hij zijn lokaal voor de laatste keer verliet. Hoe hield zo'n boom het vol.
Een lichte duizeling beving hem. Hij staarde naar de boom. Er gebeurde iets merkwaardigs. De takken bewogen en kromden zich als in pijn. De boom scheen te kronkelen, de takken krulden om in gekwelde vormen. Hij wendde zijn ogen af en keek naar de zon. Ook de zon bewoog. Hij maakte een draaiende beweging en kreeg een giftig gele kleur. Steeds sneller draaide hij rond als een sissend stuk vuurwerk dat na enkele ogenblikken uit elkaar zou spatten.
Vincent greep zich vast aan het raamkozijn en stoot zijn ogen in afwachting van de knal. Er gebeurde echter niets en toen hij zijn ogen weer opende was alles gewoon. De boom stond er als altijd, de zon was weer wit en de klas zweette.
De sproeiinstallatie zwiepte straaltjes water over het gazon. De merel hipte er tussen door en sprong op en neer om de wormen nieuwsgierig te maken en over te halen naar boven te komen en hun kop uit de grond te steken.
Fred zat in een tuinstoel, zijn benen over elkaar en beweerde dat hij als onderwijsman van mening was dat er grotere aandacht besteed moest worden aan de musische vakken. Hij hield zijn handen voor zijn borst, de vingertoppen tegen elkaar.
‘Creativiteit is hard nodig in ons huidig onderwijsbestel. De mensen krijgen steeds meer vrije tijd en wij als opvoeders moeten hun leren deze vrije tijd zinvol te besteden. Dat zal ook iets wegnemen van de geest van competitie en naijver, die er nu maar al te veel heerst’.
Vincent mompelde: ‘Oh, what a noble mind......’
‘Wat zeg je, Vincent?’, vroeg zijn vrouw achterdochtig.
‘Zal ik eens voor een drankje zorgen?’
‘Ja, heerlijk’, zei Fred, ‘Geef mij maar bitter lemon, met ijs
| |
| |
graag. Dat is koel en toch pittig’.
‘Claudia, wat drink jij?’
Claudia zat in de schommelbank en wiegde zachtjes heen en weer. Ze keek Fred aan en zei: ‘Geef mij dan ook maar bitter lemon’.
‘Met een tic! Een scheutje whisky?’ Hij zei het met opzet om Fred dwars te zitten. Soms verdacht hij Fred ervan dat hij een dubbel leven leidde en zijn vrouw in het geniep martelde.
Weer keek ze naar Fred. ‘Nee, liever niet. Het is nog te warm om alcohol te drinken’.
‘En jij, Sylvia?’
‘Ik heb vandaag in de zaak al een paar sherry's moeten drinken. Geef mij ook maar bitter lemon. Ik hou helemaal niet van alcohol maar ja, zaken zijn zaken, en dan moet je soms wel’.
Hij wist zeker dat ze in de zaak een aardige voorraad sherry had staan die ze ook aansprak als het niet om zaken ging. ‘We hebben vandaag toch zo'n prachtig stuk binnen gekregen’.
‘Hoe heette hij?’
‘Vincent, kun jij nou niet gewoon doen als alle mensen. Als jij niet citeert, maak je vulgaire opmerkingen. Doe toch eens volwassen’.
Ze wendde zich weer tot Fred. ‘Het was ontroerend van eenvoud en symboliek. Een bewolkte gele achtergrond met daarop twee gekruiste, rode lucifers met paarse koppen. Heel fijn. De maker noemde het “De Daad”’.
Vincent ging naar de keuken om de drankjes klaar te maken. Hij dacht aan Claudia. Zou die ook het laken optrekken tot haar kin als Fred binnen kwam of zou hij haar dwingen naakt te slapen?
Toen hij thuis kwam had hij zich helemaal uitgekleed en was een kwartier lang onder de douche blijven staan. Hij had zijn colbertjas onder de armen bekeken en geprobeerd of hij er inderdaad stukken uit kon plukken. Het was natuurlijk
| |
| |
verbeelding geweest. Van buiten drong het zwiepend geluid van de gazon sproeier, het gemurmel van de stemmen en het piepen van de schommelbank waarop Claudia heen en weer wiegde tot hem door. Boven alles uit barstte de merel plotseling los in een luid gekwetter. De buurman maande voor de laatste keer de kinderen om de hond met rust te laten en naar bed te gaan. De ergste hit ie was voorbij maar het zou de hele nacht warm blijven. Het begon te schemeren en vanuit de half donkere keuken kon hij een paar sterren zien. Ze waren nog wat bleek maar vannacht zouden ze flonkeren als diamanten op een zwart fluwelen doek. Hij werd plotseling bevangen door een gevoel van melancholie en eenzaamheid. Was hij een zonderling in een colbertjasje? Wachtte hij op iets dat nooit gebeurde? Of liet hij het leven zo maar door zijn vingers glippen en was het zijn eigen schuld dat er niets gebeurde? Maar hij wist niet eens wat hij wilde laten gebeuren. Hij maakte zich ongerust over zijn visioen van 's morgens. Was het een fata morgana geweest, de kronkelende cypres en de draaiende zon? Of was het werkelijk gebeurd en was hij de enige die het gezien had? Het beangstigde hem. Het zou wel een gevolg geweest zijn van die eeuwig durende hitte. Het was bekend dat in de tropen mensen krankzinnig werden van de hitte.
Hij deed een flinke scheut warm water uit de geyser in het glas van Fred, zette de glazen op een dienblad en ging naar buiten. De zon was intussen ondergegaan, alleen in de hogere luchtlagen weerkaatste het licht nog. De merel zat nog op het gras en keek met zijn kop schuin opzij naar Claudia. Dat beest had een goede smaak en waarschijnlijk heel andere gedachten dan men bij een merel zou vermoeden.
Hij deelde de glazen rond en ging in het hoekje van de schommelbank zitten zodat hij bij Claudia zat maar toch ver genoeg van haar af om haar te kunnen zien. Haar gezicht had een zachte, matte kleur in het avondlicht. Hij kon haar ogen niet zien maar wist dat er altijd een waas van droefgeestigheid in lag alsof ze te laat ontdekt had dat er iets voorbij gegaan
| |
| |
was dat nooit meer terugkwam. Fred hield het gesprek gaande. Hij nam een slok uit zijn glas, keek verbaasd van het glas naar Vincent, maar gaf geen commentaar.
‘Ik heb laatst een interessante verhandeling gelezen over het taalonderwijs als bijdrage tot een verdergaande democratisering van het onderwijs. Ik weet niet meer hoe die verhandeling heette’.
‘Dertig Duizend Lidwoorden?’ suggereerde Vincent.
Claudia schoot zo in de lach dat de bank heen en weer schommelde. Vincent was helemaal vergeten dat hij op de schommelbank zat en morste whisky op zijn broek.
’Dertig Duizend Lidwoorden?’, vroeg Fred met een duidelijk vraagteken aan het eind van de zin.
Sylvia zweeg verbeten.
‘Ik zal me wel vergissen, ik geloof dat ik eens een proefschrift gezien heb dat zo heette. Maar het kan ook een televisiequiz geweest zijn’.
‘Dan zou ik het toch niet kennen, want Claudia en ik verafschuwen televisie. Wij hebben trouwens ook geen toestel’.
Vincent keek op zijn horloge. Hij hoopte dat ze op tijd vertrokken. Dan kon hij tenminste Lucy Ball nog op de televisie zien. Claudia liet de bank zachtjes schommelen in afwisselende ritmes alsof ze door middel van deze bewegingen een gesprek met hem wilde voeren. Vincent besloot om, als het helemaal donker geworden was, dichter naar haar toe te schuiven en zijn hand op haar knie te leggen. Maar voor het zover was zei Fred dat ze op moesten stappen want hij moest de volgende ochtend weer fris zijn om het jonge volkje te onderrichten. Toen ze weg waren herinnerde Vincent zich dat hij had vergeten te vragen of Fred ook zweette.
's Nachts droomde Vincent dat in het bed naast hem Irma sliep. Hij was juist klaargekomen met zijn autobiografie en wilde haar die aanbieden. Er stonden veel staafdiagrammen in
| |
| |
en hij had de titel er met zorgvuldig uitgeknipte gouden letters opgeplakt. Toen hij uit zijn bed stapte merkte hij dat zijn vrouw de ruimte tussen de twee bedden vol water had laten lopen. Naarmate hij verder waadde werd het water dieper en dreef het andere bed steeds verder van hem af. Met één hand begon hij te zwemmen, met de andere hield hij zijn autobiografie boven zijn hoofd. Irma hing over de rand van het bed en moedigde hem aan.
‘Je moet niet bang zijn’, riep ze, ‘na veel ontberingen zul je je doel bereiken en een avontuur beleven’.
‘Irma, help’, riep hij over de watervlakte, ‘ik verdrink’
‘Je kunt niet verdrinken want je hebt een blaas in je hoofd. Daardoor blijf je drijven’.
Er klonk een kwakend gelach en uit zijn ooghoek zag hij een merel op het water dobberen die zijn kop schuin hield om naar Irma te kijken. Hij werd nat van het zweet wakker.
De lezing duurde eindeloos lang. Alle ramen stonden open en van buiten drongen geluiden door van leerlingen die na afloop van de lessen op de speelplaats bleven rondhangen. Het was vreemd, dacht Vincent, 's morgens waren ze niet naar binnen te krijgen en als ze vrij waren zwierven ze om de school heen. Maakte dit gebouw en alles wat er gebeurde dan toch een deel van hun leven uit? Af en toe gromde een bus voorbij en nam een stuk mee van het betoog van de spreker. Aan het begin van de vergadering was meegedeeld dat men zich, gezien de tropische temperatuur, van zijn jas kon ontdoen Vincent had hier geen gebruik van gemaakt en had er nu spijt van. Telkens wanneer hij ging verzitten voelde hij een dun straaltje zweet langs zijn lichaam naar beneden lopen en maakte zijn broek zich met een slurpend geluid los van het kunstleer waarmee de stoelen bekleed waren. Hij durfde nu, midden onder het betoog niet meer op te staan om alsnog zijn jas uit te trekken De tafels waren voor de gelegenheid in carré gezet. Irma zat aan de overkant en was druk bezig met potlood en papier. Af en toe liet ze het papier
| |
| |
aan haar buurman zien en Vincent was er van overtuigd dat er allerlei gekke figuren op stonden in plaats van aantekeningen. De blikken van de collega's waren wazig en vermoeid. Alleen aan de directietafel keek men wakker en alert. Zij hadden tenslotte de spreker uitgenodigd. Het onderwerp van de lezing was: ‘Is het mogelijk in een programma alle doelstellingen te operationaliseren of zijn er doelstellingen die, hoewel ze van prioritaire aard zijn, de operationalisering trotseren’.
Vincent wist het niet. Het belangrijkste resultaat van de vergadering zou waarschijnlijk zijn dat hij na Sylvia thuis kwam en zij voor het eten moest zorgen. Dat betekende laat eten en afwassen en later naar Fred toe en dus een korter bezoek. Dat was dan weer meegenomen.
‘Een leerkracht kan aan vrij homogene groepen onderwijs verstrekken waar het cognitieve vorming betreft. De dynamismen en de affectieve eigenschappen van de leerlingen zijn vaak uitermate verschillend’.
Vincent ging verzitten, bang dat zijn broek zo aan de stoel vast zou plakken dat hij scheurde als hij opstond. Schuin tegenover hem zat zijn oudste collega, een man met een groot hoofd, dat nu een licht lila kleur had. Hij had een neus die Vincent altijd deed denken aan een reusachtige, overrijpe framboos. Om het hoofd welfden de zilvergrijze haren als de manen van een leeuw. Hij stond vlak voor zijn pensioen en zijn lijfspreuk was: ‘Het zal mijn tijd wel duren’. Hij had in de lange jaren van zijn loopbaan een techniek ontwikkeld die hem in staat stelde in zijn houding attentie en een zekere bezorgde interesse uit te drukken en tegelijkertijd een dutje te doen. Hij zat kaarsrecht en zijn oogleden waren half gesloten, de lila kleur werd zienderogen paarser.
De spreker vroeg zich af of dit de erosie van de affectieve doelstellingen betekende. Vincent wist het niet en zou het waarschijnlijk ook nooit te weten komen want op dat moment reed er een bus voorbij.
Fred zou wel geen whisky hebben. Dat betekende dus de
| |
| |
hele avond bitter lemon. Was het mogelijk dat Fred verslaafd was aan bitter lemon? Dat er een of andere stof in zat die hem een kick gaf? Dat hij opgenomen moest worden in een inrichting voor een ontwenningskuur? Het was niet waarschijnlijk want hij gaf Claudia ook bitter lemon.
‘Dan ontstaat er een existentieel vacuum’.
Vincent keek naar buiten. Door het open raam kon hij de bovenste vijf of zes verdiepingen zien van een hoog, wafelvormig flatgebouw. Hij probeerde de verdiepingen te tellen. Het bovenste deel van het raam kon niet open en omdat hij het gebouw gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet door glas zag liep er een breuklijn dwars over de hele breedte van de flat en veroorzaakte een vreemde golving waardoor hij telkens in de war raakte bij het tellen. Als hij zijn hoofd schuin hield en op een bepaalde manier bewoog teek het zelfs of de bovenste drie verdiepingen een klein zijwaarts sprongetje maakten. Zijn hart begon sneller te kloppen. Hij dacht aan de cypres en de rondwentelende zon. Hij boog zijn hoofd zover naar achter dat hij alleen door het glas keek. Het flatgebouw stond volkomen stil en de golvende breuk was verdwenen.
Plotseling veerde hij op Er was iets vreemds met zijn ogen. Hij had een vlieg over de rand van het flatgebouw zien lopen. Dat was onmogelijk te zien van die afstand Zou de blaas in zijn hoofd weer gezwollen zijn en op zijn oogzenuw drukken? Voorzichtig liet hij zich terugzakken in zijn vorige houding. Ja, hoor, de vlieg was er weer. Hij had ongetwijfeld een vreselijke oogziekte. Hij zou blind worden en de rest van zijn leven door moeten brengen aan de hand van Sylvia, Of hij zou een blindegeleidehond moeten kopen en Sylvia had een hekel aan honden. De vlieg nam een klein sprongetje en liep langs het kozijn van de bovenste verdieping naar beneden. Hij kon het niet meer aanzien en sloot zijn ogen.
Op dat moment sloeg de spreker met zijn vuist op tafel en stelde de vraag: ‘Mogen wij ons hierbij neerleggen?’
Vincent opende verschrikt zijn ogen. Hij had het betoog niet
| |
| |
meer gevolgd en wist dus niet of ze dat mochten. Bovendien had hij at genoeg zorgen om zijn blindwordende ogen. Hij keek weer naar het raam en zijn hart vloeide over van dankbaarheid toen hij de verklaring zag van het vreemde verschijnsel. De vlieg zat op het glas van het gesloten deel van het raam en veroorzaakte zo de optische illusie dat hij ovet de rand van het flatgebouw liep. Hij was zo opgelucht dat hij hardop begon te lachen.
De spreker had juist zelf antwoord gegeven op zijn eigen vraag met de woorden: ‘Wij mogen ons hier niet bij neerleggen. Wij moeten ons beijveren de affectieve ingangen van onze leerlingen te zoeken’.
Het werd doodstil in de docentenkamer. Iedereen keek vragend naar Vincent. Een paar collega's grinnikten nerveus. De man met de frambozenneus liet even een snorkend geluid horen in zijn slaap.
De rector keek hem vragend aan in afwachting van een verklaring.
Vincent stond met een scheurend getuid op. ‘Neemt u mij niet kwalijk’, zei hij. ‘Ik zag een vlieg over het flatgebouw aan de overkant lopen. Ik dacht dat er iets mis was met mijn ogen. Dat ik blind werd. En Sylvia houdt niet van honden. Zelfs niet van blindegeleide honden’.
Iedereen keek hem vol verbazing aan. De directietafel keek verstoord.
‘Gisteren zag ik de zon draaien. Daarom werd ik ongerust. Misschien is het de warmte. Wilt u mij excuseren?’
Hij keek nog even om zich heen en verliet dan onder doodse stilte de docentenkamer. Toen hij de deur achter zich dicht trok ontstond er een luid geroezemoes van stemmen onderbroken door de rector die met een asbak op tafel hamerde om stilte te vragen.
Vincent ging naar het toilet en koos in zijn verwarring het middelste. Er had weer iemand gerookt. De scherpe lucht bracht tranen in zijn ogen.
‘It takes away the performance’, mompelde hij en ging weer
| |
| |
naar buiten.
Daar stond zijn collega met de frambozenneus, die vlak na hem de vergadering verlaten had in de veronderstelling dat het afgelopen was. ‘Het zal mijn tijd wel duren’, zei hij en stapte door de middelste deur naar binnen.
Fred woonde in een splitlevel, drive-in bungalow met leefkuil. Hij vond het bourgeois om de open haard als centrum van de woonkamer te beschouwen. Bij hen speelde het gezinsleven zich af in de leefkuil, een ideale plaats om gesprekken te voeren en de kleine fluctuaties in het gezinsleven op te vangen. In de leefkuil kwamen gesprekken altijd bijzonder goed over, zei hij.
Nu was het te warm binnen en had hij hen meteen na de begroeting naar de tuin geloodst.
Fred was een principieel tegenstander van gazons, rozenperken en bakken met geraniums. Ze getuigden van een gebrek aan creativiteit en van de onmondigheid van de eigenaar; de natuurlijke kringloop werd er door verstoord en het zou uiteindelijk tot calamiteiten leiden.
Achter in de tuin stond een oude afgestorven pereboom, met er omheen een brandnetel bed. Vóór de pereboom had hij ven kuil gegraven die in het natte seizoen volregende, maar deze zomer kon de natuur haar eigen waterhuishouding niet verzorgen en dan moest de mens wel ingrijpen. Daarom had hij Claudia gevraagd er iedere dag een paar emmers water in te gooien. Boven het water stond een kolom muggen te dansen waarvan er al enkele in Vincents bitter lemon terecht waren gekomen. Door het brandnetelbed liep een knuppelpad en hier en daar lagen halfrotte boomstronken om het insectenleven op peil te houden. Vlak bij het terras lag een hoop puin van een afgebroken huis. Fred noemde het een experiment en had er grote verwachtingen van. Het stond in ieder geval vast, overwoog Vincent, dat Fred aanzienlijk minder tijd aan zijn tuin hoefde te besteden dan hijzelf en als Fred van zijn brandnetels zat te genieten liepen
| |
| |
de buren met grote spuitbussen rond om het onkruid dat uit zijn tuin overwaaide te bestrijden. Vincent voelde zich ziek en terneergeslagen. Zijn hoofd bonsde en dreunde. Hij had zich volslagen belachelijk gemaakt op de vergadering. De rector zou hem ongetwijfeld ter verantwoording roepen. Hij maakte zich zorgen over het bonzen in zijn hoofd. Was hij ziek? Er waren veel mensen ziek tegenwoordig. Ze waren moe en zagen het niet meer zitten. Of was het bij hem een seizoensverschijnsel. Het einde van het jaar, de hete zomer? Het was bijna vakantie. Als hij dan een week in bed kroop, ging het misschien beter.
Hij keek naar de vuurvliegjes die tussen de brandnetels schemerden en goot voorzichtig zijn glas bitter lemon leeg op de hoop puin. Zonder er bij na te denken dat hij waarschijnlijk miljoenen jonge insektenlevens in de kiem smoorde.
‘Heb je nog een glas bitter lemon voor me, Fred’, vroeg hij. ‘Het was heerlijk, pittig en toch koel’.
Terwijl Fred naar de keuken ging, keek Vincent naar Claudia. Ze zag er even romig en rond uit als altijd. Hij kreeg een onweerstaanbaar verlangen haar in vertrouwen te nemen en haar te vertellen over de vergadering. Ze zou het vast begrijpen.
‘En waar gaat de reis dit jaar heen?’ Fred was weer terug en zette een glas bitter lemon voor hem neer. Er zat nog maar één mug in. Vincent stond op het punt te zeggen dat hij een week naar bed ging maar Fred zou waarschijnlijk toch Bethlehem verstaan en bovendien was Sylvia hem voor. ‘Wij maken zoals gewoonlijk onze grand tour (ze sprak het uit tussen aanhalingstekens) door Italië. Vincent kan dan aan het strand liggen terwijl ik de musea bezoek. Eens per jaar moet ik hier een paar weken weg om de grote cultuur (tussen aanhalingstekens) te proeven. Ik heb in mijn galerijtje natuurlijk ook wel een paar belangrijke dingen maar Italië blijft toch Italië. Heb ik jullie al verteld over mijn nieuwe aanwinst: De Daad? Een gele bewolkte achtergrond met twee
| |
| |
gekruiste lucifers met paarse koppen. Heel fijn. Misschien komt de kunstenaar het werk (tussen aanhalingstekens) zelf toelichten, als ik na de verbouwing mijn galerij opnieuw open’.
Vincent dacht aan Italië. Daar was het nog heter dan hier en dan een heel land vol kleine, drukke, bruine mannetjes, die met de ene hand spaghetti op je bord schepten en met de andere je portemonnaie uit je zak haalden.
‘En je kunt er zulke aardige en nuttige relaties aanknopen vooral in mijn wereldje van kunst. Verleden jaar in het Vaticaan, weet je nog Vincent?’
‘Ik zag vanmiddag een vlieg over de rand van een flatgebouw lopen’. Waarom zei hij dat? Hij wilde de gebeurtenissen van vanmiddag liefst zo gauw mogelijk vergeten en hij wilde zeker niet dat de anderen het te weten kwamen. Was het een ziekelijke neiging? De anderen zwegen.
‘Het was gezichtsbedrog. Een optische illusie’. De stilte bleef nog even hangen op de loodzware zomeravond lucht.
‘Ik wist niet dat je de galerij ging verbouwen’.
‘O, het is maar een kleinigheidje. Het balkon aan de achterkant trekken we bij de zaak. De collectie breidt zich zo snel uit dat we elke vierkante meter kunnen gebruiken. Ik denk dat we het nog redden voor de vakantie. Dan kan ik tenminste met een gerust hart naar Italië’.
Claudia was dichter naar hem toegeschoven. Het was bijna donker. Ze legde haar hand op de zijne.
Vincent wilde al jaren naar Schotland. Hij had er foto's van gezien in tijdschriften. Het leek hem een mooi, geheimzinnig land met uitgestrekte, onherbergzame streken waar vreemde ontmoetingen met mensen, die niet van deze tijd waren, plaats konden vinden. Hij had het idee wel eens geopperd maar Sylvia had het meteen afgewimpeld. ‘Schotland’, had ze vol afschuw gezegd. ‘Wat een land em naar toe te gaan. Regen, mist en oerossen’. ‘Hoogland koeien’, had Vincent haar gecorrigeerd. ‘Hoe ze ook heten, ik hoef ze niet te zien’.
Daarmee was de zaak afgedaan en voor Vincent was
| |
| |
Schotland een geheim verlangen geworden dat hij koesterde wanneer hij zich eenzaam voelde.
‘Wij denken erover om dit jaar eens wat verder van huis te gaan’, zei Fred. ‘Claudia en ik hebben altijd al eens een wetenschappelijke reis willen maken, naar een land dat niet direct op de toeristen roti ie ligt en met een gezelschap van ons eigen niveau. Daar voel je je toch het beste bij thuis. We dachten aan de Galapagos eilanden, nietwaar Claudia? Het zal wel een kostbare geschiedenis worden, maar we hebben een aardig centje op de bank en we hebben de tijd. Geen kinderen en zo, weet je’.
‘Het heeft me altijd verbaasd dat jullie geen kinderen hebben’.
‘Vincent, dat zijn onze zaken niet’.
‘O, dat geeft niet’, haastte Fred zich te zeggen. ‘Ik ben er de man niet naar om over zulke zaken geheimzinnig te doen. Claudia en ik hebben deze kwestie uitvoerig besproken. De leefkuil leent zich uitstekend voor zulke gesprekken Ik voel me er nog niet rijp voor en Claudia heeft alle begrip voor mijn standpunt’.
Vincents aandacht dwaalde af naar de vuurvliegjes. Ze zweefden schijnbaar doelloos rond, lichtten op en doofden uit. Het was nu helemaal donker. Claudia hield nog steeds zijn hand vast. Zijn hoofd bonsde. Met zijn vrije hand betastte hij zijn schedel. Er was nergens een uitstulping te voelen die er op wees dat de blaas naar buiten begon te groeien. Hij had het angstige gevoel dat hij aan de vooravond stond van gebeurtenissen die een wending zouden geven aan zijn leven, dat hij door dezelfde onbekende machten voortgedreven werd als de vuurvliegjes die achter in de tuin oplichtten en uitdoofden.
Vincent hoorde het kloppen en breken al toen hij de sleutel in het slot stak. In de hal hing een fijne nevel van cementstof. De deur van het toilet stond open. de W.C. pot stond in de gang en hij viel bijna over de stortbak. Overal lagen
| |
| |
afvoerpijpen, koperen buisjes en gereedschap. Het toilet was bijna geheel gevuld met een gezette man in een blauwe overal, die de tegels van de muur aan het afkappen was. De man hield even op met kappen toen Vincent boven het lawaai uit een begroeting schreeuwde en vroeg wie hem opdracht had gegeven zijn toilet af te breken, al wist hij het antwoord natuurlijk al.
‘Mevrouw was vanmorgen in de zaak en toen ze hoorde dat ik nog frei was heeft ze het nieuwe toilet meteen maar beschteld’. De man sprak met een Duits accent. Hij was op de vloer gaan zitten en begon een sigaret te rollen.
‘Hoe lang zitten we nou zonder toilet’, vroeg Vincent.
‘Het was een speciaal opdracht en ik werk vanavond door’, zei de man. Hij sprak werk uit als verk. De sigaret was klaar. Hij had een bobbel in het midden en liep naar de uiteinden spits toe. Toen de man hem aanstak vielen er stukjes brandend papier en sliertjes as op zijn overal. Hij veegde ze op de grond.
‘Hier geeft het toch niet veel dat branden kan’, zei hij.
Vanavond krijg ik de pot en de schpoelbak nog op zijn plaats. Het zal wel wat schtoffig zijn, maar dan kunt u de toilet weer gebruiken. Morgen kom ik de tegels zetten en dan is alles fertig’. Hij sprak de t van toilet uit of hij een van zijn voortanden uitspuwde.
‘Dat is goed’, zei Vincent. ‘Ik heb vanavond toch nog een ouderavond. Dan kan ik op school gebruik maken van het toilet’.
In de keuken vond hij een briefje waarin Sylvia hem meedeelde dat ze een nieuw toilet besteld had en dat hij dus niet verbaasd hoefde te zijn wanneer er iemand in huis was. Ze had de sleutel in de zaak achtergelaten en de kast met tafelzilver en de slaapkamerdeur afgesloten. Er stond een diepvriesmaaltijd voor hem in de ijskast Die hoefde maar in de oven gewarmd te worden. Zij kwam laat thuis want ze moest nog naar een lezing over ‘Abstracte Vormen en het Natuurgeweld’. Daar zou ze waarschijnlijk nog een glas sherry
| |
| |
moeten drinken met enkele relaties.
De oven maakte de temperatuur in de keuken ondraaglijk en Vincent ging zo lang in de tuin zitten. Het was er volkomen stil, afgezien van het kloppend geluid, waarvan hij tenslotte niet meer wist of het uit het huis of uit zijn hoofd kwam. De merel was nergens te zien. De sproeiinstallatie werkte niet omdat het water afgesloten was. De zware, hete namiddaglucht hing bijna tastbaar tussen de struiken. Hij had een licht gevoel in zijn hoofd. Hij hoopte dat het over ging als hij wat gegeten had. Het maakte hem een beetje angstig. Het laatste uur van de ochtend had hij proefwerk gegeven. Het was bijna onmenselijk om in zo'n temperatuur proefwerk te geven, maar het liep tegen de vakantie en hij moest wel. Hij had op zijn lessenaar gezeten, maar omdat hij voelde dat er zich een grote zweetvlek op zijn stoel vormde was hij na een poosje weer opgestaan. Hij was tussen de rijen banken door naar achter gelopen en had zijn handen tegen de betonnen muur gehouden om wat afkoeling te vinden.
Terwijl hij daar stond begon de klas langzaam voor zijn ogen te draaien alsof alle banken op een grote schijf stonden die in beweging kwam. Toen hij naar zijn voeten keek zag hij tot zijn verbazing dat hij een paar centimeter boven de vloer zweefde en nog steeds Steeg. Als een ballon zweefde hij naar boven tot aan het plafond waar de hitte van het hele lokaal zich leek te concentreren. Het was een angstige gewaarwording en toen hij met zijn handen tegen het plafond duwde schoot hij vooruit als een zwemmer die zich afzet aan de rand van het bassin. Met de bewegingen van de schoolslag zwom hij over de hoofden van de leerlingen heen, die niets schenen te merken, want ze werkten rustig door. Op het plafond en de muur zag hij duidelijk de vochtige afdruk van zijn handen.
Toen hij bij zichzelf mompelde:
... ‘and what seemed corporal melted as breath into the wind’, stond hij plotseling weer tegen de achtermuur geleund. De leerlingen aan weerskanten van hem keken even
| |
| |
op van hun werk.
‘Ik was even in gedachten’, zei hij, ‘ga maar door’.
Alleen Elsje fluisterde: ‘Was dat weer Shakespeare, meneer?’ ‘Ja, Elsje’, had hij geantwoord en was naar voor gelopen. Hij moest toch maar eens een afspraak met zijn dokter maken. Door de openstaande keukendeur golfde de geur van zijn diepvriesmaaltijd als een olievlek naar buiten. Hij kokhalsde toen hij het deksel van aluminiumfolie openmaakte en de dampende appelmoes rook. Hij nam een paar happen en gooide de rest in de vuilnisbak. Het kloppen op het toilet was opgehouden. Toen Vincent ging kijken zag hij de man op de vloer zitten, zijn benen uitgestrekt tot in de gang. In de ene hand had hij een plastic zak, in de andere een boterham.
‘Wilt u ook een whisky?’
De man kauwde een poosje door en zei dan bedachtzaam: ‘Geen whisky, dat is me te stark. Maar een glas bier zou ik niet afschlaan’.
‘U kunt ook bitter lemon hebben, dat is pittig en toch koel’. ‘Dat schpul ken ik niet. Ik drink nur bier’.
‘Goed’, zei Vincent. Hij haalde een fles bier uit de ijskast en schonk voor zich zelf een whisky in.
‘Een glas hoeft niet. Ik drink altijd uit de fles’.
Vincent overhandigde hem de fles en bleef met zijn glas in de hand tegen de deurpost geleund staan kijken hoe hij de helft van de fles naar binnen liet lopen zonder ook maar één keer te slikken. Een dun straaltje bier liep uit zijn mondhoek langs zijn kin en verdween onder zijn overal. Hij zette de fles neer en veegde met zijn stoffige mouw zijn kin af.
‘Dat is altijd die probleem, dat men van bier zo moet zweten. Nur als ik bier drink heb ik last van zweten’.
‘Uw werk lijkt me niet zo eenvoudig. Om al die leidingen en pijpen passend te maken’.
‘Och, dat is niet zo zwaar. Ik doe dat al twintig jaar. Dan leert men die kneepjes van die vak wel. Die valpeip is het zwaarste. Als die goed zit, zijn er geen problemen’.
| |
| |
‘Ik zou eigenlijk best zo'n vak als dat van u willen kennen’. De man gaf geen antwoord want hij liet juist de helft van het resterende bier door zijn keel glijden. Vincent was jaloers. Hij wilde dat hij ook zo uit een fles kon drinken. Het zou Sylvia volledig uit haar evenwicht brengen.
De stoffige mouw veegde over de kin.
‘U beni meester?’
‘Ja’.
‘Zou ik nooit willen zijn. Wie die kinderen van vandaag zijn. Weten altijd alles beter. Verleden week heb ik mijn leerjongen een stamp onder zijn achterschte gegeven. Had de valpeip vijf centimeter te kort afgeschneden. Had moeilijkheden thois, zei hij. De kinderen hebben tegenwoordig altijd moeilijkheden thois. Maar ik kan niks doen met een valpeip die te kort afgeschneden is’.
‘Och, het valt wel mee. Ik ken ze at dertig jaar’.
‘Dertig jaar geleden waren ze anders dan nu’.
‘Ja, dat zal wel. Je went er aan. Discussiëren en zo, spreken over de derde wereld, drugs en abortus en veel problemen thois’.
Er schoot een hittegolf door hem heen toen hij zich het laatste woord hoorde uitspreken. Hij had het al lang voelen aankomen. Maar de man scheen niets ongewoons gehoord te hebben. Hij nam nog een slok uit de fles en begon op te staan. Het laatste restje bier liet hij leeglopen in het donkere gat in de vloer waar straks de W.C. pot overheen zou komen. ‘Nu moet ik weer aan de arbeid’, zei hij. Hij nam zijn hamer en beitel weer op en ging verder met het afhakken van de tegels.
‘Kunnen ze bij jullie in de zaak nog mensen gebruiken?’ schreeuwde Vincent boven het gehamer uit. Maar de man hoorde hem niet meer.
De school was 's avonds immens groot en hol. De zon stond laag en verlichtte de klaslokalen met een rossig smeulend licht. In de schemerige gangen schuifelden schimmige
| |
| |
gestalten als geesten uit het verleden.
‘In Xanadu did Kubla Khan a stately pleasure-dome decree’, mompelde Vincent toen hij door de achteringang naar binnen ging. Hij liep door tot de hal waar op een groot bord de namen van de leraren stonden met hun vak en het lokaal waarin ze zaten. Hij was duidelijk als leraar herkenbaar aan het puntenboekje dat uit zijn zak stak. De ouders die op stoelen tegen de muur van de gang zaten begroetten hem aarzelend, ook als ze hem niet kenden. Ouderavonden deprimeerden hem. In de vaag verlichte holle gangen fluisterden de ouders over hun kinderen en de leraren. Trots, jaloezie, onmacht en frustraties waren de thema's van hun gesprekken. Al het opgekropte leed van het ouder zijn, dat ze het hele jaar met zich mee droegen, vond hier een uitweg. Zou hij het allemaal beter begrijpen als hij zelf kinderen had gehad, vroeg Vincent zich af. Misschien was het toch niet zo vreemd dat Fred er zich niet rijp voor voelde. Kinderen waren zo onpeilbaar. Als ze in een grote groep voor hem in de klas zaten leken ze allemaal hetzelfde en kon Vincent zich moeilijk de spanningen voorstellen die zich ophoopten, de dromen, de hoop, de wanhoop en de twijfel.
‘The valued file Distinguishes the swift, the slow, the subtle’, zei Vincent binnensmonds.
Hij zag dat hij met enkele collega's in de aula gezet was. De laatste stralen van de ondergaande zon verblindden hem toen hij de zaal binnenging. Hij zocht zijn tafeltje en ging met zijn rug naar het licht zitten. Het gemompel en gemurmel dwaalde door de grote ruimte. Af en toe maakte zich een luidere opmerking los uil het geroezemoes, ‘Die jongen moet eindelijk eens proberen volwassen te worden’ - ‘werkt ze wel?’ - Och, mevrouw, uiteindelijk komen ze toch allemaal terecht’ - ‘Hij moet meer lezen, hij heeft niet voldoende achtergrond’ - ‘Wij hebben geen vat op hem, hij ligt al
| |
| |
wekenlang iedere avond in het zwembad’.
‘Het beste wat hij doen kan’, dacht Vincent en veegde met een doorweekte zakdoek zijn voorhoofd af.
Sinds enkele jaren mochten de kinderen met hun ouders meekomen, om aanwezig te zijn bij het uitspreken van het vonnis. De meesten maakten hier gebruik van. Ze slungelden achter hun ouders aan, onverschillig of nerveus aan hun vingers trekkend, branieachtig of dichtklappend als een geschrokken oester. Er werd beterschap beloofd, schuld bekend en boete gedaan.
Vincent kreeg medelijden met de hele zwetende menigte, die om de zoveel minuten in een fantastisch patroon wisselde van tafels en lokalen.
Bij de ingang van de aula zag hij zijn eerste ouderpaar staan. Ze keken zoekend rond. In een poging het onvermijdelijke onderhoud nog enkele ogenblikken uit te stellen, keek Vincent de andere kant uit. Aarzelend kwamen ze naar zijn tafeltje. Vincent veegde haastig zijn handen aan zijn broek af. De man had grote, droge, eeltige handen, het vrouwtje legde haar kille, magere hand als een natte vis in de zijne. Ze gingen zitten op de twee stoelen tegenover hem. Het vrouwtje was klein, lichtelijk gebogen en maakte een muisgrijze indruk. Aangezien ze hier nog een kind op school had, moest ze jonger zijn dan ze er uitzag. Ze had een spits gezicht met een scherpe neus, een puntige kin en kleine, donkere kraaloogjes. Ze voerde het woord. De man zat groot en massief naast haar. Hij had een brede, gewelfde borstkas, waaruit een suizelend geluid kwam als een grote stoomketel die onder druk stond. Vincent vond hel verwarrend. Hij kon zijn ogen niet afhouden van de moeizaam op en neer gaande borst.
‘Mijn man heeft stoflongen’, zei het vrouwtje met een scherpe, sissende stem.
‘O’, zei Vincent en begon in zijn puntenboekje te bladeren. ‘Het gaat niet zo goed met Harry’.
‘Paul is de naam’, hijgde de man.
| |
| |
‘Paul’, suizelde hij. ‘Hij was onze eerste zoon en hij is naar mij genoemd. Mijn naam is ook Paul’. Na deze verklaring zweeg hij en liet het verder aan zijn vrouw over.
‘Mijn man heeft stoflongen. Hij heeft in de mijn gewerkt, weet u, maar is nu afgekeurd. Hij kan niet veel meer doen en vooral met dit weer is het erg. De hitte is zeer ongunstig voor zijn longen. Er zit te veel stof in de lucht en dat is niet goed voor stoflongen. Als het geregend heeft gaat het beter. Dan is het stof weg’. Maar met dit weer moet hij zich rustig houden. Hij ligt soms de hele dag in bed. Maar dat is ook niet goed, zeg de dokter, want hij wordt te zwaar en dan moeten zijn longen harder werken en dat kunnen stoflongen niet hebben. Het is moeilijk met dit weer'.
Ze zweeg even zodat ze allebei konden horen hoe moeilijk het voor de man was. Vincent wist niet goed raad met de situatie. Hij vond het vervelend dat hij de namen verwisseld had. In zijn hele loopbaan had hij het niet klaargespeeld om de juiste namen bij de juiste gezichten te passen. Hij herinnerde zich een schoolfeest met leerlingen en oudleerlingen. Hij had wat veel gedronken. Het was de eerste keer dat hij Irma onder tafel in haar knie geknepen had.
Later had hij het aan het drinken toegeschreven, maar op dat moment was hij er helemaal van in de war geraakt, al had Irma aanmoedigend gereageerd door haar knie tegen de zijne te drukken. Hij was van tafel opgestaan en naar het toilet gegaan. Daar kwam hij tussen twee jonge mannen te staan. De jongen aan de rechterkant memoreerde dat hij nu al meer dan vijf jaar van school was maar zich de lessen van Vincent nog goed herinnerde. Vincent wendde zich half om naar de jongen aan de linkerkant en vroeg opgewekt met een enigszins slepende drankstem: ‘En wat doe jij tegenwoordig nog?’ ‘Ik’, had de jongen verbaasd geantwoord, ‘Ik zit bij u in de klas’.
Het was een vervelende situatie geweest, maar gelukkig zakten ze allebei tegelijk door de knieën en gingen weg.
En nu had hij Harry weer met Paul verwisseld. Paul moest de
| |
| |
jongen met de pukkels zijn die oplichtten als karbonkels als hij aangesproken werd. Hij had een stuk van de monoloog van het vrouwtje gemist. Ze praatte nog steeds tegen de achtergrond van het suizelende gereutel van haar man en het geroezemoes in de zaal. ‘Er is geen huis mee te houden. Met een kort zijdelings knikje naar haar man, ze hebben altijd ruzie. Het is voor mijn man ook niet gemakkelijk. Paul sart hem, hij haalt hem soms het bloed onder de nagels uit. Hij gaat met opzet een sigaret roken op het toilet omdat hij weet dat mijn man daar niet tegen kan. Als mijn man dan naar het toilet moet, zijn nieren zijn ook niet in orde, weet u, dan krijgt hij vreselijke hoestbuien’.
Ze zal onbewegelijk, haar handen in haar schoot, haar kleine oogjes gloeiden donker. ‘Het is voor mij ook moeilijk. Ik zit er altijd tussen in. Ik wil die jongen helpen maar moet het ook voor mijn man opnemen met die stoflongen’.
Haar stem trilde even. Wat een vak, dacht Vincent. Hier was een existentieel vacuum ontstaan, maar hij had er geen idee van hoe dat opgevuld kon worden. Misschien was het toch verstandiger geweest om op de vergadering naar de spreker te luisteren, in plaats van naar een vlieg te kijken die over de rand van een flatgebouw liep.
‘Ik moet eerlijk zeggen, dat mijn man ook niet altijd redelijk is’. De borst ging sneller op en neer, het gesuizel ging over in een dof zaaggeluid.
‘Maar u begrijpt wel, hij is de hele dag thuis en kan niets doen. Hij heeft zijn hele leven hard gewerkt, onder in de mijn’.
‘Kolenschaaf’, hijgde de man.
‘Als Paul thuis komt zit hij achter hem heen. Moet je niet aan je huiswerk beginnen? Heb je nou alles af? Lees je wel genoeg?’ Dan smijt Paul met de deuren en hebben ze weer ruzie. ‘Dertig jaar heb je in de mijn gewerkt’, zei hij gisteren, ‘en wat heb je er aan overgehouden? Stoflongen. De hele dag loop je hier door het huis te reutelen en je kunt niks doen. Je bent afgeschreven, man’. Toen heeft mijn man hem een
| |
| |
klap in zijn gezicht gegeven’.
Vincent haalde zijn klamme zakdoek uit zijn zak en veegde zijn voorhoofd af. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. ‘En dan heb ik ook weer medelijden met de jongen. Zijn hele gezicht zit vol pukkels. Daar schaamt hij zich zo voor. De dokter zei: “Dat gaat wel over als je getrouwd bent”. Toen schaamde hij zich nog meer. Gisteren bloedde hij, toen mijn man hem geslagen had. Mijn man heeft harde handen, weet U’.
Er klonk een zweem van trots in haar stem en de man glimlachte hijgend. Vincent voelde het zweet onder zijn armen tot dikke druppels aangroeien en in een dun, klam straaltje over zijn lichaam wegsijpelen.
‘Hier is duidelijk een existentieel vacuum ontstaan’, zei hij. De man en de vrouw keken hem verbijsterd aan en wachtten af.
‘Ik zal eens met Harry praten’.
‘Paul’, zei de man. ‘Paul is de naam’.
‘Als U dat wilt doen, meneer’, zei het muisgrijze vrouwtje toonloos, zouden wij U erg dankbaar zijn. U hebt misschien meer invloed op de jongen dan wij’.
Ze stonden op, gaven Vincent een hand en verlieten de aula. Bij alle volgende ouderparen hoorde Vincent nog het suizelende geluid van de stoflongen in zijn oren. Het werd donker in de zaal. Een voor een verdwenen de collega's en tenslotte zat Vincent helemaal alleen in de grote lege ruimte waar van alle kanten de stemmen nog schenen te murmelen.
Op weg naar huis kwam hij door het mijnwerkersdorp. Het licht van zijn koplampen gleed langs de kleine, oude huisjes, de nieuwe bungalows en de benedenverdiepingen van de flatgebouwen. Hij vroeg zich af of Paul al in bed lag en luisterde of hij boven het geluid van zijn auto uit niet het hijgend ademen van zijn vaders stoflongen hoorde door een van de wijd open ramen.
| |
| |
Buiten het dorp stopte hij aan de rand van het bos waar Irma met hem naar de maan gekeken had. Hij zette de motor van zijn wagen af en stapte uit. Er was vanavond geen maan maar de sterren flonkerden helder tegen de zwart fluwelen achtergrond. Op de tast zocht hij de weg tussen de zwarte stammen tot hij bij een open plek kwam. Hij trok zijn jas uit en ging languit op zijn rug in het dorre knisperende gras liggen. Uit de boom waaronder hij lag klonk het kort klagelijk gepiep van een vogel, die in zijn slaap gestoord was. Of zouden vogels ook dromen en zo ja, waarvan droomden ze dan? Waarschijnlijk niet van bananen en pompelmoezen. Hoe zou Irma reageren als hij nu naar haar huis ging en aanbelde? Zou ze een laken omslaan voor ze de deur opende en het met een gilletje optrekken tot onder haar kin als ze hem op de stoep zag staan?
In de struiken aan de overkant van de open plek ritselde iets. Het moest een dier zijn en aan het geluid te horen een vrij groot dier al werd elk geluid door de stilte in het bos versterkt. Langzaam tilde Vincent zijn hoofd een paar centimeter op. Hij hoorde iets in de dorre bladeren scharrelen. Een merel, die krankzinnig geworden door de hitte, dacht dat hel etenstijd was? The very early bird? Uit de struiken kwam een egel te voorschijn. Zelfverzekerd in zijn onaantastbaarheid stak hij de open plek schuin over, zijn spitse snuit op de grond gericht op zoek naar een late worm. Vincent liet zijn hoofd weer zakken en keek naar de sterren. Ze flonkerden en dansten, kleine beweeglijke lichtpuntjes, eindeloos verre koele zonnen, die hun hitte verspilden aan het heelal. Ze kwamen op hem af groot en angstwekkend, schroeiden zijn ogen en weken weer terug. Ze draaiden en wervelden, cirkelden om hun eigen as, wit en blauw, een enkele rood als een karbonkel, ze trokken vurige strepen over het zwarte fluweel. Abstracte vormen en het natuurgeweld. Vincent sloot zijn ogen om het geluidloze geweld uit te bannen, maar de lichtende strepen waren gevangen onder zijn oogleden en vormden geometrische figuren en
| |
| |
astrologische symbolen waarin zijn toekomst besloten lag. Hij voelde een groot insekt over zijn wang kruipen: met een zachte kreet sprong hij op en veegde het insekt van zijn gezicht. Hij was duizelig van het liggen en leunde even tegen de boom voor hij zijn jas opraapte. Uit de struiken kwam de egel te voorschijn, bleef even staan, zijn snuit omhoog.
Vincent hoorde hem zacht snuiven. Een egel met stoflongen? Het dier had hem ontdekt, keek even onverschillig in zijn richting, stak dan ritselend door het dorre gras de open plek over en verdween aan de overkant in de struiken.
De ramen stonden wijd open. Sylvia lag kaarsrecht in haar bed, het laken opgetrokken tot haar kin. Vincent pelde de plakkende kleren van zijn lichaam en liet ze naast zich op een hoop op de grond vallen. Morgen vroeg moest hij schone kleren aantrekken. Misschien was hij dan het eerste uur nog een beetje toonbaar. Veel langer zou het ook niet duren want morgen werd het weer heet. Er waren al geruchten dat de waterleiding binnenkort enkele uren per dag afgesloten zou worden.
Hij ging naakt in bed liggen en trok het laken over zich heen. Hij lag op zijn rug en staarde naar het plafond. Hij was doodmoe maar de wijd open ogen wilden niet dichtvallen. Hij was te moe om te slapen. Een kever bromde de kamer binnen, vloog een ogenblik kris kras door het vertrek en verdween weer door het andere raam. Na een half uur stond hij op. Het had geen zin in bed te liggen en naar het plafond te staren. Hij trok zijn pyjama aan en ging op de tast naar beneden. In de gang voelde hij het stof van de afgekapte tegels aan zijn voeten plakken. Hij ging naar de kamer, zocht een glas en schonk er op het gevoel whisky in. Hij opende de tuindeuren en schoof een stoel vlak voor de opening. Zijn ogen waren intussen aan het donker gewend geraakt. Hij dacht aan de man in de blauwe overal. Zou die 's nachts ook wel eens wakker liggen? Hij dacht van niet. Die liet 's avonds een fles bier door zijn keel glijden en schliep dan de schlaap
| |
| |
der einfachen. Mocht hij ooit geplaagd worden door slapeloosheid dan kon hij altijd nog tegels tellen, ein tegel, twee tegels, drei tegels. Vincent begon soezerig te worden. De whisky was lauw en smaakte bitter. Zou Harry nog ruzie hebben gehad met zijn vader? Kinderen waren zo gecompliceerd. Hij dacht terug aan zijn eigen puberteit. Had hij het volwassen worden ook zo scherp en diep gevoeld? Hij wist het niet meer. Hij wist wel dat de dood van zijn vader diep had ingegrepen in zijn leven. Zijn ogen vielen even dicht maar bijna onmiddellijk schrok hij weer wakker. Hij sloot de tuindeuren en nam zijn whisky mee naar boven. Sylvia lag nog steeds in dezelfde houding, als een marmeren edelvrouwe op een graftombe. Vincent stapte in bed, klaarwakker en keek naar het pafond. Hij zocht naar het glas dat hij op de vloer gezet had en stootte het om. Hij stapte weer uit bed midden in de plas whisky. Er zat nog een klein slokje in het glas. De whisky op de vloer vermengde zich met het stof onder zijn voeten. Hij dronk het restje uit het glas, veegde zijn voeten af aan het laken en ging weer liggen. Een tegel, twee tegels, drie tegels. Er moest iets gebeuren. Vier tegels, vijf tegels. Sleep, the innocent sleep, tien tegels, twintig tegels, balm of hurt minds. Vincent viel in slaap, toen in het oosten de hemel al begon te kleuren.
‘Vincent, je ziet er moe uit’.
‘Ik heb slecht geslapen’.
‘Je hebt kringen onder je ogen’.
‘De ouderavond. Het was laat geworden. Een paar probleemgevallen. Ik heb er lang over liggen piekeren’.
‘Het strekt je natuurlijk tot eer dat je zo begaan bent met het lot van onze leerlingen, maar een vermoeide leraar is een zwakke leraar en onze jeugd heeft juist behoefte aan een sterke hand’.
Vincent moest denken aan de eeltige hand van Pauls vader. Maar het verband zou hij de rector toch niet duidelijk kunnen maken. De rector zat achter zijn bureau met Vincent
| |
| |
in een lage fauteuil tegenover hem. Hij kon maar net over de rand van het bureau kijken. Tussen zijn dikke vingers hield de rector een potlood met de punt op het blad van het bureau. Hij duwde zijn vingers langs het potlood naar beneden, draaide het om en deed het weer. Het was een gewoonte waarvan hij zelf waarschijnlijk niet wist dat hij het deed. Onder het bureau zag Vincent zijn voeten stevig en vastberaden naast elkaar staan. Hij keek op naar het bolle, blozende gezicht met het kleine tuitmondje. Als de rector zijn mondje tuitte was hij nieuwsgierig, wist Vincent.
‘Hoe is het thuis? Alles goed met Sylvia? De rector liet zijn blik rusten op een schilderij tegen de achterwand van de kamer, hoog boven Vincents hoofd. Hij tuitte zijn mondje tot er niets van over was dan een klein, mollig cirkeltje. Het potlood wentelde om zijn eigen as.
‘Uitstekend. Ze heeft het druk met de verbouwing van haar kunstgalerij. Die zal een dezer dagen wel geopend worden. Met Fred gaat het ook goed.’
Een lichte blos verspreidde zich over het gezicht van de rector. Zijn ogen keerden met een ruk terug van het schilderij en keken Vincent gretig aan.
‘Fred?’
‘Mijn zwager, een broer van Sylvia. Ze hebben erg veel contact. Fred heeft ook veel belangstelling voor kunst’.
‘O, ja’. Teleurstelling en voldoening streden in zijn stem om voorrang.
‘Je gedrag op de laatste vergadering was hoogst merkwaardig, om niet te zeggen laakbaar, Vincent. De spreker is een zeer bekwaam man. Hij werd helemaal van zijn stuk gebracht door jouw opmerkingen’.
‘Het spijt me. Het was waarschijnlijk de hitte. De lezing was zeer leerzaam maar mijn gedachten dwaalden even af. Een optische illusie’.
‘Enkele van de collega's waren verontwaardigd over de interruptie. Bij een dergelijk betoog is een hoge mate van concentratie noodzakelijk’.
| |
| |
‘Het spijt me. Het zal niet meer voorkomen’. Vincent veegde heimelijk zijn handen af aan zijn broekspijpen. De afgelopen nacht deed zich gevoelen. Hij was afgemat en kon een geeuw nauwelijks onderdrukken. Hij probeerde zich te concentreren op het gesprek door zijn blik angstvallig gericht te houden op de schoenen van de rector. Het waren sportieve en toch geklede schoenen, met een opstaand randje. Sportief genoeg om de jeugd aan te spreken en orthodox genoeg om gezag uit te drukken. Maar ze pasten niet bij de grijze streepjespantalon. Vincents blik dwaalde omhoog naar de vlezige knieën waar de broek strak gespannen stond. Tot zijn schrik zag hij dat de gulp van de rector openstond. Hij wendde zijn blik af en keek over het hoofd van de rector heen naar een wajang pop, die achter hem aan de muur hing. Het exotische voorwerp stamde uit zijn Indische tijd.
‘Er wordt trouwens door de collega's over gesproken dat je je de laatste tijd een beetje vreemd gedraagt. Het schijnt dat je te pas en te onpas citaten rondstrooit. Hu irriteert sommige mensen’.
Vincent moest een aanvechting onderdrukken om te zeggen: ‘Uw gulp staat open’. Het duivelse gezicht van de wajang pop dat hem vanaf de muur dreigend aanstaarde, weerhield hem. ‘Daar was ik me niet van bewust. Het is waarschijnlijk een beroepsziekte, zoals stoflongen bij mijnwerkers. Als je al zoveel jaren dezelfde hoogtepunten uit de literatuur behandeld hebt ontsnapt er wel eens een citaat op een ongelegen ogenblik’. De wajang pop staarde hem dreigend aan.
‘Ik wil me natuurlijk niet bemoeien met je privéleven, Vincent, maar je weet dat het privéleven van een leraar onherroepelijk verweven is met zijn beroep. Bij het onderricht van de jeugd speelt de hele mens een rol’. ‘Ik begrijp niet wat U bedoelt’. Als hij naar de pop bleef kijken kon hij zijn neiging misschien onderdrukken.
De rector had zijn potlood neergelegd en ritselde met een stapeltje papieren.
| |
| |
‘Er gaan geruchten, en ik geef toe dat je als schoolleider niet op geruchten moet afgaan, maar niettemin, er zijn geruchten, Vincent, dat je drinkt’.
Vincent wendde zijn blik af van de wajang pop en keek de rector aan. Het tuitmondje was verdwenen. Er speelde een milde, vaderlijke glimlach om zijn lippen.
‘Och, we drinken allemaal op zijn tijd wel eens een borreltje. Je moet het niet zo tragisch opvatten. In mijn Indische tijd...’
Hij zweeg even, verzonken in mijmerende herinnering.
‘Maar ja, het waren andere omstandigheden. En collega's zijn niet altijd vrij te spreken van kleine roddelarijtjes. Misschien had ik het helemaal niet moeten vermelden’.
Hij bleef Vincent glimlachend vragend aankijken.
‘Ik drink meestal bitter lemon. Mijn vrouw houdt niet van sterke drank. Fred ook niet’.
‘Bitter lemon?’
‘Ja, pittig en toch koel. Ideaal bij deze temperatuur’.
‘Bitter lemon. Juist, ja. Vergeet dit deel van ons gesprek maar’.
De rector stond op en kwam achter zijn bureau uit. Vincent scheurde zich los van het kunstleer van de fauteuil en veegde met zijn handen langs zijn broekspijpen.
‘En waar gaat de reis deze vakantie naar toe, Vincent?’
‘We hadden eerst plannen voor Italië maar ik denk dat we dit jaar naar Schotland gaan. Sylvia staat er op’.
‘Prachtig land. Mooie natuur. Ik ga mijn tweede vaderland nog eens bezoeken, Indië, beter gezegd Indonesië. Culturele reis’.
Hij gaf Vincent een hand en hield de deur voor hem open. ‘Uw gulp staat open’.
Vincent keek naar de wajang pop die zijn demonische gezicht leek te vertrekken tot een afzichtelijke grijns.
Vincent had zijn boterhammen in de klas opgegeten. Zijn tas had in de zon gestaan en de boterhammen roken ranzig, de
| |
| |
worst was verkleurd en zweette vet. Hij had er een paar happen van genomen en de rest uit het raam gegooid, maar de vogels weigerden de hitte van de middag te trotseren voor een paar ranzige boterhammen. Ze zaten er vanonder de struiken lusteloos naar te kijken.
Vincent had het een gelukkig idee gevonden Paul te vragen in de middagpauze te komen voor een gesprek. Het was een goede reden om niet naar de docentenkamer te gaan. Er werd op de deur geklopt. Paul stapte blozend binnen.
‘Ga zitten, Paul’. Vincent wees naar een bank vlak voor zijn tafel. Zelf ging hij op de rand van de tafel zitten zodat Pauls gezicht op gelijke hoogte was met zijn schoenen. Paul keek strak voor zich naar de schoenen. Vincent hoopte dat zijn voelen niet meer naar whisky roken. Hij had 's morgens niet kunnen douchen omdat er nog een klein mankement aan het toilet was en de man in de blauwe overal het water afgesloten had. ‘Er zit een lek waar de valpeip aan de stortbak montiert is’, had hij gezegd.
‘Een sigaret, Paul?’
‘Nee, meneer, ik rook niet. Mijn vader heeft stoflongen en kan geen rook verdragen in huis’.
‘In de mijn gewerkt, hè?’
‘Ja, meneer, dertig jaar. Kolenschaaf’. Vincent keek naar buiten. Zijn boterhammen lagen nog steeds op het gras. Hij probeerde wanhopig affectieve ingangen te vinden bij Paul. Wat wilde hij eigenlijk bespreken? Was zijn eigen leven niet even verward als dat van de jongen?
‘Ik wilde eens even met je praten Paul. Niets belangrijks, maar wij zien elkaar eigenlijk alleen in lesverband. En onderricht geven is een zaak van heel de mens’.
Zijn stem siepelde weg in de hitte. Dat bedoelde hij eigenlijk niet. Het was moeilijk. De jongen keek over hem heen naar de muur achter hem waar een foto hing van de parlementsgebouwen. Vincent keek uit het raam. Hij werd een beetje duizelig van de hoogte.
‘Ik zag laatst dat je onder de literatuurles naar buiten zat te
| |
| |
staren. Vind je literatuur niet mooi?’
‘Het is erg moeilijk, meneer. Ik begrijp het niet helemaal’. Paul keek naar de parlementsgebouwen. Zijn pukkels waren bijna zwart. ‘Het spijt me, meneer. Het zal niet meer voorkomen’.
‘Hoe gaat het thuis?’
‘Goed, meneer, behalve dan de stoflongen van mijn vader. Hij kan vaak niet slapen door de benauwdheid. Vooral met dit weer. Hij heeft ook last van zijn nieren’.
‘Waar gaat de vakantiereis dit jaar naar toe, Paul?’
‘Ik denk niet dat we op vakantie gaan, meneer. Ik zal wel zakken en dan wil mijn vader dat ik in de vakantie de stof bijwerk. Hij wil dat ik dokter word’.
‘Ben je al eens in Schotland geweest?’
‘Nee, meneer’.
‘Het is een erg mooi land. Prachtig natuurschoon.
Uitgestrekte bossen en heidevelden. Die noemen ze moors’. ‘Ik wil geen dokter worden. Het lijkt me vreselijk saai. Iedere dag hetzelfde. Patiënten met nierkwalen en rheuma en griep, jaar in jaar uit’.
‘Het is wel een somber land met veel bruin en donkergroen in het landschap. Het oudste gebergte van Europa, niet spits, zoals de Alpen, maar afgesleten door de eeuwen’.
‘Mijn vader zegt dat een dokter nog aanzien heeft in de maatschappij’.
‘En er zijn diepe dalen, die op sommige plaatsen volgelopen zijn met water, onpeilbare meren, met zalm en forel’.
‘Ik wil buiten werken met mijn handen’.
‘Je kunt er uren lopen zonder iemand tegen te komen. Het is een erg onherbergzaam land’.
‘Maar mijn vader wil er niet van horen’. ‘Ik heb dertig jaar lang met mijn handen gewerkt, zegt hij altijd’, ‘en wat heb ik er aan overgehouden? Stoflongen’.
Vincent keek naar Paul en zag tot zijn schrik dat er tranen in zijn ogen kwamen, die langzaam over zijn wangen naar beneden liepen en zich een weg zochten tussen de pukkels
| |
| |
door. Hij probeerde zijn ogen af te wenden maar ze werden telkens onweerstaanbaar teruggetrokken naar het betraande gezicht. Hij werd duizelig van de hitte en zijn eigen onmacht. Hij staarde naar het gezicht van de jongen. De pukkels schenen te bewegen, ze draaiden en cirkelden om de tranen heen, trokken vurige strepen, vormden abstracte symbolen. Vincent sloot zijn ogen, maar de karbonkels schroeiden zijn oogballen. Hij begon heen en weer te zwaaien op de rand van de tafel, alsof hij dronken was. Met een schok opende hij zijn ogen toen plotseling achter hem luid de zoemer klonk voor het begin van de middaglessen. Hij keek naar de bank voor hem. Paul was verdwenen. De deur stond open maar er was geen zuchtje tocht.
‘Een existentieel vacuum’, mompelde Vincent terwijl hij zich voorzichtig van de tafel liet glijden. Paul kon het niet meer horen, maar het maakte geen verschil.
Vincent lag languit op de schommelbank en keek naar de tuin. De sproeier stond op het gazon maar er kwam geen water uit. Er had een mededeling in het plaatselijk dagblad gestaan dat tuinsproeien en autowassen voorlopig verboden was en een aanbeveling om zuinig te zijn met badwater. De kinderen van de buren waren aan het bellenblazen. Af en toe kwam er een grote veelkleurige zeepbel over de heg drijven. De hond rende grommend en blaffend achter de bellen aan. De buurman had de radio aanstaan en Vincent hoorde dat in India de natte moesson begonnen was en er vijf honderd mensen verdronken waren door de hevige regenval. De coniferen, achter in de tuin, werden bruin en verloren naalden. De bladeren van de prunus hingen slap en een paar gekrulde maar nog groene bladeren lagen al onder de boom. Een worm, die zich waarschijnlijk uit de onderste lagen van de grond naar boven gehaast had, misleid door het sproeiwater van vorige dagen, stak zijn kop uit de grond, verbaasd dat het niet regende. De merel zat er van onder een struik, vreemd scheef weggezakt met z'n bek ver open
| |
| |
roerloos naar te kijken.
Een uitzonderlijk dikke zeepbel dreef voorbij en Vincent vroeg zich af of de blaas in zijn hoofd ook gekleurd was. Misschien met dunne, rose adertjes.
De radio bij de buren meldde dat er in Japan twee treinen met grote snelheid op elkaar gereden waren. Het aantal doden was nog onbekend. Het weerbericht werd door de hond weggeblaft. De buurvrouw maande de kinderen om hun spullen op te ruimen en naar bed te gaan. Boven hoorde Vincent hoe Sylvia het bad vol liet lopen. Het gedempte ruisen van het water maakte hem slaperig, hij sloot zijn ogen en dommelde in. Hij werd weer wakker toen de kraan van het bad dichtgedraaid werd. Hij stond op van de bank en ging naar binnen. Hij voelde zich rusteloos zoals de kinderen op school wanneer er storm op komst was. Hij had behoefte aan gezelschap. Zelfs Fred zou op dit moment welkom geweest zijn. Hij had nog een stapel correctiewerk liggen maar zag er tegen op om er aan te beginnen. Hij ging naar boven en liep de slaapkamer binnen. Hij ging voor de spiegel staan, welfde zijn borst en haalde piepend adem. Zo moest de vader van Paul zich voelen. Daarna tuitte hij zijn mond tot een klein cirkeltje.
... but man, proud man!
Dress'd in a little brief authority, -
most ignorant of what he's most assured,
Hij hield zijn linkerarm tegen zijn borst gedrukt en maakte met zijn rechter een wijds, dramatisch gebaar, waardoor hij het groene vaasje met de roos van de richel voor de spiegel sloeg. Het vaasje was gelukkig niet gebroken, maar de bloemblaadjes van de roos lagen over de vloer verspreid. Hij raapte het vaasje op en zette het op zijn plaats. De bloemblaadjes wierp hij door het open raam naar buiten waar ze neerdwarrelden tussen de zeepbellen. Hij ging naar de badkamerdeur en riep: ‘Sylvia, ben je vanavond thuis?’
Het plonsen in het bad hield even op. ‘Riep je, Vincent?’
| |
| |
‘Ja, ik vroeg of je vanavond thuis bent’.
‘Of ik vanavond thuis ben?’
‘Ja’.
‘Nee, ik moet nog weg. We moeten de laatste hand leggen aan de voorbereidingen voor de heropening. De opening wordt verricht door...’. De naam ging verloren in hernieuwd geplons. Vincent meende Rembrandt verstaan te hebben, maar vond het achteraf onwaarschijnlijk.
‘Zei je Rembrandt?’
‘Wat is er met Rembrandt?’ Het klonk geïrriteerd.
‘Komt die de opening verrichten?’
‘Je doet met de dag vreemder, Vincent’. Het klonk koel en afgemeten. ‘Wil jij alvast twee diepvriesmaaltijden in de oven zetten? Dan kunnen we eten als ik klaar ben’.
Vincent ging naar beneden en nam twee maaltijden uit de ijskast. Voor Sylvia zocht hij er een uit met appelmoes. Terwijl ze in de oven stonden keek hij nog even in de krant. Onderscheiding voor Drs Veldbrant. Drs Veldbrant, die vooral in het regionaal kunstgebeuren van de afgelopen jaren een belangrijke rol heeft gespeeld... Zijn aandacht dwaalde af naar een volgend bericht. Cholera in Pakistan, contrôle aan grens verscherpt. Hond bijt schaap dood. Tentoonstelling van kunstnijverheid. Vooral wandkleden sterk vertegenwoordigd, Mevr. S. weeft niet alleen, maar spint haar eigen wol van haar eigen schaap. Vincent hoopte dat het niet het schaap was dat in het andere bericht doodgebeten was. Dan las hij het morgen wel weer in de krant. ‘Doodgebeten schaap was eigen schaap van mevr. S.’
Sylvia kwam de tuin in. Ze gaf hem een kus op de wang. Ze zag er koel en fris uit. Ze leek meer op haar portret in de slaapkamer dan anders. Ze rook naar kersebloesem en honing. Vincent kreeg het verlangen om haar in zijn armen te nemen en haar te kussen. Maar juist op dat ogenblik kwam uit de keuken de geur aandrijven van verhitte appelmoes.
‘Blijf je lang, vanavond?’
‘Ik denk het niet. Fred komt me helpen met de verlichting’.
| |
| |
‘Heeft Fred daar dan verstand van?’
‘Fred zegt dat de afwisseling van intellectuele en ambachtelijke arbeid zo belangrijk is. Het werkt bevruchtend, zegt hij. Jij moest ook eens wat klusjes opknappen, Vincent. Het zou je goed doen. Ambachtelijk werk geeft contact met de realiteit’.
‘De man die het nieuwe toilet geïnstalleerd heeft kon bier drinken uit de fles zonder te slikken’.
‘Ik zie niet wat dat er mee te maken heeft. We moeten geen vulgaire gewoonten overnemen’.
‘Ik zou het niet kunnen. Ik zou me vast verschlikken’.
Sylvia stond op. ‘Die compôte was heerlijk’, zei ze, ‘maar ik moet nu weg. Heb je zin om mee te gaan?’
‘Ik zou wel willen maar er ligt nog een stapel correctiewerk op me te wachten. Ik zal je even uitlaten’.
Vincent keek haar na tot ze uit het gezicht verdwenen was. De kinderen van de buren waren naar bed. De hond snuffelde doelloos langs de heg tussen de twee tuinen en ging tenslotte languit op zijn zij liggen, zijn poten ver uitgestrekt, met zijn rug tegen de heg. Uit de keuken klonk gerammel van potten en pannen. De buren gingen eten. Vincent gooide de twee alluminium bakjes die nog op tafel stonden in de vuilnisbak en ging besluiteloos op de schommelbank zitten. De merel had een paar stapjes teruggedaan en zat helemaal onder een struik, zijn bek wijd open. Vincent stond weer op van de bank en liep de tuin in. Hij raapte een lange dorre grasspriet op, sloop naar de hond toe en kietelde hem met de grasspriet in zijn oor. De hond sprong op, schudde heftig met zijn kop, zag Vincent, kwispelde en maakte aanstalten om door de heg te kruipen. Op dat ogenblik werd zijn bak met eten buiten gezet, hij draaide zich onmiddellijk om en rende in de richting van de keuken.
‘Ondankbare hond’, riep Vincent hem na. Hij ging terug naar het huis, haalde een stapel proefwerken uil zijn tas en begon te corrigeren. The most people have the dinner at six o'clock. The Hungerford Bridge is one of the many bridges over the
| |
| |
Thames.
Wat een vak. Bij het strepen zetten trok hij met zijn vochtige hand grote vegen over het papier, zodat enkele zinnen onleesbaar werden. Onder het proefwerk schreef hij: Elsje, het gebruik van het lidwoord is nog zwak.
De tuinbank schommelde zachtjes heen en weer bij iedere streep. Af en toe dommelde hij even weg. De merel zat nog op dezelfde plaats. De hond van de buren lag tevreden te slapen met zijn rug tegen de heg. Na een uur gaf hij de strijd op, ging naar binnen en zette het televisietoestel aan. Hij kwam midden in een politiefilm terecht en zag een paar ongure figuren door een havenbuurt sluipen. Hij kon er geen touw aan vastknopen, naar later bleek, omdat hij de ongure figuren had aangezien voor gangsters terwijl ze juist vertegenwoordigers waren van de New Yorkse politiemacht. Hij schakelde over op een ander kanaal. Een eenvoudig houten huis in een ruig berglandschap. Een klein meisje dat met een emmer naar een waterput liep. Naderende hoefslagen. In het huis ging een raam open en een geweerloop werd naar buiten gestoken.
Hij zette het toestel af en rommelde in de boekenkast tot hij een kaart van Schotland gevonden had. Hij stak het licht aan en spreidde de kaart op tafel uit. Gefascineerd las hij hardop de vreemde namen: Kingussie, Killiecrankie, Kyle of Lochalsh, Kinlochewe. Een grote stoffig bruine nachtvlinder landde op de Ben Nevis, steeg weer op en zweefde om de lamp heen.
Vincent vouwde de kaart op, schonk een glas whisky in en mompelde: ‘Let us seek out some desolate shade, and there Weep our sad bosoms empty’.
Hij deed hel licht uit en ging naar bed. Na twee honderd tegels sliep hij in.
‘Ik heb een blaas in mijn hoofd’.
‘Dat is anatomisch gezien de verkeerde plaats. Trek je hemd maar uit en ga daar maar liggen’.
| |
| |
De dokter had een kleine, knoestige, gedrongen gestalte en een luifelachtige, grijze snor. Vincent kende hem al jaren, al was hij nog maar een enkele keer bij hem op spreekuur geweest.
‘Ik heb de neiging om voortdurend Kyle of Lochalsh te zeggen’.
‘Als je dat fijn vind moet je het doen. Het klinkt vreemd, maar ik geloof niet dat het kwaad kan. Wat is het eigenlijk?’ ‘Een plaats in Schotland’.
‘Nou, kijk eens aan. Ik dacht al dat het een of ander kwakzalversmiddeltje was’.
Vincent was op een soort tafel geklommen en liet zijn benen rusten in een paar verchroomde beugels. Zelfs het anders zo kille rondje van de stethoscoop was vandaag warm.
‘Zuchten’.
Vincent zuchtte tot hij er duizelig van werd.
‘Zweten?’
‘Doe ik al’.
‘Ik bedoel of je veel zweet?’
‘Bij zo'n temperatuur zou 'n kikker onder water nog zweten’. De dokter hield op met luisteren en keek hem verbaasd aan. ‘Een kikker onder water, hè? ‘Die is goed’ en hij begon met geoefende vingers op Vincents borst te kloppen. Deze vroeg zich af of hij de early bird zou waarderen, maar hij dacht van niet. Voor zover hij wist sprak zijn dokter geen Engels.
Trouwens ook geen Turks want hij had hem vanuit de wachtkamer tegen een Turkse gastarbeider horen brullen alsof hij alleen al door het volume te vergroten begrijpelijker werd.
‘De rector zegt dat ik te veel de neiging heb om te citeren’. Op dat ogenblik was de doker zijn ingewanden systematisch aan het kneden zodat zijn woorden hortend en stotend uit zijn mond kwamen als bijna zuiver gescandeerde jamben.
‘Wat citeer je dan zoal?’
‘Meestal Shakespeare’.
‘Heel knap, zou het zelf niet kunnen’.
| |
| |
‘Winderig?’
‘Alleen na warme appelmoes. Ik probeer het zo decent mogelijk te doen. Ik vind het genant voor mijn vrouw, begrijpt U’.
‘Niet onderdrukken. Geef ze de ruimte. De dikke darm is een beetje opgezet maar dat kan geen kwaad’.
Hij was klaar met kneden en ging naar de andere kant van het vertrek om een instrument te halen. Hij klapte het open, wikkelde een zwarte band om de arm van Vincent en begon die op te pompen met een zwarte bat die er met een slangetje aan bevestigd was. In het instrument begon een wijzer te bewegen. Toen hij de band strak opgepompt had liet hij de lucht er met een suizend geluid weer uit lopen. ‘Soms ben ik bang dat ik stoflongen krijg van al dat krijtstof van het bord’.
‘Longen zijn in orde. Bloeddruk ook’.
‘Ik heb de laatste dagen ook de neiging om een fles bier leeg te drinken zonder te slikken’.
‘Bier is goed. Spoelt de nieren. Kan alleen kwaad als je je verslikt. Nooit goed om over de longen te drinken’.
Hij wachtte een ogenblik, keek Vincent vol verwachting aan en barstte dan uit in een daverend gelach.
‘Goed hè, over de longen drinken? Ga maar weer recht zitten’. Met een zuigend geluid kwam Vincent overeind. ‘Mijn god, man, wat zweet je. De hele tafel is nat’.
Vincent voelde zich verlegen en begon nog harder te zweten. In een wanhopige poging om nog iets van zijn waardigheid te redden zei hij:
‘Laatst zag ik de zon draaien’.
‘Drink je?’
‘'s Avonds een glas whisky, maar meestal bitter lemon’.
‘Hm! Hoe lang duurt het nog voor je vakantie krijgt?’
‘Een maand. We zijn al met de proefwerken bezig’.
‘Ga je nog op reis?’
‘Naar Kyle of Lochalsh via Killiecrankie en Kingussie. Misschien rijden we nog door naar Kinlochewe’.
| |
| |
‘O. Kijk, physiek ben je helemaal in orde, maar je weel dat leraren het hoogste sterftecijfer hebben van alle beroepen. Er zijn er maar weinig die hun pensioen halen, maar wie weet, bof je wel’.
Hij wachtte even en lachte weer daverend.
‘Als je op reis gaat, eerst goed uitrusten. Korte ritten en veel wandelen’.
Vincent had intussen zijn hemd en jas weer aangetrokken. Zijn das frommelde hij voor het gemak maar in zijn zak.
‘Laat me nog even je tong zien’.
Vincent stak zijn tong uit. De dokter hield hem met een houten spateltje omlaag en keek belangstellend achter in zijn keel. Met een schrapend geluid haalde hij de spatel weer uit zijn mond en wierp hem in een pedaalemmer.
‘Goed. Je hoeft nergens ongerust over te zijn’.
Hij gaf Vincent een hand en deze liep kokhalzend naar de deur terwijl hij mompelde: ‘Throw physic to the dogs, I'll none of it’.
‘En de groeten aan je vrouw’.
‘Wat zei de dokter?’
‘Hij gaf me nog drie weken’. Sylvia liet van schrik haar vork vallen, die kletterend op haar bord terecht kwam.
‘Vincent, ik ben er helemaal confuus van. Ik geloof zelfs dat ik begin te transpireren. Je weet dat ik niet van zulke grappen houd’.
‘Ik kan in ieder geval de opening van de galerij nog meemaken’. Ze was opgestaan en ging op de leuning van zijn stoel zitten.
‘Je moet niet van die nare dingen zeggen, lieverd’. Ze nibbelde even aan zijn oorlelletje en ging weer terug naar haar plaats.
‘Je ruikt lekker’.
‘Wat zei de dokter nou?’
‘Och, alles was in orde. De bloeddruk was wat hoog en er fluisterde iets in mijn longen, zei hij. Maar het kon geen
| |
| |
kwaad. Ik moest alleen een beetje uitkijken met mijn hart. Beroepsziekte, weet je’.
‘Ben je er zeker van, dat ik twee weken weg kan blijven?’
‘Natuurlijk, ik red me wel. Ik zal geen domme dingen doen en goed op me zelf passen’.
‘Je kunt af en toe bij Fred gaan eten. Claudia zei dat je wat haar betrof, iedere dag kon komen. Het maakte voor haar geen verschil of ze voor twee of drie personen kookt. Als ze kinderen hadden moest ze het ook doen. Maar ik zou maar niet te vaak gebruik maken van dat aanbod, Claudia is nogal impulsief. Ze zegt het nu wel spontaan, maar misschien heeft ze er na een paar dagen spijt van. Fred zei ook dat ze niet zo impulsief moest zijn’.
‘Het is goed dat Claudia Fred heeft. Fred heeft een sterk karakter, zonder twijfels en zwakheden’.
‘De dokter wist dus zeker dat alles in orde is? Anders blijf ik thuis’.
‘Welnee, het waren de gebruikelijke verschijnselen van het einde van het schooljaar. Ga maar gerust’.
‘O, Vincent, het betekent zoveel voor me. Drs Veldbrant zal me voorstellen aan de crème de la crème uit de kunstwereld. Twee weken tussen de bohémiens. We vertrekken de ochtend na de opening van de galerij. Ik zal een dagboek bijhouden en alle namen en werken noteren en alle markante uitspraken. Die mensen kunnen soms zulks saillante dingen zeggen. Ze zien alles zo anders als het gewone volk. Ze verbreden de horizon van de menselijke geest. Ik ga vanavond pakken want overmorgen is de opening al en er is nog zoveel te doen. Als ik Fred niet had wist ik niet wat ik beginnen moest. En als ik terug ben is het bijna vakantie en gaan we samen heerlijk naar Italië. Daar kun je tot rust komen op de zonnige stranden’.
‘Ik had gedacht...’, begon Vincent aarzelend, maar ze was de kamer al uit gezweefd en de trap op, bijna zonder de treden te raken.
Vincent ruimde de tafel af en bleef in de keukendeur naar de
| |
| |
tuin staan kijken. Het gras begon dorre puntjes te krijgen en de grond begon hier en daar open te barsten door de droogte. De stapel correctiewerk was weer aangegroeid, maar hij besloot eerst in de krant te kijken of er nog nieuws was over de identiteit van het schaap dat door de hond doodgebeten was.
Vincent was laat. Hij had veel tijd besteed aan het kopen van een nieuwe das. Hij dacht dat hij geslaagd was. Niet te burgerlijk, zodat hij niet zou opvallen tussen de bohémiens en niet zo fleurig dat zijn zelfvertrouwen er door ondermijnd werd. In de bovenzaal heerste een stemmige drukte, het licht was gedempt, Sylvia zweefde handendrukkend en kreetjes slakend rond, iedereen was vol verwachting. De pers was aanwezig en een vertegenwoordiger van het stadsbestuur. Vincent kende er verder niemand maar glimlachte welwillend tegen iedereen, die hem ook maar in het minst daartoe aanmoedigde. Sylvia droeg een lange, zeegroene jurk en het viel Vincent op hoe slank ze was. Toen ze hem ontdekte, zwaaide ze naar hem en wierp hem kushandjes toe. De zaal was lang en smal als een grote lucifersdoos. In het midden stonden een paar tafels waarop onder glas etsen lagen van een nog onbekende meester die elk ogenblik ontdekt kon worden. Er kwamen nog steeds mensen bij en Vincent werd langzaam maar zeker naar de achterste rij gedrongen tot hij tegen de vensterbank van het geopende raam in de achterwand gedrukt stond.
Hij probeerde de aandacht te trekken van een meisje in een lang bruin gewaad met een sjaaltje om haar hoofd geknoopt, die met een dienblad vol glazen gracieus tussen de mensen door laveerde.
‘Hebt U een glas whisky voor me’, vroeg Vincent, toen ze hem na veel omzwervingen bereikt had.
‘Uitsluitend sherry, witte wijn en bitter lemon. De speciale keus van meneer Fred’, antwoordde ze met een trotse en vertederende glimlach. Vincent nam een glas sherry, de man
| |
| |
naast hem een glas wijn. Hij had al gevreesd dat Fred de drank zou uitzoeken en uil voorzorg een klein heupflesje whisky in de binnenzak van zijn colbert gestopt. Zijn aandacht werd getrokken door zijn buurman, een slanke man gekleed in een zeer donkerblauw kostuum met een witte coltrui. De col van de trui was al doorweekt en begon een beetje af te zakken. Toen hij zijn arm optilde zag Vincent dat er zich een vlek gevormd had, die nog donkerder was dan het donkerblauwe kostuum. De man nam een kleine slok van de wijn, liet die met een snelle beweging door zijn mondholte spoelen, wierp zijn hoofd achterover, gorgelde er geruisloos mee en spuwde daarna de wijn met grote precisie tussen zijn voeten op de grond. Hij liet zijn tong snel twee keer langs zijn lippen gaan en mompelde een jaartal. Daarna wendde hij zich tot Vincent en zei: ‘Te warm’. Vervolgens dronk hij het glas in twee teugen leeg en zette het op een van de etsen.
Vincent nam een slok van zijn sherry en zei: ‘Inderdaad, veel te warm. Daar had Fred aan moeten denken’. Maar de man hoorde hem niet meer, want hij ging geheel op in de beschouwing van een schilderij, dat aan de overkant van de tafel aan de zijwand hing. Er vormde zich langzaam een meewarige glimlach om zijn lippen. ‘Te weinig plasticiteit’, zei hij minachtend en nam nog een glas wijn van het dienblad dat hem door de juffrouw met het zigeunersjaaltje om haar hoofd werd voorgehouden. Vincent nipte nog eens aan zijn lauwe, stroperige sherry en keek de zaal rond. Fred was intussen ook boven gekomen en stond druk te praten met Sylvia, die zich op haar beurt weer wendde tot de vertegenwoordiger van het stadsbestuur, een beminnelijke, dikke man, die kennelijk al te veel openingen had verricht met drankjes en etentjes. Hij haalde een grote witte zakdoek te voorschijn, veegde er mee over zijn hele gezicht, depte even tussen zijn boord en nam plaats achter een antieke lezenaar.
De sherr was niet goed gevallen. Vincent voelde hoe zich in
| |
| |
zijn maag een harde prop vormde, als een tennisbal, die langzaam van de ene kant naar de andere rolde. Hij kreeg het benauwd bij de gedachte dat hij zich door de menigte zou moeten wringen om het toilet te bereiken. Hij vroeg zich af of een scheut whisky zijn maag tot rust zou brengen.
Voorlopig kon hij het beste zijn aandacht op de spreker concentreren. De man sprak zacht en zijn woorden kwamen tussen zijn dikke wangen uit alsof ze ontsnapten van onder een kussen. Vincent ving slechts wat flarden op. ‘Eer en genoegen’; aanwinst voor de stad; cultuur; subsidie; de mens leeft niet van brood alleen’. De man met de coltrui zei venijnig: ‘Vercommercialiseerd stadsbeleid’. En ‘Wanbeheer’. Met een woedend gezicht drank hij zijn derde glas wijn leeg. Vincent vond het verwarrend want hij mocht de spreker wel. Hij eindigde met: ‘Ik geef nu graag het woord aan Drs Veldbrant, die zal spreken over de belangrijkste aanwinst van de galerij en de schepper van De Daad’. Er ging een vochtig applaus op, de stadsbestuurder kwam achter de lezenaar uit en drukte Sylvia de hand. Fred stootte de persfotograaf aan maar die was juist te laat voor een plaatje.
Er ontstond enig geroezemoes. De lezenaar werd opzij geschoven, er kwam een schildersezel naast te staan met De Daad er op: twee gekruiste lucifers op een bewolkte gele achtergrond. Fred richtte een spotje op het doek en zette een stoel naast de schildersezel. Sylvia keek zoekend rond en wenkte iemand. Een man in een donkerbruin kostuum en een beige hemd met kleine zwarte vogeltjes er op, schudde nee. Maar Sylvia ging naar hem toe, nam hem bij de hand en bracht hem naar de stoel. De man in het bruine kostuum nam plaats en keek verlegen lachend en blozend rond.
Vincent vroeg aan de man naast hem wie hij was en deze zei minachtend: ‘De schepper’ en nam een grote slok wijn met een gezicht alsof hij iets vies wegspoelde. Vincent vroeg zich af wie dan Drs Veldbrant was. Hij zag dat Sylvia nerveus was. Ze ging naar de donkere hoek achter de schildersezel en uit de duisternis maakte zich een grote schaduw los, die met
| |
| |
twee snelle stappen achter de lezenaar plaats nam. De schaduw bleek een man te zijn met een reusachtige gestalte, een zeer kaal hoofd en een enorme, rossige baard, die van zijn kin af uitwaaierde tot een volgroeide heester.
Demonstratief legde hij een doosje lucifers op de lezenaar en keek dreigend en somber rond. Hij droeg een blauwe kiel, die tot zijn middel reikte en om zijn hals hing een horloge aan een dikke zilveren ketting.
Vincent keek naar Sylvia in de veronderstelling dat er een misverstand had plaats gevonden, maar Sylvia hield met een tevreden glimlach haar blik gericht op de heester. Naast haar stond Fred, trots, alsof hij Drs Veldbrant zelf gevangen had. De man met de witte coltrui mompelde: ‘Humbug’ en daarmee was Vincent geheel gerustgesteld. Hij kreeg langzamerhand het gevoel dat hij iets begon te begrijpen van de bijeenkomst en dat stemde hem tevreden.
Er was een diepe stilte gevallen. Drs Veldbrant nam het horloge dat langzaam heen en weer zwaaide, in zijn hand, knipte het dekseltje dat de wijzerplaat bedekte, open en zei luid en duidelijk: ‘Mijn tijd is beperkt. Ik zal kort zijn’. Hij wierp een boze blik op het verzamelde werk van de galerij en vervolgde: ‘Rommel, allemaal rommel. Rotzooi’. Hij wachtte even en nam vervolgens elke twijfel bij zijn toehoorders weg door er aan toe te voegen: ‘Puin’.
Vincents hart begon nerveus te kloppen, het zweet brak hem uit en hij keek angstig naar Sylvia in de veronderstelling dat zij een zenuwinzinking zou krijgen. Maar Sylvia had een verheerlijkte uitdrukking op haar gezicht en scheen het meer dan eens te zijn met de spreker.
‘Laten we er niet omheen draaien’, zei deze, ‘laten we meteen doordringen tot de kern van de zaak’, hij boog zich voorover waardoor zijn baard als een waterval over de lezenaar kwam te hangen en zei op een toon die geen tegenspraak dulde: ‘Konstruktion - Funktion - Reduktion. Dat is de essentie van De Daad’. Onverwacht schoot hij recht en wees met een breed gebaar naar het schilderij op de ezel naast hem. ‘Daar
| |
| |
gaat het om in dit leven. Dat is ook de essentie van de kunstenaar’.
De man in het bruine kostuum nam even zijn dikke, hoornen bril af en keek minzaam glimlachend rond, verheugd dat de diepste roerselen van zijn ziel zo helder verwoord werden.
‘Een bewustzijnsverruimer, die het rolgedrag in de menselijke verhoudingen doorbreekt’. De schepper bloosde, knikte instemmend en boog het hoofd.
‘Hij noemde het werk De Daad. Dit was slechts bescheidenheid, het zou dichter bij de waarheid zijn als wij spraken van Een Wanhopig Zelfportret’.
Er ging een licht, instemmend gemompel door de zaal en de sfeer werd wat meer ontspannen toen Drs Veldbrant aan een korte schets begon van hel leven van de schepper.
Vincent was nu geheel gerust gesteld. De spreker onthulde dat de kunstenaar een laatbloeier was, aanvankelijk begonnen met pogingen om uitdrukking te geven aan geabstraheerde realiteitsvormen in tempex, bij het gewone volk bekend als piep, een woord dat als een pistoolschot door de ruimte klonk en kleine golfjes van minachtend gegrinnik ontlokte aan zijn toehoorders. Aangemoedigd door het succes vervolgde hij met er op te wijzen dat de nieuw verworven piepvormen de oude geabstraheerde realiteit weliswaar slechts konden vasthouden in een sjabloon maar uiteindelijk toch leidden tot een nieuwe realiteitsabstractie in plexiglas en tenslotte uitmondden in het gebruik van een materiaal dat voor iedereen herkenbaar is: de lucifer.
De man in de witte coltrui mompelde: ‘Boerenbedrog’. De kunstenaar zat meewarig glimlachend voor zich uit te staren en wekte de indruk dat hij liever niet terugdacht aan zijn piepperiode en dat zelfs het stadium van plexiglas beter vergeten kon worden.
De tennisbal in Vincents maag rolde weer. Het was ondenkbaar dat hij nu de zaal kon verlaten. Hij stak zijn hand in zijn binnenzak en begon de zakflacon whisky naar boven te
| |
| |
halen. Het was niet zo eenvoudig. Hij had slechts weinig bewegingsruimte en zijn handen waren glad en vochtig. Hij sloot zijn vingers stevig om de geribbelde dop en bracht het flesje langzaam naar boven. Hij ging van het ene been op het andere staan en trok de flacon uit zijn zak. Op dat moment zei de spreker met een duistere, loerende blik: ‘Misschien zijn er onder U die willen beweren dat het rood te opdringerig is, maar ik ontken dit, ik ontken dit’ en sloeg met zijn vuist op de lezenaar.
Van schrik liet Vincent de fles door zijn vingers glijden. Hij viel met een doffe plof op de grond. Alleen de man met de coltrui bemerkte het. Hij bukte bliksemsnel, raapte de fles op, knikte Vincent toe en fluisterde: ‘Uitstekend idee’. Hij draaide de schroefdop van de fles, vulde Vincents lege sherryglas en goot de rest van de inhoud in zijn eigen glas. Hij proefde. ‘Prima whisky. Alleen te warm. Nestwarmte’, voegde hij er grinnikend aan toe. Vincent beantwoordde het kompliment over de kwaliteit van zijn whisky door zijn glas even op te heffen in een toastgebaar. De whisky was inderdaad lauw en bitter maar loste de prop in zijn maag op. Drs Veldbrant wees er op hoc het rood gecompenseerd werd door het paars en getemperd door het bewolkte geel. Sylvia keek stralend rond. Fred stond met gebogen hoofd en dronk de woorden van de spreker in. De man in de coltrui scheen genegenheid voor Vincent opgevat te hebben, want hij stootte hem aan en ze dronken samen whisky. Er kwam een gevoel van opgewektheid over Vincent en gedurfde vrolijkheid, hij stootte zijn buurman aan en zei met een overmoedig Duits accent: ‘Kwatsch, nietwaar, het montieren van een valpeip op het toilet is nog schwieriger’. Ze bogen samen het hoofd, lachten geruisloos en dronken whisky. Drs Veldbrant had het hoogtepunt van zijn inleiding bereikt, zijn ogen schoten vuur en zijn stem klonk dreigend. Hij nam het lucifersdoosje op en haalde er drie lucifers uit.
‘Zo had het leven van de kunstenaar kunnen worden’, riep bij uit en brak een van de lucifers door, waarbij de ene helft in
| |
| |
zijn baard schoot, ‘maar het lot heeft anders beslist, het bewustzijn is verruimd, de realiteit is geabstraheerd of met andere woorden de abstractie is realiteit geworden. De Daad is gesteld’.
Zijn stem was langzaam weggestorven tot een doordringend gefluister, hij hield de twee andere lucifers gekruist voor zich, sloot een ogenblik de ogen, stapte achter de lezenaar uit en trok zich terug in de donkere hoek achter de schildersezel. Er heerste nog een ogenblik van diepe stilte. De kunstenaar had zijn hoornen bril afgenomen en veegde even met de rug van zijn hand langs zijn ogen, Fred stond melancholiek naar de grond te staren, Sylvia was duidelijk geroerd. Dan hief Fred het hoofd op en begon in zijn handen te klappen, waarna er door iedereen luid geapplaudisseerd werd. Alleen de man in de coltrui klapte niet, hij dronk zijn glas leeg en zei: ‘Is de fles leeg?’ Vincent knikte. ‘Jammer,’ zei de man, ‘jammer, dat was prima whisky’.
Vincent mengde zich onder de bezoekers die doorgingen waar ze voor de inleiding gebleven waren met het begroeten van vrienden en kennissen. Af en toe werd hij aangesproken door andere eenlingen die naar zijn visie vroegen over een bepaald kunstwerk. Hij wendde zijn Duits accent voor en zei tegen iedereen dat het allemaal afhing van de attitude, dat hij uitsprak als attitoede. Ze knikten dan bedachtzaam, keken weer naar het kunstwerk en voor zij verder konden vragen was Vincent weer verdwenen. Een keer zei hij tegen een oudere heer dat het belangrijk was de affectieve ingang van de kunstenaar te zoeken. Deze bekeek hem verbaasd, knikte dun instemmend en liep mompeldend door.
Drs Veldbrant was aanvankelijk niet ie bewegen uit zijn donkere hoek te komen. Hij zat met het massieve hoofd in de handen en zei voortdurend bij zichzelf: ‘Weerzinwekkend’. Tenslotte nam Sylvia hem bij de hand om hem voor te stellen aan haar belangrijkere gasten. Fred dronk drie glazen bitter lemon achter elkaar en volgde daarna Drs Veldbrant op de voet.
| |
| |
Door het open raam trok een smalle kolom sigarettenrook langzaam naar buiten. Binnen vermengde de scherpe rook zich met de weeë geur van sherry en de zure lucht van transpiratie.
De whisky was uitgewerkt en er kwam een vreemd gevoel van eenzaamheid over Vincent. Hij stond een beetje verloren bij het raam en zag een bruine nachtvlinder door de rook naar binnen fladderen, en zigzaggend in de richting vliegen van het spotje dat nog op De Daad gericht was. Verward door het licht vlinderde het beestje om de lamp en streek dan neer op een van de lucifers. Vincent vroeg zich af of het dezelfde nachtvlinder was, die op de Ben Nevis geland was, en zijn eenzaamheid werd nog dieper. Hij besloot naar huis te gaan.
Boven aan de trap stond de man met de witte coltrui. Hij was wit weggetrokken en hield zich vast aan de balustrade. Hij herkende Vincent pas toen deze hem groette en zei dat hij naar huis ging. Onmiddellijk leefde de man op, stak zijn arm door die van Vincent en zei: ‘Naar huis? Onzin. Belachelijk. Café om de hoek. Kunstenaars zonder inspiratie. Whisky.’. Hij wankelde met Vincent de trap af en naar buiten waar hij even struikelde maar zich snel herstelde. Hij bood zijn verontschuldigingen aan, mompelde: ‘Zal niet meer voorkomen’ en stuurde Vincent de straat af, de hoek om en halverwege de zijstraat een smalle, eikenhouten deur binnen. Vincent had nooit geweten dat er achter die deur een café was. Op de drempel bleef hij even staan om aan de duisternis te wennen. Midden in het vertrek hing een grote ouderwetse olielamp. Het rook er naar petroleum en bier.
Langzamerhand begon hij het meubilair te onderscheiden, blank geschuurde tafels en stoelen, een bar, er lag zand op de grond. Aan de tafels zaten een paar jongelui, de kunstenaars zonder inspiratie. Ze bekeken Vincent enigszins achterdochtig en knikten de man in de coltrui lusteloos toe. Deze stelde hem voor met: ‘Vriend van mij’, en tegen de man achter de bar: ‘Twee whiskies. Grote’.
| |
| |
Later herinnerde Vincent zich slechts weinig van zijn bezoek aan het café. De coltrui had nog meer whisky besteld, zijn kleur was tenslotte bewolkt lichtgroen geworden en hij was langs de bar afgegleden op de vloer waar verder niemand meer aandacht aan hem schonk. Vincent had met de anderen verder gedronken, was in gesprek geraakt met een bleke jongeman die een lang gedicht wilde schrijven over Het Monster en de Zelfvernietiging maar noch in het Leven noch in de Drank inspiratie kon vinden. Vincent had met dramatische gebaren de eerste regels voorgedragen van zijn autobiografie ‘Dertig Duizend Lidwoorden’, waarop de bleke jongeman in tranen uitgebarsten was. Maar het gevoel van eenzaamheid dat hem na de opening van de galerij beslopen had, doortrok langzaam maar zeker zijn hele wezen, het avontuur was verzuurd, de petroleumdampen, de hitte en de drank hadden hem misselijk en duizelig gemaakt en hij was naar huis gestrompeld door de stilgevallen straten van de stad.
Sylvia lag al in bed, het licht van de aanbrekende dageraad wedijverde met de glans van verheven voldoening op haar gezicht.
Vincent was voorzichtig op zijn rug gaan liggen. Het bed begon op en neer te deinen en hoewel hij het gevoel had boven het bed te zweven deinde hij toch mee. Hij bevond zich in een toestand waarin dronken mensen zich vaak bevinden, tussen slapen en waken. De harde prop in zijn maag rolde tegen de beweging van het bed in. Hij wilde opstaan maar bleef liggen om de allesverlossende slaap niet te missen en kon niet inslapen door het gevoel van misselijkheid. Verwarde gedachten aan de vorige avond, aan school, aan al de voorbije jaren gingen door zijn hoofd. Hij nam zich voor om nooit meer te drinken en werd gekweld door dorst. Hij sluimerde in, werd weer wakker en keek naar Sylvia. Het klamme zweet bedekte zijn lichaam als een vochtig vlies. Zijn lippen tintelden maar als hij ze aanraakte waren ze gevoelloos. Hij droomde dat hij niet in een bed
| |
| |
maar op een enorme lucifer lag met een giftige paarse kop. De lucifer zweefde, manoevreerde, draaide en bewoog langzaam naar de lucifer waar Sylvia op lag. Hij riep om hulp want hij wist dat er een vreselijke explosie zou volgen als de lucifers elkaar raakten. Dan zou de blaas in zijn hoofd uit elkaar spatten en er voor hem niets overblijven dan een bestaan van leegheid. Sylvia werd wakker door zijn hulpgeroep. Ze glimlachte gerustellend tegen hem, haalde een handle over en de ruimte tussen hen begon vol water te lopen. Ze verzekerde hem dat het gevaar bezworen was en Vincent sliep in.
Vincent werd wakker door het zachte, doordringende geluid van de electrische wekker. Hij wist niet waar de hoge zoemtoon vandaan kwam, die in zijn hersens priemde, maar zijn arm kwam met een automatisch gebaar onder het laken uit en zijn vinger drukte de knop van de wekker in.
Hij voelde zich beroerd. Zijn maag kneep samen in heftige krampbewegingen. Hij had een vieze, bedorven smaak in zijn mond en zijn lippen waren droog en gevoelloos. Werd hij gemarteld? Had iemand een electrisch apparaat aangesloten op zijn hoofd dat van tijd tot tijd stroomstoten door zijn hersens joeg?
Langzaam begon het besef tot hem door te dringen dat het een dag was als alle dagen en dat hij gewekt was door de electrische wekker. Hij keek om zich heen en de vertrouwde kamer begon gestalte te krijgen. De spiegel. De stoel. De gordijnen. Sylvias bed was leeg. Hij herinnerde zich dat ze vandaag vroeg zou vertrekken. Drs Veldbrant.
Hij trok het verwarde, vochtige laken van zich af en stapte uit bed. Zijn pyjama was klam en klef. Waarom sliepen leraren niet naakt? Hij hield zich vast aan de bedstijl, want de kamer begon plotseling over te hellen. Zijn hoofd bonsde. De blaas kromp in en zette uit.
De gedachte aan school vervulde hem met weerzin. De hitte van de klaslokalen. De Dertig Duizend Lidwoorden. De
| |
| |
collega's die dachten dat hij dronk.
Why should every creature drink but I,
Why, man of morals, tell me why?
Hij ging naar beneden, zette thee en haalde de krant uit de bus. Gedachteloos bladerde hij de krant door. Aardbeving in Peru. Duizend doden. Mislukte oogst in China. Opening nieuwe kunstgalerij. Honger in India, Hij kon zich niet concentreren.
De thee deed hem goed. Zijn maag werd rustiger, zijn hoofd helderder. Een dag als alle dagen. Waarom eigenlijk? Zijn hele leven was als alle dagen geweest. Lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, Shakespeare, nieuwe toiletten. Hij besloot niet naar school te gaan. Hij ging naar de telefoon en draaide Freds nummer. Als Fred zelfde hoorn opnam zou hij zonder te antwoorden opleggen. De bel ging drie keer over. Het was Claudia. Ze was verrast hem te horen en zei meteen dat hij na school kon komen eten.
‘Luister Claudia, is Fred nog thuis?’
‘Die is in de badkamer. Moet je hem hebben?’
‘Nee, nee, luister Claudia. Kun jij Sylvia's stem dragelijk imiteren?’
‘Vincent, wat zeg je nou weer. Kun je niet gewoon doen als alle andere mensen?’ het klonk zo overtuigend echt, dat Vincent er van schrok. Toen moest hij lachen.
‘Uitstekend, Claudia. Luister goed. Wil jij, als Fred de deur uit is, mijn school opbellen en zeggen dat ik ziek ben en voorlopig niet kom?’
‘Wat mankeer je, Vincent?’
‘Ik mankeer niks. Zeg maar dat ik bij de dokter geweest ben en lage bloeddruk heb. Dat veroorzaakt duizeligheid en ik moet voorlopig plat op bed blijven liggen. Of hoge bloeddruk, slecht voor het hart, weet je’.
‘Fred roept’.
‘Nog één ding. Ik mag voorlopig geen bezoek ontvangen’.
‘Goed, Vincent. Begrepen’.
‘Bel me over een uur terug, als er iets niet in orde is’.
| |
| |
‘Goed’. De hoorn werd neergelegd.
Vincent bleef even beduusd naar het toestel staan kijken, verbaasd over zijn eigen ondernemingsgeest en vindingrijkheid. Niet naar school en geen vakantie.
Hij hoorde bij de buren de ketel fluiten.
................. that is a step,
on which I must fall down, or else o'rleap,
mompelde hij. Hij kon altijd tegen de buren zeggen dat zijn klassen weg waren voor een werkweek en hij niet mee hoefde.
Bij zijn tweede kop thee kreeg hij een gevoel van avontuur, onverantwoordelijk avontuur. Hij zou de deugdelijkheid van het avontuur meteen testen. Hij trok zijn kamerjas aan en liep de tuin in. De hond van de buren liep aandachtig langs de heg te snuffelen, schrok toen Vincent hem plotseling aansprak en begon te blaffen. De buurvrouw deed boven een raam open en zei; ‘O, bent U het. Ik hoorde de hond blaffen, Bent U vrij vandaag?’
Nonchalant antwoordde Vincent dat zijn klassen weg waren voor een werkweek en dat hij niet mee hoefde.
‘Fijn voor U, een paar daagjes vrij. Het zal wel geen lolletje zijn om met dit weer les te geven’.
Vincent beaamde dit, maar voegde er aan toe, dat het hier altijd nog beter was dan in India, met die vreselijke hongersnood of in Peru, waar al duizend doden waren tengevolge van een aardbeving.
De buurvrouw was het met hem eens en sloot het raam, na hem nog een prettige dag gewenst te hebben.
Vincent wandelde verder door de tuin. Het was gelukt. Zo gemakkelijk gaat dat, dacht hij bij zich zelf. Zijn hart klopte sneller van opwinding en hij kon een neiging om een paar huppelsprongetjes te maken nauwelijks onderdrukken. Hij haalde diep adem en neuriede zachtjes voor zich uit ‘I did it my way’. Het gras kreeg hier en daar gele plekken, aan de randen was de grond gebarsten, de rhododendrons kregen al dorre bladeren. Er werd een domper op zijn vrolijkheid gezet
| |
| |
door de merel die met wijd open bek, op zijn zij onder een struik lag. De ogen stonden open maar de anders zo heldere twinkeling ging schuil achter een grauw vlies. Vincent nam de dode vogel op. Was dit een voorteken? Een waarschuwing aan het begin van zijn avontuur? Een symbool van schuld en boete? Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen om het dier terug te leggen onder de struik, om gegeten te worden door de wormen die hij eens zelf gegeten had. Hij ging naar binnen en op de slaapkamer vond hij in een van de laadjes onder de vierkante spiegel een haarlint van Sylvia. Daarmee bond hij de vogel vast aan de lijst van de spiegel: Met plechtige stem declameerde hij:
Ah! well a-day! what evil looks
Had I from old and young!
Instead of the cross, the Albatross
About my neck was hung.
Met gemengde gevoelens begon hij zich uil te kleden. Hij had een eerbewijs gebracht aan de vogel die hem zo vaak gezelschap had gehouden op zijn eenzame avonden. De onzekerheid van de dag lokte hem als een sirene maar het gezang van de sirene had een ondertoon van gevaar.
Hij ging onder de douche staan en draaide de kraan open. Het koude water deed de rillingen over zijn rug lopen en zijn huid begon te tintelen. Hij kreeg zijn zelfvertrouwen weer terug en zong boven het ruisen van het water uit: ‘I did it my way’.
Kwart voor tien. Leswisseling. En hij stond onder de koele douche. Geen werkwoorden vandaag. Geen proefwerken. Geen toiletten waar gerookt werd.
Hij zocht zijn allerlichtste lichtgewicht kostuum uit en toen hij zich aangekleed had ging hij voor de spiegel staan. Zijn haar begon grijs te worden aan de slapen. Ze zeiden dat een man daardoor interessant werd. Hij nam de houdingen aan die hij zich herinnerde uit de modebladen van Sylvia, waar mannen kostuums aanprezen van zuiver scheerwol. Hij grijnsde tegen zijn spiegelbeeld, het grijnsde minzaam terug.
| |
| |
Hij maakte een lichte buiging, zijn spiegelbeeld boog mee. Hij wuifde, het wuifde terug. ‘Let us go then, you and I’ sprak hij tot zijn spiegelbeeld. De tippen bewogen synchroon, maar er kwam geen antwoord.
No, I am not Prince Hamlet, nor was meant to be,
Am an attendant lord, one that will do
To swell a progress, start a scence or two,
Advise the prince; no doubt, an easy tool,
Deferential, glad to be of use,
Politic, cautious and meticulous;
Fall of high sentence, bul a bit obtuse;
At times, indeed, almost ridiculous -
Almosl, at times, the Fool.
Het was nog draaglijk in de stad. De hitte van weken bleef wel is waar ook 's nachts tussen de hoge huizen hangen en het fijne asfaltstof prikkelde de luchtwegen, maar vergeleken met later op de dag wanneer olie- en bezinedampen als een grijze nevel boven de straten zouden hangen en uit eetgelegenheden vettige etensluchten naar buiten zouden drijven, was het nog draaglijk. Op de hoeken van hoge kantoorflats en warenhuizen voelde Vincent af en toe zelfs een zuchtje wind. Hij liep op zijn gemak, als een vakantieganger die een vreemde stad verkent. De wetenschap dat hij verondersteld werd op school te zijn en iedereen dacht dat hij op school was of ziek in bed lag gaf iets pikants aan zijn wandeling. Hij keek op zijn horloge.
Het derde uur was al bijna voorbij. De leslokalen waren intussen weer bloedheet geworden. Vincent zocht een terrasje op aan de schaduwkant in het centrum van de stad, bestelde een kop koffie en keek naar de voorbijgangers.
Bankbedienden in keurige kostuums, oude mannetjes met doffe ogen, vergezeld van plukkerige oude hondjes, dochters die met moeders winkelden, gastarbeiders die na hun nachtdienst in groepjes bij elkaar stonden en in vreemde, onverstaanbare klanken van gedachten wisselden over de
| |
| |
vuile karweitjes die ze voor hun gastheren opgeknapt hadden, vroege vakantiegangers, die met onvermoeibare ijver de prijzen vergeleken van de soevenirs in de etalages.
De jonge boompjes op het plein zouden deze zomer waarschijnlijk niet overleven ondanks de pogingen van gemeentearbeiders die met grote tankwagens door de stad reden om ze water te geven.
Vincent bleef tot halverwege het vierde uur zitten en besloot toen het warenhuis aan de overkant binnen te gaan om een kijkje te nemen in de boekenafdeling. Het was niet druk in het warenhuis, de winkelmeisjes stonden verveeld tegen hun toonbanken geleund, hun uniforme bruine jurken, die aan het eind van de dag verfomfaaid en bezweet zouden zijn, nog fris en strak.
Hij liep langs de afdeling parfumerie, waar een verstikkende geur hing van lente bloesem, seringen, lelietjes van dalen en alle bloemen die voorkomen in de jaarlijkse catalogus van een grote kwekerij.
Langs de lederwaren, om de afdeling drop heen en via lingerie naar de roltrap. De boekenafdeling was op de bovenste etage en grensde aan bedden en gordijnen. Bij de bedden bleef Vincent even staan. Zijn aandacht werd getrokken door een hypermodern, gestroomlijnd bed, dat er uitzag als een mini ruimtevaartlaboratorium, met ingebouwde verchroomde lampen, radio en drankkast, toen hij rondkeek verbaasde hij zich over de vele soorten bedden die er bestonden. Een jong paartje stond te kijken bij een namaak fourposter. Ze vonden het hemelbed kennelijk allebei erg mooi.
Vincent zei in gedachten: ‘To bed, to bed! there's knocking at the gate’. Het meisje bloosde, de jongeman keek Vincent kwaad aan en maakte aanstalten om naar hem toe te komen. Bij wijze van verontschuldiging mompelde Vincent nog: ‘Consider it not so deeply’, draaide zich om en begaf zich naar de afdeling boeken.
Hij ging op zijn gemak voor het rek met de pocketboeken
| |
| |
staan en met het hoofd schuin opzij om de namen van de schrijvers en de titels te kunnen lezen, liet hij zijn ogen langs de rijen glijden. Af en toe nam hij er een boek uit, las hier en daar een stukje en zette het weer terug.
Erica Jong. Die had het ook niet gemakkelijk. Hij sprak de naam hardop uit. Hij herinnerde zich een lezing waar de spreekster met grote nadruk verteld had dat de uitspraak dzjong was, waarna ze triomfantelijk had rond gekeken, alsof hiermee alle problemen van de schrijfster verklaard waren. De spreekster was een oudere dame, die met zichtbare voldoening de gelegenheid aangreep om alle onkiese woorden van de schrijfster luid en in het openbaar te herhalen. Sinds die lezing kon Vincent niet nalaten om hardop dzjong te zeggen wanneer hij de naam tegenkwam. Hij bekeek aandachtig de foto van de schrijfster achter op het boek. Ze zeg er opgewekt en levenslustig uit. Hij zette het boek terug.
Portnoy's Complaint. Ook al klachten. Misschien kon Philip Erica eens op haar nummer zetten, dacht Vincent grinnikend. Sylvia Plath. Arme Sylvia. Had ze maar wat meer op zijn Sylvia geleken, dan was ze nooit zo ver gekomen.
Dan had ze misschien ook wel een kunstgalerij gehad en nog lang en gelukkig geleefd.
Vincent bladerde door het boek, las hier en daar een gedicht. De woorden begonnen te bewegen op de bladzijden. Ze fluisterden met zachte, ritmische stemmen, geheimzinnig en soms onweerstaanbaar, maar intens en indringend alsof ze wilden waarschuwen voor duistere diepten waarvan Vincent wel een vermoeden had maar die hij niet kon peilen. Ze deden een huivering door hem heen gaan. Hij ging recht staan en las hardop:
‘The wait's begun again,
The long wait for the angel,
For that rare, random descent.
Hij keek op van het boek recht in het gezicht van een winkelbediende die op zijn stemgeluid afgekomen was.
| |
| |
‘Kan ik U van dienst zijn, meneer?’
‘Nee, nee’, zei Vincent in de war gebracht door de plotselinge verschijning. ‘Ik was even in gedachten’. Hij zette haastig het boek met gedichten terug op de plank.
‘Zoekt u iets speciaals?’
De jongeman was lang en breekbaar en had een vriendelijk, sympathiek gezicht. Hij was vreselijk bleek en Vincent veronderstelde dat hij helemaal alleen in een vochtig sousterrain woonde en zonder vrienden of familie zijn avonden in eenzaamheid doorbracht. Zijn chef stond hem waarschijnlijk toe boeken uit de zaak mee te nemen om zijn eenzaamheid te verlichten.
‘Ik zoek eigenlijk iets luchtigs voor deze hete dagen’, zei Vincent en deed een willekeurige greep in het boekenrek. ‘Is dit misschien iets? De titel is veelbelovend’. De breekbare jongeman trok heel even zijn donkere wenk brouwen op ‘Happy Days, meneer. Dat is een toneelstuk’. Na even gewacht te hebben voegde hij er aan toe: ‘Van Samuel Beckett. Het is geen vrolijk stuk, meneer, er komt veel eenzaamheid in voor’. Hij sprak het woord eenzaamheid op zo'n trieste toon uit, dat Vincent het boek haastig op zijn plaats zette, bang dat de jongeman over zijn eenzame leven zou gaan vertellen.
‘U hebt veel gelezen, veronderstel ik’.
‘Onze hele voorraad, meneer’.
‘Ik heb horen vertellen’, zei Vincent, ‘dat Iris Murdoch op haar slaapkamer een hele wand behangen heeft met schema's van situaties. Als ze dan het ene boek af heeft verwisselt ze de volgorde van de schema's en begint meteen aan een nieuw boek. Weet U of dit waar is?’
Er verscheen enige koelheid in de blik van de jongeman en hij zei stijfjes: ‘Ik heb dit verhaal nooit gehoord, meneer’.
Maar als u belangstelling hebt voor de Engelse literatuur heb ik hier een interessant boek voor U. Persuasion to Literature. Het is weliswaar een schoolboek maar het vormt een uitstekende inleiding’.
| |
| |
‘Ach nee, dank U’, zei Vincent. ‘Misschien later als het niet meer zo warm is. Als U het goed vindt, kijk ik nog even verder’.
‘Zoals meneer wenst’.
De bleke jongeman gleed geruisloos weg tussen de rekken. Vincent keek op zijn horloge en zag dat hij de hele middagpauze doorgebracht had in het warenhuis. Zijn collega's waren nu al lang klaar met hun warme boterhammen met gesmolten paté en kromgetrokken kaas. Over enkele minuten gingen ze weer naar de klaslokalen, getraind als laboratorium dieren om op het geluid van een zoemer te reageren. Hij was vrij, illegaal vrij. Hij liet zijn vinger snel langs de resterende hoeken glijden, Robinson Crusoe. Die had het goed bekeken. Een heel eiland voor zichzelf. Een hut bouwen en vrij zijn. Hij dacht aan Irma. Hij kon op jacht gaan terwijl Irma de hut schoonhield. Hij besloot toch maar geen boek te kopen. Of misschien een detective verhaal. Hij zou nog heel wat avonden alleen thuis zijn.
Margery Allingham. Hij liep tussen de rekken door op zoek naar de bleke jongeman. Hij vond hem in een hoekje achter de toonbank met een opengeslagen dichtbundel op zijn knie, weemoedig voor zich uitstarend. Met neergeslagen ogen betaalde Vincent zijn detective roman en verliet het warenhuis.
Ondanks de temperatuur begon het drukker te worden in de stad. Hij had wel eens horen zeggen dat je bij warm weer goed moest eten. In de tropen aten de meeste mensen flink en dronken overvloedig. Om niet krankzinnig te worden. De lucht uit de eethuisjes die hij passeerde benam hem alle eetlust. Soms kon hij de geuren onderscheiden van bami, hamburgers en warme worst. Soms vermengden ze zich tot één adembenemende walm. Hij besloot zichzelf op zijn eerste vrije dag eens te trakteren en in een exclusief restaurant te gaan eten. Het lag wel een eindje uit de buurt, maar het zou er rustiger zijn en ruimer. Hij had de naam horen noemen
| |
| |
door enkele van zijn collega's die er geweest waren. De naam was hij vergeten maar hij wist waar het lag. Gesterkt door het vooruitzicht van een exclusieve maaltijd voorafgegaan door een koel glas whisky ging hij op stap. Hij keek op zijn horloge. Hij moest het niet te laat maken want hij was er van overtuigd dat Sylvia om een uur of vier zou bellen. Het vijfde uur was al half verstreken. Maar hij kon altijd zeggen dat er nog een korte bespreking was geweest op school over een probleemgeval. En de buurvrouw zou wel niet precies weten hoe laat hij gewoonlijk thuis kwam. Het restaurant lag een eindje van de weg af. Een ober stond op het kleine bordesje voor de ingang, een witte servet over de zwarte mouw van zijn onberispelijk kostuum. Vincent had hel gevoel dat hij van top tot teen opgenomen werd en de ober een ogenblik aarzelde of hij opzij zou gaan of hem de weg zou versperren met de mededeling dat het restaurant nog gesloten was. Bij de eerste trede van het bordes was hij gewogen en niet te licht bevonden. De ober ging opzij, maakte een lichte buiging en liet hem passeren met een uiterst beheerst: ‘Goede middag, meneer. Is meneer alleen?’
Vincent werd naar een tafeltje verwezen in een hoek van het restaurant bij een raam dat uitzicht bood op een parkeerplaats. Hij bestelde zijn whisky en bestudeerde het menu.
Toen hij eenmaal binnen was kwam er een activiteit over de ober die Vincent niet vermoed had. Hoewel er verder niemand in de zaak was liep hij druk heen en weer, nam hier en daar wat bestek weg en legde het op een ander tafeltje, verdween door de deur naar de keuken en dook geheel onverwacht achter Vincent weer op. Hij boog zich over Vincents schouder en zet op zachte bijna fluisterende toon, die Vincent verschrikt deed omkijken: ‘Heeft meneer al een keuze gemaakt?’ Vincent keek recht tegen het gebit aan van de man, dat voor een groot gedeelte bestond uit flitsende gouden tanden, die het gezicht een macaber en angstwekkend aanzien gaven en waarschijnlijk de oorzaak
| |
| |
waren van de sissende klank in zijn stem, die Vincent deed denken aan een onbetrouwbare slang, die slechts vriendelijkheid voorwendde om hem op die manier op een later tijdstip geheel in zijn macht te krijgen.
‘Ik had graag soep’.
‘De Henri Quatre, bij dit weer’, siste de ober in zijn nek. Vincent werd nerveus van de onzichtbare aanwezigheid van zijn tegenspeler en liet zijn blik snel over de kaart glijden. ‘De Truite Picasso is zeer aan te bevelen’, siste het achter hem, maar Vincent besloot zich niet zonder slag of stoot over te geven en zei koppig: ‘Ik denk dat ik de Sôle Veronique neem’.
Er viel een ogenblik van doodse stilte die slechts verstoord werd door het borrelende water in het aquarium dat midden in de zaak stond en waarin een aantal kreeften roerloos op en over elkaar lagen. Slechts hier en daar bewoog een voelspriet als teken van leven en een van de kreeften die met zijn monsterlijke, voorhistorische kop naar Vincent gekeerd lag bekeek hem met kille ogen, die op steeltjes stonden.
Vincent benutte zijn voordeel door er snel aan toe te voegen: ‘En als dessert de Crèpe Suzette flambée’. Hij rekte de laatste lettergreep van dessert nel iets te veel om de ober duidelijk te maken dat hij een tegenstander was waar rekening mee gehouden moest worden.
‘Zoals meneer wenst’, klonk het bij zijn oor met een zo scherp gesis dat Vincent begreep dat de ober zijn nederlaag verwerkt had en zijn uitdaging aannam.
Hij keek niet om en nam achteloos een slok van zijn whisky maar hij was pas gerustgesteld toen hij de ober door de deur naar de keuken zag verdwijnen. Hij dronk nog eens aan zijn glas en keek naar het aquarium. In een eindeloos variërend patroon stegen de luchtbellen op van de bodem, dreven nog even op het wateroppervlak en sprongen dan geruisloos stuk. Een van de kreeften bewoog zoekend met een voelspriet. Het was een oertafereel waarvan men zich nauwelijks kon voorstellen dat het door mensenhanden geschapen was. De
| |
| |
luchtbellen borrelden en borrelden, verdwenen en ontstonden opnieuw, ze werden aaneengeregen aan een onzichtbare draad als een parelsnoer zonder begin en einde, kleurloos en doorzichtig. Vincent realiseerde zich dat hij die dag nog niets gegeten had en de whisky maakte hem draaierig. In de luchtbellen tekenden zich gezichten af, het werden kleine, doorzichtige hoofdjes, die Vincent wezenloos aanstaarden, langs het glas omhoog gestuwd werden en oplosten in de lucht waaruit ze ontstaan waren. Hij probeerde de gezichten te herkennen. Maar ze waren zonder uitdrukking, strakke onpersoonlijke maskertjes. Kwamen ze telkens opnieuw voorbij om Vincents ziel af te tasten als sensoren en zijn geheimste innerlijk te projecteren op een scherm? Werden zijn diepste gedachten weggezogen en verschenen zij op dat scherm, blootgesteld aan de spottende blikken van iedereen die maar wilde kijken?
Was het hoofd van Sylvia er bij? Of bediende zij de knoppen die het scherm deden oplichten, om te onderzoeken hoe de vervreemding tussen hen ontstaan was? Werd zijn ziel naakt en onbeschermd geprojecteerd zodat Fred er een analyse van kon maken? Kon Irma lijn na lijn een compositie maken van zijn geheimste verlangens? Waren het de hoofden van leerlingen die enkele generaties lang aan hem voorbij getrokken waren? Kende hij er daarom niemand meer van? Illusies van de tijd?
Hij werd uit zijn overpeinzingen, opgeschrikt door een donker voorwerp dat via de zijkant van zijn hoofd in zijn gezichtsveld verscheen.
‘Wenst meneer de wijnkaart? De Riesling is aan te bevelen. Een zachte afdronk’. Zonder de kaart aan te nemen antwoordde Vincent: ‘Nee, dank U. Geef me maar een glas bitter lemon. Dat is koel en toch pittig met dit weer’. Uit de manier waarop de ober de lucht sissend naar binnen zoog tussen zijn gouden tanden kon hij opmaken dat zijn tegenstander verslagen was. De bitter lemon had hem de genadeslag gegeven.
| |
| |
Terwijl Vincent zijn Henri quatre oplepelde reed er een auto de pakeerplaats op en de ober ging zijn nieuwe gasten met flitsende tanden tegemoet.
Een klein, vrijwel kaal mannetje, vergezeld van twee oudere struise dames betrad het restaurant. Het druk pratende mannetje was als een pruttelende motorsloep geflankeerd door twee galjoenen. Er ontstond enig misverstand over de menukaarten. De ober putte zich uit in verontschuldigingen omdat hij zonder meer aangenomen had dat de kleine heer de gastheer was en hem derhalve de kaart gegeven had waarop de prijzen vermeld waren. De tanden flitsten lichtsignalen heen een weer tussen de motorsloep en de galjoenen. De aanbevolen Kir werd besteld.
Intussen werd er door een andere ober een wagentje naast de tafel van Vincent gereden met een ingebouwd gastoestel waarop de Crèpe Suzette bereid werd. Tijdens het flamberen voelde Vincent kleine pareltjes zweet op zijn voorhoofd komen. Hij was soezerig geworden van het eten en de whisky. De meeste van zijn collega's zouden al wel thuis zijn, sommigen zaten misschien al te corrigeren. De ergste hitte zou nu langzaam wegebben uit het schoolgebouw. Hij zou de korte bespreking van een probleemgeval waarschijnlijk wel nodig hebben als Sylvia opbelde. Hij voelde zich ineens moe en leeg. Het restaurant verloor zijn glans. De luchtbellen beangstigden hem. Wat was er met hem aan de hand? Was het iets in zijn hoofd? In zijn hart? Was hij anders dan de anderen? Hij rekende af, complimenteerde de ober met de bitter lemon en ging naar huis.
Het huis zag er vreemd verlaten uit. Heel anders dan op de dagen dat hij van school thuis kwam. Hij zette de schommelbank bij de tuindeuren om de telefoon te kunnen horen. De buren zaten waarschijnlijk te eten. De stilte werd alleen verstoord door de hond die af en toe met zijn etensbak schoof. Het gras begon een gelige kleur te krijgen en Vincent meende hier en daar al een kale plek te zien. Hij viel vrijwel
| |
| |
onmiddellijk in slaap op de bank en raakte verwikkeld in een wilde droom waaruit hij gewekt werd door het doordringende gerinkel van de telefoon.
Nog half versuft nam hij de hoorn op. Het was Sylvia.
‘Vincent, schat, waar was je toch? Dit is de derde keer dat ik bel’.
‘Ik had nog een korte bespreking op school. Een probleemgeval’.
‘Vincent, heb je weer gedronken?’
‘Nee, nee. Ik was moe toen ik thuis kwam en het was warm. Ik was in slaap gevallen’.
‘Ga je vandaag bij Fred eten?’
‘Ik denk dat ik zelf maar wat klaar maak. Misschien wat groentesoep en ik heb onderweg een mooie zeetong gekocht. Als dessert kan ik dan wat druiven nemen of een paar flensjes bakken. Als ik niet te moe ben maak ik misschien wel een paar doorzichtige hoofdjes’.
‘Wat zeg je?’.
‘Doorzichtige hoofdjes. Een recept dat ik in een oud kookboek heb gevonden. Het is te ingewikkeld om telefonisch uit te leggen’.
‘O, ik dacht dat het weer een voorbeeld was van jouw gevoel voor humor’. Het klonk een beetje afgemeten. Ze wees hem er op hoe belangrijk het was om goed te eten, vooral omdat hij toch al zo'n last van de warmte had. Ze herinnerde hem aan het belang van de hygiëne vooral omdat hij zo vreselijk transpireerde. Vincent zei soms ja, soms nee, een enkele keer mmm. Hij vroeg haar de groeten te doen aan Drs Veldbrant en Sylvia vertelde dat Drs Veldbrant helaas onmiddellijk nadat zij aangekomen waren afscheid van haar genomen had. Hij was zeer in trek als spreker en moest nog ergens een tentoonstelling openen. Hij had Sylvia beloofd De Daad te vermelden in zijn openingstoespraak. Daarna had ze hem niet meer gezien. Natuurlijk had hij haar in goede handen achtergelaten.
Hoewel Sylvias stem zo duidelijk klonk door de telefoon alsof
| |
| |
ze naast hem in de kamer stond, maakte de afstand die Vincent tussen hen voelde een vreemd verlangen in hem wakker om Sylvia bij zich te hebben. Hij wilde juist vragen: ‘Wanneer kom je weer terug’ maar wachtte te lang om een trilling in zijn stem te onderdrukken. Voor hij de woorden uitsprak hoorde hij de klik waarmee Sylvia de hoorn op de haak legde.
Hij liep rusteloos door de tuin, nam tenslotte zijn detective bock en begon te lezen. Hij was er niet bij met zijn aandacht. Na een hoofdstuk kon hij de moordenaar niet meer onderscheiden van de detective. Er kwamen te veel namen in voor en ze leken allemaal op elkaar.
Hij zette de televisie aan, midden in de nieuwsuitzending. Hij hoorde nog juist dat er in het ene deel van India overstromingen waren, in het andere hongersnood tengevolge van de overstromingen van verleden jaar. Een vakbondsleider sprak zijn bezorgdheid uit over het beleid van directies in het algemeen en van een bepaalde directie in het bijzonder. Hij zei drie maal achtereen ‘Wanbeheer’.
Na de nieuwsuitzending gingen ze spelletjes doen en viel Vincent voor het toestel in slaap. Hij werd wakker door het luide geruis na het einde van de uitzending.
Het was intussen donker geworden. Hij nam een groot glas whisky en ging naar bed. Hij kleedde zich uit in het donker en ging naakt op bed liggen.
Het eerste wat hij zag toen hij wakker werd was het oogverblindend geel van de gordijnen. Het moest al laat zijn. Hij kon zich niet herinneren dat hij de electrische wekker afgezet had. Het verbaasde hem dat zo'n diepgewortelde gewoonte zou gauw vergeten was. Er hing een verstikkend benauwde lucht in de kamer want hij had vergeten de ramen open te zetten toen hij naar bed ging. Hij ging voor de vierkante spiegel staan. De merel hing nog steeds aan zijn lint en begon een weeïge geur te verspreiden.
‘Why look'st thou so?’ mompelde hij tegen de vogel, draaide
| |
| |
zich om en ging naar beneden, nog half versuft door de bedompte atmosfeer in de kamer. Met een kreet schrok hij op uit zijn doezelige naslaap toen hij van de laatste trede in een grote plas water stapte. De deur van het toilet was gesloten maar hij zag een dun straaltje water onder de deur wegsijpelen en hoorde het regelmatige tok tok van vallende druppels. Er stond een dunne laag water tot halverwege de gang en de loper was doorweekt. Het druppelend geluid verhevigde de aandrang van de natuur, hij deed de deur open, klapte de plank en de bril van het toilet op en bleef noodgedwongen onder de neervallende druppels staan, die koud in zijn nek uit elkaar spatten, maar zich dan weer samenvoegden tot een dun straaltje dat precies over zijn ruggegraat naar beneden liep en hem hevige, spastische rillingen bezorgde. Pas toen hij het toilet doorgetrokken had hield het druppelen op. Hij keek omhoog en zag dat de bak overliep door het dunne buisje dat uit de bak naar buiten stak. De laaste druppel die er aan hing spatte uit elkaar in zijn oog. Hij kleedde zich aan, dronk zijn thee, zette alle ramen en deuren open en besloot eerst de rommel op te ruimen en daarna het toilet te repareren. Weldra lag de loper te dampen op het terras en was de gang gedweild. Zijn gereedschap bestond uit een tang voor alle doeleinden, een schroevedraaier en een hamer. Hij had het huishoudladdertje uit de schuur gehaald en stond er boven op om in de bak te kunnen kijken.
Hij was nooit erg handig geweest in dit soort zaken en ging meer op zijn intuïtie af dan op zijn vakkennis. Het leek allemaal zo eenvoudig maar er scheen in de laatste fase van zijn reparatiewerkzaamheden altijd iets te moeten gebeuren waardoor het spaak liep. Er was daardoor bij Vincent een diep respect gegroeid voor al die zelfverzekerde mannen die stopcontacten uit elkaar haalden, hier en daar achteloos een stuk draad wegknipten en met de geruststellende zekerheid van mensen die wisten wat ze deden, op zijn vraag of hij de hoofdschakelaar moest omdraaien, antwoordden dat dat niet
| |
| |
nodig was omdat ze de min en de plus al ondekt hadden. Ook onder zijn collega's waren er die zelf terrassen aanlegden, muren wegbraken en ergens anders weer opbouwden. Soms vroeg Vincent zich af of dat soort werk niet een heel bijzondere bevrediging schonk en of er niet meer fantasie en creative vaardigheid in school dan in het juiste gebruik van het lidwoord.
Met de tang en de schroevedraaier in zijn hand stond hij boven op de ladder en keek toe hoe de bak vol liep door een dun buisje dat bij nader onderzoek op de waterleiding aangesloten was. Aan de andere kant dreef een witte plastic bol in het water als een kwal met een geheim leven. Hij verbaasde zich over de eenvoud van het systeem. Het moest een Shakespeare op het gebied van toiletten geweest zijn die dit bedacht had. Hij wachtte tot de bak helemaal vol was en de bol zijn hoogste punt bereikt had. Druppelsgewijs bleef het water doorsijpelen en tenslotte begon de bak over te lopen door het dunne pijpje aan de voorkant, waarbij het straaltje precies in de toiletpot terecht kwam. Wonderbaarlijk van eenvoud. Hij trok aan het touw, de bak liep met luid geraas leeg, het water stroomde er in, de bol dreef omhoog en de toevoer werd bijna afgesloten. De bak liep over, hij trok aan het touw en het hele proces begon van voren af aan. Het was zo fascinerend en er ging zo'n rustgevende werking uit van het automatische waarmee alles gebeurde dat Vincent wel een half uur boven de bak bleef hangen om het hele gebeuren opnieuw gade te slaan.
Als hij de bol een centimeter hoger kon laten drijven, moest het euvel verholpen zijn. Hij begon iets te begrijpen van de zelfverzekerdheid van mensen die dagelijks dit soort karweitjes opknapten. Hij nam de schroevedraaier, draaide het schroefje los waarmee de bol op de dwarsstang bevestigd was en schoof de bol een beetje naar rechts. De bak liep vol en zijn theorie werd door de praktijk bevestigd. De afsluiter sloot nu volledig af zoals het hoorde.
Hij borg zijn gereedschap op in de kelder en bracht een fles
| |
| |
bier mee die hij met zijn benen ver uitgestrekt tot in de gang, op de vloer van het toilet opdronk. ‘Ik schweet toch niet meer als ik bier drink’, dacht hij bij zichzelf.
Toen hij op zijn horloge keek, zag hij dat het al half een was. De ochtendlessen waren al voorbij maar het ritme van het schoolgebouw leek verder weg dan hij enkele dagen geleden voor mogelijk had gehouden. Het kostte hem enige moeite om zich te herinneren welke lessen hij 's middags had moeten geven als hij op school geweest was.
Hij legde de loper die intussen kurkdroog geworden was weer in de gang. Hij zette een kop koffie, keek in de krant, liep de tuin in, en controleerde het toilet nog eens. Het was stil en leeg in huis. Ook bij de buren was geen geluid te horen. Ze waren zeker allemaal weg. Hij schrok van de telefoon en aarzelde of hij zou opnemen of niet. Hij oefende even een doffe, gedeprimeerde stem voor het geval het iemand van de school was en nam de hoorn van de haak. Het was Claudia.
Ze schrok even van zijn stem die het laatste stadium van een fatale ziekte deed vermoeden. Ze vroeg hoe het met hum ging, herhaalde haar uitnodiging om bij hen te komen eten en beloofde aan zijn verzoek te voldoen om nog eens met Sylvia's stem de school op te bellen en te zeggen dat Vincent op doktersadvies voorlopig thuis moest blijven.
Na het telefoongesprek leek het huis nog stiller en leger en Vincent besloot naar de stad te gaan. Hij smeerde een paar boterhammen, deed ze in een plastic zakje en stak ze in de zak van zijn colbertjas.
Het trottoir voor het reisbureau was opgebroken. Er was een lek in de waterleiding en twee gemeentearbeiders probeerden de juiste plaats van het lek op te sporen. De ene was een grote schonkige man, die om de halve meter een ijzeren staaf krachtig in de grond stootte, hem er uit trok en aan de onderkant voelde hoe vochtig het zand was dat er aan kleefde. Weer een van die meesterlijk eenvoudige methoden
| |
| |
dacht Vincent om vast te stellen waar een lek zat. De man heette Leo zoals Vincent hoorde toen zijn maat hem toeriep voorzichtig te zijn omdat in de buurt van de waterleiding ook een electriciteitskabel lag. Leo was kennelijk doof want hij glimlachte slechts en stootte weer met kracht de ijzeren staaf in de grond. Zijn maat staakte een kreet, sprong op Leo af, duwde hem opzij en sloeg met de houten steel van zijn houweel de ijzeren staaf weg, waar een blauwe vlam en een rookwolkje uit te voorschijn kwam. Leo keek hem niet begrijpend aan. In het reisbureau was het licht uitgegaan. Vincent ging naar binnen en stapte op een van de koele, efficiënte dames af, achter de balie.
‘Ik had graag wat inlichtingen over een reis naar Schotland’. ‘Hoe wilt u reizen, per vliegtuig, met de boot, in groepsverband of had U meer gedacht aan een individuele reis?’
Vincent werd een beetje onzeker. Hij had er eigenlijk nog helemaal niet over gedacht. ‘Het is nog niet zeker of we naar Italië gaan of naar Schotland. Ik wilde eigenlijk alleen maar een paar folders hebben met wat landschappen en zo, om een indruk te krijgen, begrijpt U’.
‘Dat kan’.
‘Als ik ga neem ik vermoedelijk de auto mee. Ik heb gesolliciteerd bij een whisky fabriek en dan zal een auto altijd van pas komen’.
De efficiënte juffrouw keek hem een beetje argwanend aan. ‘Een ogenblik’, zei ze, ‘het kan wel even duren, want een ogenblik geleden is het licht uitgevallen’.
‘Dat heeft Leo gedaan’, zei Vincent.
De argwaan nam duidelijk toe en in zijn verwarring wees Vincent naar buiten waar de gemeentearbeiders stonden te overleggen wat er nu moest gebeuren.
De juffrouw glimlachte koeltjes en ging naar het andere eind van de zaak waar ze enige tijd fluisterde met een andere dame en daarna in een kast begon te rommelen om de gevraagde folders te zoeken. Vincent wendde voor het gefluister niet te
| |
| |
horen en keek om zich heen. Het leek hem een zenuwslopend bedrijf. Telefoons rinkelden, er werden gesprekken gevoerd in vreemde talen, tabellen werden geraadpleegd, er werd in spoorboekjes gebladerd van landen, die Vincent nauwelijks wist te liggen. Het gebeurde allemaal met een ongelooflijke vanzelfsprekenheid. Het zweet brak hem uit. Dat was natuurlijk het bier dat hij gedronken had. Hij was opgelucht toen de juffrouw hem de kleurige folders overhandigde. Hij beloofde ze nauwgezet te bestuderen en haar een kaart te sturen als hij eenmaal op de whisky distilleerderij werkte.
Buiten waren de twee mannen een diep gat aan het graven waar Leo zijn laaste peiling had verricht. Door de etalageruit zag Vincent dat de juffrouw die hem de folders gegeven had, hem nog steeds nastaarde. Hij wees haar wie van de twee mannen Leo was en haastte zich verder.
In een buitenwijk at hij zijn boterhammen op in een klein plantsoen. Het plantsoentje lag in een kinderrijke buurt, de heesters leidden een kwijnend bestaan en van de ene echte boom die er stond waren de onderste takken gebroken. Het was er stoffig en heet. In het trottoir dat langs het plantsoentje liep hadden arbeiders een diepe sleuf gegraven. Vincent legde het plastic zakje op zijn knie, hield het met de ene hand vast en haalde er met de andere een boterham uit, waar de gesmolten hagelslag tussen uit begon te druppelen toen hij hem schuin hield. Hij lette er niet op wam al zijn aandacht werd opgeeist door de arbeiders en hun werk. Ze droegen alleen een broek met grove werkschoenen, de blote bovenlijven varieerden in kleur van ontstoken rood tot bruin zwart. Bij sommigen hadden hele lappen huid losgelaten zodat er witte strepen met roze randjes over hun rug liepen. Vincent keek er vol bewondering naar. Hij was er zeker van dat deze mensen de zon nooit zagen draaien en wentelen. Ze waren er te zeer vertrouwd mee. Hij wist ook zeker dat hij dit werk geen dag zou kunnen volhouden. En hij was er van
| |
| |
overtuigd dat deze mannen stuk voor stuk een fles bier konden leegdrinken zonder te slikken. Enkele van hen hadden lange haren die in natte slierten tot op hun rug hingen. Ze maakten op Vincent de indruk van sterke, jonge dieren, die het branden van de zon niet voelden, de regen over hun rug lieten weglopen en hun hele leven sleuven groeven en er tevreden mee waren.
De voorman die op de rand stond slaakte een kreet, de sleuf was diep genoeg, de kabel kon gelegd worden. Met zijn allen grepen de mannen de kabel waarvan al een flink eind afgerol was van een enorme haspel en trokken op de cadans van onverstaanbare uitroepen van de voorman allemaal tegelijk. Daarna gingen ze een eind verder door met graven en hoorde Vincent alleen af en toe het roepen van de jonge dieren op een passerend meisje.
Zijn boterhammen waren op, een gedeelte van de gesmolten hagelslag was op zijn broek gedruppeld.
Aan de overkant lag een groot door draad omgeven fabrieksterrein. Recht tegenover het plantsoen was het brede, gegalvaniseerde hek dat toegang gaf tot het terrein. Hoewel Vincent zelden in deze omgeving kwam wist hij dat hier de melkfabriek lag die de hele streek voorzag van zuivelprodukten. Door het open hek reden vrachtwagens af en aan. Het was weer een van die gesloten werelden dacht Vincent, waar buitenstaanders nauwelijks weet van hadden. Hij stond op, stapte via een plank over de sleuf heen en ging naar de overkant. Bij het hek bleef hij belangstellend staan kijken naar de bedrijvigheid. Hij begon iets aan te voelen van de motieven die mensen er toe bewogen om urenlang te blijven kijken naar het storten van beton, het slopen van oude huizen, het asfalteren van wegen. Het waren de meer spectaculaire aspecten van menselijke arbeid. Hij kon zich moeilijk voorstellen dat er een groep mensen voor zijn raam samenstroomde om een van zijn lessen te volgen. Het zou interessant zijn om hun commentaar te horen.
Hij werd opgeschrikt uit zijn overpeinzingen door
| |
| |
schreeuwende stemmen bij de ingang van de fabriekshal. Er kwamen twee mannen naar buiten lopen, de ene een jongeman van een jaar of twintig, met het vlammende rode haar van de temperamentvolle, de ander was een stuk kleiner, rond en bol. De witte overal van de jongeman en de witte stofjas van de ander wezen op verschillende functies. De kleine bolle, hield de roodharige vast aan zijn mouw en duwde hem vooruit. Midden op het voorplein rukte de jongeman zich los. Ze stonden tegenover elkaar en gebaarden heftig. De chauffeurs hadden de motoren van hun wagens afgezet en hingen uit de portierraampjes om alles beter te kunnen volgen. Gedreven door nieuwsgierigheid liep Vincent tussen de wagens door het terrein op. Toen hij bij de twee ruziënde mannen kwam was de jongste bezig zijn overal uit te trekken. Hij wierp het kledingstuk kwaad op de grond en ging er met beide voeten op staan springen terwijl hij krachtig zijn adem uitstootte en woedende-oe-oe geluiden voortbracht. Nadat hij een keer of vijf zo op en neer gesprongen had, spuwde hij voor de voeten van de ander op de grond en verliet het terrein. Vincent kon zijn aandacht nu concentreren op de kleine, bolle gestalte. Deze was kennelijk volkomen verbijsterd door de handelwijze van de ander, want hij stond verslagen te kijken naar de overal. Het rood begon langzaam uit zijn gezicht weg te ebben, zijn schouders zakten een beetje in. Hij wekte de indruk van iemand die iets gezien had, dat hij in boze dromen voor mogelijk had gehouden maar niet in het werkelijke leven.
Tijdens de ruzie had Vincent herhaaldelijk het woord yoghurt opgevangen. Het was met zijn nieuwsgierigheid een van de redenen geweest waarom hij het fabrieksterrein betreden had. Het bolle mannetje was nog verder ingezakt. In zijn doffe ogen stond te lezen dat het leven weinig zin meer had. Wat Vincent bijzonder opviel was de sfeer van smetteloosheid en hygiëne die hem omgaf. Zelfs onder de hitte van de dag en de hitte die hij zelf tijdens het incident uitgestraald moest hebben was zijn stofjas stijf en smetteloos wit gebleven. Geen
| |
| |
spoor van stof of zweet. Zijn hoofd was volkomen kaal en had nu een chocomel bruine kleur maar zou 's winters waarschijnlijk weer verbleken tot karnemelk wil. Op zijn gezicht was geen haartje te bespeuren en het zag eruit of het om het uur met desinfecterende zeep gewassen werd.
Vincent raapte de overal op van de grond, klopte het stof er af en mompelde: They should be worn now in their newest gloss,
Not cast aside so soon.
Het mannetje keek lusteloos en niet begrijpend op. Hij nam de overal aan en zei: ‘Dank U. Zo zijn ze nu tegenwoordig. Eisen, eisen. Alles willen ze, maar werken, ho maar. Hij wilde mij de wet voorschrijven, de vlegel’. Zijn zelfvertrouwen en zelfbewustheid leek terug te keren. Er kwam weer glans in zijn ogen. Hij haalde diep adem om zijn tirade voort te zetten, bedacht zich, bekeek Vincent van top tot teen en vroeg: ‘Wat zei U nou daarnet?’
‘Verkoopt U ook aan particulieren’, zei Vincent. ‘Ik bedoel, ik hoorde U yoghurt roepen en dat klonk zo koel en fris. Ik heb juist mijn boterhammen opgegeten en ik had dorst. Ik dacht dat yoghurt wel heerlijk zou smaken bij dit weer. U hebt tenslotte een melkfabriek hier’, eindigde Vincent weifelend. De emoties gleden over het glanzend bolle gezicht van de man als wolken langs de zomerhemel. De terugkerende zelfbewustheid werd verdrongen door een uitdrukking van niet begrijpen, opkomende verbazing maakte plaats voor hernieuwde boosheid, die weer afzakte naar lusteloosheid en wanhoop. Hij bleef enkele ogenblikken met neergeslagen ogen staan alsof hij zijn lot in handen had gelegd van hogere machten en nu onverschillig afwachtte wat ze over hem zouden beslissen. Het was duidelijk dat hij door een diep dat ging, maar even duidelijk vonden de goden dat hun tijd nog niet gekomen was. Er gebeurde niets.
Tenslotte sloeg hij de ogen weer op en bekeek Vincent nog eens van top tot teen waarbij zijn blik even bleef rusten op de hagelslagvlekken op zijn broek. Hij aarzelde. Er verscheen
| |
| |
een zweem van een sluwe glimlach om zijn lippen. ‘Zit je soms zonder werk?’ Ofschoon hij probeerde de vraag te stellen op een toon van ‘er zit geen bijbedoeling achter’ klonk er een zekere hoopvolle verwachting in door.
‘Nou eigenlijk niet’, zei Vincent. ‘Ik heb nog stapels correctiewerk liggen. Dat heb ik de laatste weken alsmaar opgeschoven. Ik heb nog al last van de warmte, weet U. Ik moet een beetje voorzichtig zijn. Het is bekend dat in de tropen mensen krankzinnig zijn geworden van de hitte’. Het begon langzaam tot hem door te dringen wat de man bedoelde en het idee vervulde hem eerst met verbazing, vervolgens met ongeloof, twijfel, aarzeling en tenslotte vond hij het nog niet zo gek. Het opende geheel nieuwe perspectieven. ‘Maar Sylvia belt altijd op rond een uur of vier’.
‘Sylvia?’
‘Ja, mijn vrouw. Ze is op reis, begrijpt U?’
‘O, dat is dan jammer’.
‘Nou ja, we hebben elkaar toch ook weer niet zo veel te vertellen. Als ik iets voor u doen kan’. Terwijl de chauffeurs van de vrachtwagens hun motoren weer startten stak het bolle mannetje zijn wit bemouwde arm door die van Vincent en troonde hem mee. Hij legde hem uit dat hij de bedrijfsleider was van de melkfabriek, dat hij weliswaar niet bang was voor de directeur, dat deze in feite niet veel te betekenen had, maar dat hun relatie nog verder zou verkillen als hij moest bekennen dat hij zich door zijn woede zo had laten meeslepen dat hij een van de werknemers op staande voet ontslagen had, waardoor het werk kon stagneren. Hij beloofde Vincent, die misschien geen ervaring had in de zuivelindustrie het allereenvoudigste werk te geven, het soort werk dat iedere idioot kon doen. Het wachtwoord van de fabriek was en hij bleef staan, trok zijn arm onder die van Vincent uit en hief een dikke, roze vinger op om zijn woorden te benadrukken ‘hygiëne’, waarop Vincent uitlegde dat hij gewoonlijk geen chocolade vlekken op zijn broek had
| |
| |
maar dat de hagelslag op zijn boterhammen gesmolten was en omdat hij afgeleid werd door de arbeiders die tegenover de fabriek een sleuf aan het graven waren de gesmolten chocola ongemerkt op zijn broek gedruppeld was. De bedrijfsleider was hierdoor geheel gerustgesteld en begon zelfs kirrend te lachen terwijl hij opmerkte: ‘En nog wel op zo'n genante plaats’.
Daarna droeg hij Vincent over aan een van zijn ondergeschikten, die hem meenam naar de grote fabriekshal.
Het eerste ogenblik deinsde Vincent terug toen hij de hal betrad. Het lawaai was zo oorverdovend dat het slechts uit één geluid leek te bestaan maar langzamerhand begon hij onderscheid te maken tussen het rinkelen van flessen, het razen van spoelmachines, het snorren van heftrucks en de dreunende klappen waarmee metalen kratten neergesmeten werden. Er spoten wolken sissende stoom uit dikke slangen die samen met de kreten van de arbeiders en de flarden gezang die hier en daar opstegen Vincent de indruk gaven dat hij in een tropisch oerwoud terecht gekomen was waar net een of ander voor vreemde ogen verboden ritueel begonnen was. Zijn begeleider gaf hem een paar dikke handschoenen, bracht hem naar een dubbele kettingband en schreeuwde hem in zijn oor dat hij de dampende flessen van de bovenste band moest nemen en in de kratten zetten die op de onderste band voorbij gleden. Daarna verdween hij in de jungle van machines, ketels, rijen opgestapelde kratten en stoom.
Vincent bukte zich, pakte twee flessen van de band en voelde ze door de handschoenen heengloeien. Hij kreeg al gauw in de gaten dat hij zijn tempo moest opvoeren, wilde hij niet de helft van de flessen missen. Zijn bril besloeg. Hij trok zijn handschoenen uit, stak zijn bril in zijn binnenzak en moest vier flessen nalopen die intussen voorbij geschoven waren. Hij verdubbelde zijn snelheid en werkte terug naar de plaats waar hij eerst stond. Het zweet gutste van zijn gezicht en
| |
| |
prikte in zijn ogen, maar hij gaf niet op. Na verloop van tijd kreeg hij meer handigheid in hei werk en kon zelfs af en toe zijn omgeving bekijken. Nu viel hem ook de geur op die er in de fabriek hing, een weeïg mengsel van lichtelijk aangebrande melk, gesmolten boter, en de scherpere lucht van zweet en dieseldampen die binnendrongen, afkomstig van de vrachtwagens die tot voor de ingang reden.
Wonderlijk genoeg werd hel mengsel duidelijk overheerst door de reuk van koeien.
Zijn rug begon pijn te doen van het gebukt staan, zijn handen werden zacht en hij voelde hoe de handschoenen er blaren op schuurden. De flessen bleven in een eindeloze rij aanschuiven. Ze kwamen te voorschijn uit een viertal metalen kolommen die tot aan het dak reikten en de kratten die hij vulde werden een eind verder van de band gepakt en opgestapeld. Het lawaai hinderde hem maar hier had het geen zin om Stilte te roepen of Is het nou uit!
Hij schrok even toen iemand vlak bij zijn oor schreeuwde: ‘Je uur is om’, en hem opzij duwde. Hij bleef even onzeker staan, rechtte zijn rug, trok zijn handschoenen uit en wilde juist de autoriteit van de jongeman die zijn plaats ingenomen bad in twijfel trekken toen deze zonder van zijn lopende band op te kijken schreeuwde: ‘Je kunt gaan stapelen’ en wees hem met zijn duim naar het eind van de band waar de volle kratten in stapels van vijf op elkaar gezet werden.
Het was half zes toen hij uitgeput en gebroken thuis kwam. Zijn rug deed pijn, zijn handen zaten vol blaren. Hij was te moe om te eten. Behalve de chocoladevlekken zaten er nu ook plakkerige gedroogde melkvlekken op zijn broek. Hij ging op de stenen van het terras liggen om wat verkoeling te vinden. De hond van de buren was door de heg gekropen en stond te snuffelen op de plek waar de dode merel gelegen had. Vincent bleef doodstil liggen en de hond liep nietsvermoedend zijn richting uit. Toen hij vlakbij gekomen was hief Vincent zijn hoofd op siste tussen zijn tanden een
| |
| |
imitatie van de stoomslangen in de melkfabriek. De hond maakte een zijwaartse sprong, ontblootte zijn tanden en begon alarmerend te blaffen. Bij de buren riep iemand: ‘Ga eens kijken, ik geloof dat de hond hiernaast is’. Het kleinste jongetje kroop door de heg, en riep de hond, die niet wilde luisteren. Het jongetje ging naar de hond toe en zag plotseling Vincent languit op de stenen van het terras liggen. Vincent hield zich slapende. Hij besefte dat het een ongeloofwaardige houding was met de hond zo luid blaffend naast hem maar hij begreep wel dat het nog veel ongeloofwaardiger zou zijn om het jongetje te vertellen dat hij die dag voor het eerst in zijn leven in een melkfabriek gewerkt had en nu wat verkoeling zocht op het terras.
De jongen pakte de hond op, en ging achteruit lopend naar de heg en kroop er door. Vincent hoorde hem opgewonden praten tegen zijn moeder, die duidelijk verstaanbaar ‘Sst’, zei, ‘hij kan ons horen’.
De telefoon rinkelde.
‘Vincent, schat, waar was je toch? Ik heb om vier uur gebeld, om half vijf, om vijf uur en nu pas neem je op’.
‘Oh, ik moest na school nog naar een ouderpaar toe. De vader heeft in de mijn gewerkt en is afgekeurd wegens stoflongen. Hij hijgt vreselijk’, en Vincent liet een raspende doodsreutel horen door de telefoon, ‘zo ongeveer’.
‘Vincent, wat doe je nou toch vreemd, heb je Weer gedronken?’
‘Nee, schat, aleen bij die ouders. Ze boden me een glas bitter lemon aan. Je weet wel, dat is dat spul waar Fred zo dol op is. De dokter had die vader aangeraden een baantje te zoeken waarbij hij veel in de open lucht moet zijn, vanwege zijn stoflongen, begrijp je. Nou kan hij een melkwijk krijgen en hij wilde mijn advies hierover’.
‘Wat weet jij nou over melkwijken. Wij komen zelden in kontakt met dat soort baantjes’.
‘Weet ik, weet ik, maar hij doet het voor zijn zoon, begrijp je. Om wat bij te verdienen. Die jongen wil arts worden en daar
| |
| |
is veel geld voor nodig. De vader wilde inlichtingen over de studie van zijn zoon. Of hij het aan kan. Anders hoefde hij die melk wijk niet te nemen, begrijp je?’
Sylvia scheen het niet helemaal te begrijpen. Ze vertelde hem over haar opwindende ervaringen van die dag in de kunstwereld en daarmee beeindigde ze het gesprek.
Vincent ging naar boven, kleedde zich uit en ging onder de douche staan. Hij draaide alleen de koude kraan open maar het water bleef lauw. Het was alsof hij omgeven was door een gordijn van water, dat hem afsloot van de buitenwereld, hem beschermde maar hem tegelijkertijd verhinderde in contact te komen met de buitenwereld. Hij voelde zich veilig en eenzaam binnen dat watergordijn. Hij liet zijn gedachten gaan over de afgelopen dag. Het was een wonderlijke dag geweest. Hij had de routine van dertig jaar doorbroken. Hij had twee dagen lang een dubbel leven geleid, aan een nieuw bestaan gewerkt. Voor het eerst in zijn leven had hij een geheim waarvan slechts een enkeling in zijn omgeving op de hoogte was. Hij verbaasde zich over het gemak waarmee het allemaal gegaan was. Als hij morgen een flinke som geld van de bank haalde en naar Schotland vertrok om daar in een whisky fabriek te gaan werken, kraaide er geen haan naar. Dan kon hij helemaal opnieuw beginnen, alle banden met het oude, moeizame leven zouden verbroken zijn, hij zou een nieuw levensdoel hebben, een nieuw ideaal. Hij zou losbreken uit de cirkel waarin hij gevangen zat. Hij draaide de waterkraan steeds verder dicht tot het gordijn overging in afzonderlijke stralen, tot de stralen druppels werden. Hij voelde ze van zijn gezicht rollen, over zijn borst en rug. Ze weerspiegelden de kleuren van de badkamertegels. Iedere druppel bevatte een klein badkamertje. Het waren doorzichtige hoofdjes zonder gezicht. Ze rolden over zijn lichaam, de gezichtjes zonder uitdrukking, verzamelden zich aan zijn voeten en losten op in het water, maar kwamen weer te voorschijn uit de kraan om hem te bekijken en te betasten en te doorgronden. Hij draaide de kraan helemaal dicht, droogde zich af en trok zijn
| |
| |
kamerjas aan over zijn naakte lichaam. Hij was rusteloos en zwierf door het stille huis. Hij schonk een glas whisky in en ging in de open tuindeuren staan. Er waren nu meer struiken waarvan de bladeren slap hingen. Hij ging naar de boekenkast en liet zijn blik langs de rijen boeken glijden maar nam er geen uit. Hij was zelf verward aan het raken in een intrige, die in geen van die boeken stond. De bedrijfsleider van de melkfabriek scheen een zwak voor hem gekregen te hebben en had gevraagd of hij de volgende dag weer kwam werken. Hij had Vincents kostuum bekeken toen hij de fabriek verliet en hem beloofd dat hij een witte overal zou krijgen als hij de volgende dag terugkwam. Het was onzinnig geweest en waar moest het eindigen? Sylvia kwam over een week of twee terug. Hij had de laatste twee dagen steeds minder aan de school gedacht maar hij zou toch eens terug moeten gaan. Hij legde de kaart van Schotland uit op de tafel en las de vreemde namen langzaam en hardop. Zijn stem klonk luider in de vallende avond dan hij verwacht had. Het was zo stil. Zelfs uit het huis van de buren drong geen geluid door. Hij nam nog een glas whisky en besloot Sylvia op te bellen. Hij draaide het nummer en kreeg de portier van het hotel waar ze logeerde aan de telefoon. Hij zou hem doorverbinden. Hij hoorde een klik en daarna een regelmatige zoemtoon.
Vincent legde de haak neer.
De volgende morgen kreeg hij zijn overal, spierwit met rechts op zijn borst de naam van de firma in oranje, geborduurde letters en een witte pet met bruine klep.
Bovendien werd zijn naam ingevuld op een gele kaart die hij bij het begin en het einde van zijn werkdag in de prikklok moest stoppen. Voor de middag werd hij eerst te werk gesteld aan een schommelapparaat waarmee chocomel gemengd werd, later moest hij met een klein steekwagentje kratten met flessen naar de koelcel rijden. Als hij zijn wagentje afgeladen had in de koelcel begon een grote, dikke
| |
| |
man met een heel klein hoedje op zijn hoofd en een vochtige rode neus uit de aangevoerde flessen de bestellingen samen te stellen voor de klanten. Hij had de gewoonte om de aard van het produkt, de hoeveelheid en de maat voor zichzelf af te roepen. Twaalf steriel, zes pasteur, zes anderhalf, vierentwintig tapte, twintig achtste room, zes halve room. Vincent luisterde er vol verbazing naar en bleef op zijn karretje geleund naar de man staan kijken. Toen deze merkte dat hij gadegeslagen werd hield hij prompt op met roepen en bleef Vincent met een krat in zijn handen bewegingloos aanstaren, alsof hij en zijn stemgeluid plotseling bevroren waren. Vincent raakte in de war van de starende man en zei:
When icicles hang by the wall,
and Dick the sherpherd blows his nail,
and Tom bears logs into the hall,
and milk comes frozen home in pail,
When blond is nipp'd and ways be foul,
Then nightly sings the staring owl,
Tu-whit, to-who, a merry note.
Bij to-who gaf de man met de rode neus het eerse teken van leven, zijn onderkaak zakte langzaam naar beneden. Voor Vincent uitgesproken was zette hij de krat neer, draaide zich om en verdween in het inwendige van de koelruimte aan het oog onttrokken door rekken en stapels kratten. Vincent laadde zijn karretje af en ging naar buiten. Hij had het koud gekregen, het zweet op zijn rug voelde kil aan. Tussen de grote glanzende roestvij stalen ketels door, over de kettingbanden heen, langs de vulmachine, hier en daar verblind door stoomwolken zocht hij zijn weg naar de toiletten. Ze bevonden zich in een ruimte halverwege een trap. Er waren drie W.C.'s met halve klapdeurtjes. Een er van stond open. Op de vloer zat een man met een blauwe overal en dronk uit een fles bier. Met een schok bleef Vincent staan en keek naar de man. Deze nam de fles van zijn mond, veegde met de mouw van zijn overal het schuim af en zei: ‘Ik
| |
| |
heb mijn eigenes bier maar meegebracht. Ik dachte mij wel dat jullie hier op de fabriek nur melk hadden’. Vincent trok de klep van de pet wat dieper in zijn ogen. De man gaf geen enkel teken van herkenning en was duidelijk om een praatje verlegen. ‘Mooie arbeid, hier in de fabriek’, zei hij. ‘Als die zanitair firma van mij mal op de flesch gaat, wil ik hier best werken. Laatst moest ik bei iemand een nieuwe toilet installeren. Oude was nog heel goed. Was beschteld door zo'n kakmadam die ieder jaar een nieuw toilet wil. Man was een beetje weltfremd geloof ik, vroeg of er bij ons nog werk was. Was zo'n schulmeester. Ik moest lachen Weet je, het geeft er die met de handen arbeiden en het geeft er die met das hoofd arbeiden. Kan man ja niet ruilen’. Hij zette de fles weer aan zijn mond en Vincent maakte van de gelegenheid gebruik om in het toilet er naast te verdwijnen. Hij was zo verbaasd over de ontmoeting en verontwaardigd over wat de man van Sylvia gezegd had, dat hij het beeld van de drinkende man bleef zien, de schuingehouden fles, het geruisloos weglopende bier. Hij bleef enkele ogenblikken staan maar het ging niet. Hij mompelde: ‘It provokes the desire, but it takes away the performance’ en verliet het toilet en zonder nog naar de monteur te kijken ging hij de trap af. Beneden in de fabriekshal stond de bedrijfsleider op hem te wachten.
‘Vincent’, zei hij ‘ga tot etenstijd maar op de poedervloer werken. De man in de koelcel is nogal fijngevoelig, weet je. Hij was een beetje geschrokken. Enne....’, zei hij een beetje aarzelend, ‘je gulp staat open. Dat kunnen wij hier niet hebben. Het wachtwoord in de fabriek is: hygiëne’. Hij benadrukte zijn woorden met zijn rose wijsvinger. Vincent draaide zich om, trok de rits van zijn gulp omhoog en knoopte de overal dicht.
‘Neem me niet kwalijk’, zei hij. ‘Ik was even op het toilet en......’
‘Geeft niet, geeft niet’, zei de bedrijfsleider. ‘We begaan allemaal wel eens een vergissing’ en ging Vincent voor een
| |
| |
trap op naar de bovenste verdieping van het gebouw, waar zich een grote, kale ruimte bevond, die iets weg had van een ouderwetse zolder. Uit een van de muren stak een slurfachtige slang en er lag een stapel lege zakken. De bedrijfsleider demonstreerde hoe de slurf in de zak gehouden moest worden, hij haalde een handle over en de zak spoot vol melkpoeder. Hij bond met een touw de hals van de zak dicht.
Het was stoffig werk en op deze verdieping was het nog warmer dan beneden. Er dwarrelde melkpoeder in Vincents haar, het drong door zijn overal heen en kroop langs zijn hals naar binnen, waar het zich vermengde met het zweet tot een kleverig, glibberig laagje.
‘Het geeft er die met das hoofd en het geeft er die met de handen arbeiden’, zei Vincent bij zich zelf.
Hij kwam als laatste de kantine binnen. Het was een vrolijke, fleurige ruimte met een schuin aflopend plafond. De balken die het plafond steunden waren rood en blauw geverfd. Er stonden tafeltjes en stoelen en aan een kant was een groot buffet waar koffie, thee en soep verkocht werd. Alle tafeltjes op een na waren bezet met gemoedelijk pratende mannen. Ze spraken over hun werk, de stagnatie die ontstaan was door de omgevallen fles in de vulmachine, over extra toelagen voor zondagswerk, nachtdienst en onaangename uren.
Vincent haalde een kop koffie, ging aan het ene vrije tafeltje zitten, legde zijn plastic zakje met boterhammen op tafel en luisterde naar de gesprekken.
Hoewel er gesproken werd over geruchten die de ronde deden dat de fabriek misschien overgenomen zou worden door een groot concern, leken ze tevreden en gelukkig. Ze waren verknocht aan hun werk, trots als alles vlot verliep en niet uit het veld geslagen als de productie stagneerde door tegenvallers. Vincent voelde zich verlegen in hun gezelschap, vooral toen hij zag dat de man uit de koelcel, die eerst met
| |
| |
zijn rug naar hem toegezeten had, opstond en aan de andere kant van het tafeltje ging zitten om hem te kunnen zien. Hij wierp voortdurend bezorgde blikken op Vincent en was kennelijk niet op zijn gemak. Hij zat enigszins gespannen op het puntje van zijn stoel en mat af en toe de afstand tot de deur.
Na het eten kwamen de kaarten op tafel. Er werd een schoolbord aangedragen om de score te noteren. De kaarten werden gemengd en rondgedeeld. Het spel ging gepaard met luide uitroepen en vuistslagen op tafel. Gemoedelijke verwijten en spottende opmerkingen over verkeerd gespeelde kaarten gingen over en weer.
Op aandringen van Sylvia had Vincent zich ooit voorgenomen om Bridge te leren maar het was er nooit van gekomen. ‘Dan krijg je misschien ook eens vrienden’, had ze gezegd, ‘en in behoorlijke kringen. Misschien kan Fred je wel introduceren’. Maar Vincent dacht niet dat hij een man was om te kaarten Het leek hem verwarrend en hij zou zich waarschijnlijk voortdurend het ongenoegen van zijn medespelers op de hals halen.
Deze mannen beleefden veel genoegen aan hun spel en Vincent werd er door aangetrokken. Hij had zijn boterhammen op en ging naar de kaarters toe. Hij ging achter de man uit de koelcel staan, dit zo opging in het spel dat hij het niet bemerkte. In de rustige fasen van het spel, wanneer er geen fouten gemaakt werden en er geen vuistslagen op de tafel neerkwamen werd het gesprek over de fusie met het grote concern met vlagen hervat. Er heerste toch wel enige ongerustheid. De gemoedelijkheid zou verdwijnen. Ze zouden wel aan de toeslagen gaan knabbelen. Misschien zouden zelfs bepaalde gedeelten van de productie afgestoten moeten worden. De kans zat er dik in dat sommige mensen overgeplaatst werden.
Vincent verlangde er naar om in de kring van deze mannen opgenomen te worden. Een enkele opmerking was misschien voldoende om de barrière te doorbreken en een van hen te
| |
| |
worden. Hij schraapte zijn keel en zei, zonder iemand in het bijzonder aan te spreken: ‘Is er hier soms sprake van wanbeheer?’
Er viel een doodse stilte, de man uit de koelcel verstijfde en liet zijn kaarten op de grond vallen. Na enkele ogenblikken doorbrak iemand de stilte, riep: ‘Troef’ en wierp met een brede zwaai een kaart op tafel.
Vincent verliet de kantine en ging naar het toilet. De monteur was gelukkig verdwenen.
's Avonds belde Claudia op. Ze vroeg hoe het met hem ging en nodigde hem uit voor de volgende dag om te komen eten. Ze klonk een beetje mat en terneergeslagen. Vincent nam de uitnodiging aan en vroeg haar meteen of ze in de rol van Sylvia nog eens de school wilde bellen. Het zou zo vreemd klinken, zei hij, als ze hoorden dat Sylvia weg was en hij ziek en onverzorgd thuis lag.
‘Zeg maar dat achteraf gebleken is dat ik een virus infectie heb en geregeld spuiten krijg en veel moet rusten. Vooral bij dit tropische weer kun je mei virus infecties niet voorzichtig genoeg zijn, heeft de dokter gezegd. Er is al gauw kans op complicaties’.
‘Is het zo ernstig?’ vroeg Claudia ongerust. ‘Zal ik morgen even aankomen als Fred de deur uit is?’
‘Nee, nee, er is weinig of geen gevaar bij. Ik moet alleen een beetje voorzichtig zijn en me niet te veel inspannen, zei de dokter. Bovendien is het besmettelijk. Vooral door etenswaren, melk en zo kan het virus gemakkelijk op iemand overgebracht worden. Ik zou niet graag hebben dat jij er ook nog iets van kreeg’.
‘Kun je dan wel bij ons komen eten?’
‘Ik zal het de dokter morgen vragen. Mocht hij het afraden dan zal ik het je laten weten. Zeg maar niks tegen Fred. Die is nogal gevoelig op het punt van risico's, geloof ik’. Hij verbeeldde zich dat Claudia's stem een beetje trilde toen ze de hoop uitsprak dat hij de volgende dag kon komen.
| |
| |
Toen hij de volgende dag op de fabriek kwam vertelde de bedrijfsleider hem dat er in de loop van de ochtend een rondleiding zou zijn voor een groep scholieren.
‘Ze maken tegenwoordig excursies naar allerlei bedrijfstakken om de kloof tussen onderwijs en maatschappij te overbruggen’, zei hij gewichtig. Hij zou ze zelf rondleiden en Vincent zag dat hij om het belang van zijn functie te benadrukken, vier ballpoints van verschillende kleuren in het borstzakje van zijn overal gestoken had. De koortsachtige activiteit in de fabriek scheen nog toe te nemen toen de excursiegroep gearriveerd was. Er werd harder met kratten gesmeten, de steekwagentjes werden hoger opgeladen en iedereen scheen harder te schreeuwen.
De groep telde een man of twintig. Vincent herkende ze onmiddellijk. Elsje liep voorop. Vlak achter haar Eric die geen stap van haar zijde week. Elsje had door de te verwachten hitte in de fabriek ook het vierde knoopje van haar bloes losgemaakt. Ze werden begeleid door de collega met de frambozenneus en een van de conrectoren. De frambozenneus snoof met trillende neusvleugels de lucht op en scheen na een grondige analyse gerustgesteld te zijn. Hij had waarschijnlijk vastgesteld dat er inderdaad de geur van koeien bij zat. Gedurende de rest van de rondleiding liep hij verdoofd en verdwaasd rond en moest een paar keer door de bedrijfsleider gered worden van een vroegtijdig einde door verplettering tussen een terugzettende bestelwagen en een muur en het verlies van een paar vingers tussen een kettingband. Tenslotte bleef hij ademloos staan kijken bij een vulmachine waar juist overgeschakeld werd van chocoladevla op vanillevla, zodat er een reeks flessen voorbij schoof waarvan de inhoud van donkerbruin via alle tussenliggende schakeringen overging in zacht geel. Er kwam een kinderlijk verrukte uitdrukking op zijn gezicht.
De conrector was een klein, vinnig mannetje. Hij was een groot voorstander van het Koningshuis en de Christelijke moraal en een fel bestrijder van ontucht. Hij had Vincent
| |
| |
eens een exemplaar laten zien van Playboy en met heilige verontwaardiging uitgeroepen dat dit nu de lectuur was van onze hedendaagse jeugd. Hij had het tijdschrift in de toiletruimte van de jongens gevonden en stelde alles in het werk om de eigenaar op te sporen. Hij verdiepte zich zo zeer in de zaak dat hij Vincent een paar dagen later gevraagd had bepaalde passages voor hem te vertalen om zijn beschuldigingen kracht bij te kunnen zetten als hij ontdekte wie dit zedenbedervende blad mee naar school had gebracht. Hij week niet van de zijde van de bedrijfsleider en toonde een levendige belangstellig door honderduit te vragen over salarissen en werkomstandigheden, onregelmatige diensten en culturele activiteiten buiten het werk.
Vincent was nerveus en opgewonden. Het zou een ongelofelijke rel veroorzaken als iemand hem herkende. Hij had zijn pet diep in zijn ogen getrokken en met smeerolie een paar zwarte vegen op zijn gezicht gemaakt. Hij zorgde er voor zo veel mogelijk buiten het gezichtsveld van leerlingen en leraren te blijven en hield zich op tussen de stapels kratten of achter de grote glanzende opslagtanks.
Elsje was achtergebleven en stond met Eric verborgen achter een van de kolommen van het steriliseer apparaat. Eric drukte zich dicht tegen Elsje aan en vertoonde duidelijke tekenen van opwinding. Elsje was nonchalant en afwerend. Toen Eric aandrong en haar wilde kussen duwde ze hem weg en zei; ‘I must be cruel only to be kind’. Eric liet haar verbaasd los, deed een stap achteruit en zei; ‘Wat sta je nou te kletsen?’
‘Shakespeare. Dat is een schrijver. Een heel beroemde. Maar die heb jij nog niet gehad’. Met deze woorden liet ze Eric staan en voegde zich weer bij de groep.
Vincent was zijn hele omgeving vergeten. Mei een ruk was hij teruggebracht naar het oververhitte klaslokaal. Een vreemde ontroering maakte zich van hem meester. Hij wilde Elsje nalopen en haar complimenteren met het citaat.
Tegenstrijdige gevoelens deden zijn hart sneller kloppen. Wat
| |
| |
was hij toch dwaas. Hij schrok hevig toen iemand hem op de schouder tikte. Hij draaide zich om en keek recht in het gezicht van de collega met de frambozenneus. ‘Pardon, kunt U me zeggen wat dat voor een installatie is?’ Hij wees op het steriliseer apparaat. Vincent trok de pet nog iets dieper in zijn ogen. Zijn stem sloeg over toen hij antwoordde: ‘Dat zijn steriliseer kolommen’. Hij begon te trillen op zijn benen. Elk ogenblik kon nu de ontmaskering volgen. Zijn collega moest zijn stem wel herkennen. Hij wendde voor te stotteren: ‘De fflessen kkomen via een bband in het apparaat terecht, gaan helemaal nnaar bboven en zijn dan gesteriliseerd’. Over het laatste woord deed hij zeker twintig seconden. ‘O, juist, ja. Interessant. Werkt U hier al lang?’
‘Dddertig jaar’, stotterde Vincent.
‘O, ja. Neen, dan kan het niet. Ik meende U ergens van te kennen. Misschien hebt U ooit melk bezorgd bij mij thuis. Misschien dat ik U daar van ken. Ik vergeet zelden een gezicht. Dertig jaar? Nou dan zal het Uw tijd ook wel duren’. Met deze woorden zette hij zijn grillige tocht door de fabriek voort.
Vincent had het gevoel of hij flauw ging vallen. Zijn hele lichaam was overdekt met klam zweet. Hij liep dwars door de fabriekshal naar het ketelhuis waar hij zich schuil hield tot de groep de fabriek verlaten had.
Fred zat in een tuinstoel, de vingertoppen tegen elkaar, en sprak over gezonde voeding. ‘Ik heb jaren in het donker geleefd, maar nu zie ik het licht’, zei hij. ‘Heb je er ooit over nagedacht, Vincent, hoe barbaars wij nog leven, ondanks al onze technische vooruitgang. Of misschien kon ik beter zeggen, dank zij onze technische vooruitgang. Wij slachten, verspillen bloed en eten de cadavers op. Onze soortgenoten, warmbloedige wezens, eten wij op’. Er klonk afschuw in zijn stem. ‘Claudia en ik hebben besloten te breken met deze walgelijke, ongezonde gewoonte’.
Claudia was in de keuken en maakte het eten klaar. De
| |
| |
avondlucht hing loodzwaar boven Freds natuurlijke tuin. In de pereboom zat een vogel en liet af en toe een piepend geluid horen. Vincent zocht naar een excuus om naar de keuken te gaan.
‘Kan ik nog een glas bitter lemon hebben? Blijf maar zitten, ik haal het zelf wel’.
‘Dat is ook weer zoiets. Bitter lemon. Een chemisch product. Waarom geen natuurlijke drank?’ Hij nam een slok van zijn glas tomatensap dat naast zijn stoel stond en verslikte zich. Er waren zeker muggen in gevallen. ‘Je kunt zo veel bitter lemon halen als je wil’, zei hij proestend. ‘Ik drink voortaan alleen nog vruchtensappen. Bovendien als je in de loop van de dag voldoende sappig vruchtvlees neemt, is drinken voor het grootste deel overbodig’.
Vincent wachtte tot hij uitgesproken was en ging naar de keuken. Claudia zag er mat en moedeloos uit. Ze haalde uit een bak water een rechthoekige witte blok. Ze kokhalsde toen ze er een paar plakken van af sneed.
‘Wat heb je daar?’
‘Ik geloof dat het tempeh is, maar het kan ook taohoe zijn. Ik kan die dingen nog niet zo goed uit elkaar houden. Het moet onder water bewaard worden anders bederft het, maar als je het uit het water haalt stinkt het. Fred zegt dat het vlees volledig kan vervangen. Hij heeft genoeg van bloedvergieten, zegt hij. Vond de dokter het goed dat je hier kwam eten?’ ‘Ik had hem verkeerd begrepen. Het was wel een virus infectie, maar het was niet besmettelijk. Ik moet alleen veel rusten’.
Zou Fred toch een dubbel leven leiden en haar onderdrukken. Het romige, dromerige was van haar gezicht verdwenen. Ze keek voortdurend in een kookboek, dat als titel droeg: De Toepassing van de sojaboon in het Gezonde Gezin’.
‘Heb je nog wat bitter lemon voor me?’
Ze lachte. ‘Zolang de voorraad strekt kun je drinken. Fred heeft gezworen dat er geen verslavende, chemische middelen
| |
| |
meer in huis komen als de bitter lemon op is. Maar voorlopig kun je nog vooruit. Hij drinkt voortaan alleen nog vruchtensap en soja melk. Die heeft een hoge voedingswaarde en bevat veel eiwitten’.
Ze nam de fles bitter lemon uit de ijskast en schonk zijn glas vol. Hij voelde dat ze begon te trillen toen haar hand even de zijne raakte.
‘We hebben van de week uren in de leefkuil gezeten. Hij heeft me alles uitgelegd. Dat we bezig waren met langzaam zelfmoord te plegen. Dat onze nieuwe voedingswijze een stap vooruit was in onze beschaving. Over isolaten, in water onoplosbare polysacchariden, over proteïne residu's en iso electrisch eiwit. Enfin, hij zal het je wel zelf allemaal uitleggen. Ik kon het niet zo goed volgen’.
Ze draaide zich om van de aanrecht en ze stonden vlak tegenover elkaar. Vincent kon de spanning voelen. Het was alsof er een electrisch veld tussen hen ontstond. Hij zag een verwachtingsvolle glans in haar ogen opgloeien en wist dat de minste of geringste instemmende beweging voldoende zou zijn om een vonk te doen overspringen. Hij zette zijn glas neer en Claudia sloeg haar armen om hem heen. Ze kuste hem hartstochtelijk en drukte zich vaster tegen hem aan. Besluiteloos bleef Vincent even heel stil staan, maar beantwoordde haar kussen dan met een heftigheid die hij zelf niet voor mogelijk gehouden had. Zijn handen raakten haar gezicht aan, streelden haar ogen en haren. Het was of de tijd stil stond en de wereld om hem heen verging. Jaren van een dodelijke vermoeidheid leken van hem af te vallen. Ze spraken geen woord en lieten elkaar pas gaan toen ze de stoel van Fred over het terras hoorden schrapen.
Vincent nam zijn glas bitter lemon en ging naar buiten. De vogel zat nog steeds op dezelfde tak in de pereboom, er stond een kolom muggen boven de plas en de vuurvliegjes begonnen te voorschijn te komen uit de brandnetels. Er was niets veranderd. De wereld was niet vergaan, de mensen waren niet versteend. Fred zat in dezelfde houding met zijn
| |
| |
vingertoppen tegen elkaar.
‘Je hebt in de tuin gewerkt, zie ik’. Vincent voelde dat hij iets moest zeggen om zijn stem te testen. Er was geen trilling in te bespeuren en het bonzen van zijn hart klonk er niet in door.
‘Ik heb een gedeelte van de brandnetels gemaaid. De meeste mensen beseffen het niet, maar brandnetels vormen een hoogwaardig voedsel. Ze zijn op allerlei manieren te bereiden. Vandaag krijgen we er soep van. We zijn de laatste dagen wat laat met eten want Claudia heeft nogal moeite met de omschakeling. Toch is de natuurlijke voeding juist door haar eenvoud en zuiverheid tijdbesparend. Voor vandaag hebben we tarwelapjes met tamari. Die moeten twee uur rusten voor ze gebakken kunnen worden’.
‘Wat denk je van promel?’
‘Wat is dat?’ vroeg hij gretig.
‘Dat is een nieuw soort melk, vet arm, maar rijk aan eiwitten.
De melkboer maakt er reclame voor’.
‘Over melk twijfel ik nog. Het is uiteindelijk een dierlijk product. Ik denk dat we melk op den duur toch moeten afwijzen’.
‘Alles? Steriel, pasteur, yoghurt, vla. Er is tegenwoordig citroen en frambozenvla. En niet te vergeten M.1.5.
‘Je bent goed op de hoogte’.
‘Och, nu Sylvia op reis is, neem ik de melk aan, en dan maak ik wel eens een praatje met de bezorger. Je hebt er geen idee van wat er omgaat in de melkbranche’.
Het gesprek stokte. Fred dronk zijn tomatensap, Vincent zijn bitter lemon en verheugde zich over de whisky die hij zou drinken voor hij naar bed ging.
In de schemering verloren de bomen en struiken hun scherpe omtrekken. Het was drukkend maar er was geen wolkje aan de hemel. Hier en daar begonnen de sterren zich al los te maken uit de duisternis. Vincent dacht aan Sylvia en Claudia. Hij werd er treurig en melancholiek van. De vuurvliegjes zweefden grillig en onberekenbaar. Ze gingen
| |
| |
aan en uit. Onvoorspelbaar als het leven zelf.
Vincent stond aan de kettingband waarop de gesteriliseerde flessen melk voorbij schoven. Hij voelde de hitte niet meer door zijn handschoenen heen als de eerste dag. De blaren waren genezen en er waren plekjes eelt voor in de plaats gekomen. Hij deed het werk nu mechanisch en liet zijn gedachten de vrije loop terwijl hij de flessen van de band pakte en in de kratten zette. Het lawaai van de machines stoorde hem niet meer, alleen het plotselinge sissen van een stoomslang deed hem af en toe nog verschrikt opkijken. Hij dacht aan Elsje en haar citaat. Dit zwijntje had een pareltje gevonden. Hij dacht aan Sylvia. Hun levens waren uit elkaar gedreven als hun bedden. In de loop der jaren had hij zich teruggetrokken in zijn burcht, de poort werd langzaam gesloten, de brug werd opgehaald, de slotgracht leek alsmaar breder te worder. Hij begreep het zelf niet. Het was zo langzaam, haast onmerkbaar gebeurd. Er was een zekere vermoeidheid over hem gekomen, een besluiteloosheid die hem er ook van weerhield om de poort te sluiten. De scharnieren roestten langzaam maar zeker vast tot de poort niet meer open of dicht kon en hij gevangen zat in zijn eigen burcht, verstoken van bezoekers, niet in staat om te ontsnappen. Misschien was er nog tijd, kon hij door de deur glippen. Maar dan? Hoe zag het landschap daarbuiten er uit? Door wat voor mensen werd het bewoond? Was het niet veiliger binnen te blijven en af te wachten? Zou er geen goede fee aan zijn wieg gestaan hebben die hem in zijn nood een beeldschone prinses stuurde om hem met een kus te wekken uit zijn verdoving? Om hem op te roepen tot een nieuw begin? Irma? Zij speelde een belangrijke rol in zijn gedachten, zijn meest geheime dromen. Of was zij slechts een schepsel dat hij zelf geschapen had om te passen in zijn verbeeldingswereld? Zij had hem uitgenodigd, hem de hand toegestoken. Wat denk je er van, Vincent? En hij was weggelopen, geschrokken, angstig als een dwaas.
| |
| |
No, I am not Prince Hamlet, nor was meant to be,
At times, indeed, almost ridiculous -
Almost, at times, the Fool.
Zou het iets veranderd hebben in zijn leven? Was dit het avontuur geweest? Een kortstondig avontuur, dat na verloop van tijd weer weg ebde en hem triester achter liet dan tevoren? Zat het niet in hemzelf? Was het niet zijn eigen hart dat de poort sloot?
Vragen, vragen, vragen waarop hij geen antwoord kon geven. Hij zat opgesloten in de magische cirkel die hij zelf om zich heen getrokken had en kende de toverformule niet die de cirkel kon doorbreken.
Wat een dwaas was hij met zijn dromen en fantasieën. Hier stond hij nu in een melkfabriek en pakte hete flessen van een kettingband. Wat moest hij hier? Dit kon zo niet doorgaan. Dit moest rampzalig eindigen. Was hij een zonderling met een blaas in zijn hoofd? Hij had zijn avontuur gehad en zou vanavond tegen de bedrijfsleider zeggen dat hij niet meer terug kwam wegens dringende werkzaamheden elders. Misschien ging hij wel naar Irma toe om haar te vertellen over zijn dwaze avontuur. Ze zou waarschijnlijk niet verbaasd zijn, gierend lachen en genieten van zijn verhaal. De bedrijfsleider zou wel teleurgesteld zijn. Hij moest wel gemerkt hebben dat Vincent niet paste in deze omgeving. De man scheen een zwak voor hem te hebben, als een filmscout die een uniek talent had ontdekt. Misschien vertelde hij Irma wel over zijn dromen en de rol die zij er in speelde. Of misschien ook niet. Het zou de betovering kunnen verbreken en dan bleef hem niets meer.
Hij moest de bedrijfsleider het nieuws voorzichtig vertellen, hem voorbereiden Hij zou hem vragen een borrel met hem te gaan drinken in de stad.
Hij had lang geen last meer gehad van de blaas in zijn hoofd, maar nu was hij er weer. Hij voelde even aan zijn hoofd maar de handschoenen maakten zijn handen gevoelloos. Hij moest opletten want de voorbij glijdende flessen wachtten niet tot
| |
| |
hij zijn hoofd afgetast had. Als de eerste dag liep hij met de band mee en verhoogde nu zijn tempo om weer op zijn oorspronkelijke plaats terug te komen. Juist toen de man die hem moest aflossen hem op zijn schouder tikte om zijn plaats in te nemen, zag Vincent in een van de flessen iets donkers zitten. Meteen schoot een regelmatig terugkerend krantebericht door zijn hoofd met als onveranderlijke kop: Muis in Melkfles. Hij hield de fles omhoog. Er zat inderdaad een muis in. De pootjes drukten tegen het glas, de bek stond open zodat de lange scherpe tandjes duidelijk te zien waren. Het staartje hing als een draadje naar beneden. Het was een naar gezicht. Vincent zwaaide met de fles of het een degen was en riep zo hard dat het luid boven de machine uitklonk: What, ho! Help, help, help!
How now! A rat?
Dead, for a ducat, dead!
Hij zwaaide zo wild met de fles dat hij hem stuk sloeg tegen een pilaar. De melk stroomde over de vloer, de muis gleed onder de kettingband. De jongen aan het eind van de band liet een hele krat uit zijn handen vallen van de schrik. Er heerste algehele verwarring. De flessen op de band stapelden zich op en rolden op de vloer met een luid rinkelend geluid. De bedrijfdsleider kwam aanlopen en zag Vincent met de stukgeslagen fles in zijn hand staan. Hij deinsde even terug, bang dat Vincent buiten zinnen was en amok zou gaan maken. Dan zette hij de band stop, kwam naar Vincent toe en maakte kalmerende geluidjes. Hij legde zijn arm om Vincents schouder en troonde hem mee alsof hij de verloren zoon teruggevonden had en hem wilde overtuigen dat het allemaal zo erg niet was en zijn vaderhart nog steeds voor hem openstond.
De rest van de ochtend moest Vincent op de poedervloer werken.
Hij at zijn boterhammen op in het ketelhuis. Hij had de moed niet-om de andere mannen onder ogen te komen na de
| |
| |
gebeurtenissen van die ochtend. Bovendien zouden ze zijn geval wel willen bespreken in de kantine. Dan zou zijn aanwezigheid hen in verlegenheid brengen. De hitte in het ketelhuis was nauwelijks te verdragen en het mok er naar zware stookolie. Maar Vincent voelde diep in zijn binnenste dat hij boete moest doen.
Toen hij na de schaftpauze weer naar de poedervloer wilde sluipen kwam de bedrijfsleider hem achterna.
‘Vincent’, riep hij, ‘waar heb je toch gezeten? Ik heb je overal gezocht. De directeur wil je spreken’.
Toen hij het verschrikte gezicht van Vincent zag, voegde hij er aan toe: ‘Het heeft niets te betekenen hoor. De directeur weet niets van het bedrijf af. Hij is wel doctorandus maar van melk heeft hij geen kaas gegeten’. Hij lachte kirrend. Dan verontschuldigend: ‘Ik moest hem het voorval van vanmorgen melden. Hij is tenslotte de directeur. Er worden honderden flessen gebroken in het bedrijf. Dat is dus niks bijzonders. Je kunt het beste maar meteen gaan’.
Hij legde de arm om de schouder van Vincent. ‘Ik heb een heel gunstig rapport over je uitgebracht’.
Vincent had al gemerkt dat de directeur in het bedrijf een geheimzinnige figuur was, die nog maar weinig mensen gezien hadden. Hij had een eigen kamer in een afgelegen gang in de buurt van de kantoren. Vincent had zelfs de indruk gekregen dat sommige mensen aan zijn bestaan twijfelden en veronderstelden dat de kamer leeg was, dat er misschien wel ooit iemand gezeten had, maar dat de laatste jaren de mythe van de aanwezigheid van een directeur slechts in stand gehouden werd om de hiërarchie niet te verstoren. De meisjes op het kantoor hielden op met hun werkzaamheden toen Vincent langs de loketten liep; de vingers bleven boven het toetsenbord van de schrijfmachines hangen, de kam bleef bewegingloos in het het haar steken, het tot een prop ineen gefrommelde papier viel niet in de prullenbak. Het was alsof Medusa voorbij ging.
Vincent stond voor de deur met het bordje Directie. Mythe
| |
| |
of waarheid? Hij keek of zijn overal er nog redelijk schoon uitzag. Hij klopte en op de uitnodiging ‘binnen’, opende hij de deur en nam zijn pet af terwijl hij binnenging. De kamer was eenvoudig gemeubileerd met een bureau en een paar fauteuils. De directeur zat aan zijn bureau. In de wand achter hem was een mozaïk aangebracht waarop een deel van de fabriek te zien was met er vóór een door haar omvang allesbeheersende koe. Naast de koe, met haar hand op de hals van het dier een blozend, stralend melkmeisje dat met een dromerige, verrukte blik in de verte staarde, waar zij waarschijnlijk een onafzienbare oceaan van melk zag.
‘Vincent neem een stoel’.
Vincent schoof een van de fauteuils tot voor het bureau en ging zitten. Hij kon maar net over de rand van het bureau kijken. De directeur had een blozend gezicht waarin het kleine mondje verscholen lag tussen de bolle wangen.
‘Hoe bevalt het in het bedrijf, Vincent?’
‘Goed. Het was natuurlijk even wennen, maar ik ben heel tevreden’.
‘De bedrijfsleider heeft me verteld over het incident van vanmorgen’.
‘Het spijt me van de consternatie, maar ik schrok zo van die muis in die fles. Ik dacht eerst aan een optische illusie maar het was werkelijk een muis. Hij viel op de grond toen de fles stuk ging en gleed onder de kettingband. U kunt de gebroken Hes van mijn loon aftrekken. Ik heb hem tenslotte kapot geslagen’.
‘Nee, nee dat is helemaal niet nodig. Er worden in het bedrijf honderden flessen gebroken. Dat is niet te vermijden. Het strekt je trouwens tot eer dat je zo alert was om die muis te zien. Ons motto is ‘hygiëne in de melkindustrie’ en daar horen muizen niet bij, ook niet als ze gesteriliseerd zijn. Het is ongelooflijk wat wij soms in lege flessen vinden. Het zijn de klanten die er zo zorgeloos mee omspringen, maar wij krijgen de schuld. Ik heb een hekel aan die krantenberichten over Muis in Melkfles’. De directeur was duidelijk
| |
| |
geëmotioneerd. ‘Het is onrechtvaardig. Daarom ben ik je dankbaar dat je die muis gezien hebt’. Tot Vincents verbazing stond de directeur op en reikte hem over het bureau been de hand. Het scheen hem op te luchten en gekalmeerd ging hij weer zitten.
‘Daar wil ik dan verder ook geen woord over vuil maken. Maar de bedrijfsleider vertelt me dat er andere dingen zijn’. Hij werd enigszins onzeker en speelde even met een miniatuur koperen melkbusje dat op zijn bureau stond. Hij tuitte het kleine mondje en de blos op zijn wangen werd iets dieper.
‘Je moet me goed begrijpen’, vervolgde hij, ‘ik wil niet nieuwsgierig zijn en de bedrijfsleider kan soms erg onbenullig doen, maar hij zegt dat je je soms een beetje vreemd gedraagt. Begrijp me goed, de bedrijfsleider kan dan wel alles van melk weten, maar van mensen begrijpt hij niets. Hij beweert dat je soms vreemde dingen zegt in een andere taal en daarmee de mensen verschrikt’.
Onzeker zweeg hij en wachtte af of Vincent hem niet wilde helpen dit punt op te helderen. Twijfel en nieuwsgierigheid streden op zijn gezicht om voorrang.
‘Dat zit zo’, zei Vincent, ‘mijn vader was een Engelsman en zodoende ben ik min of meer tweetalig opgevoed. Mijn vader las veel en ik heb die gewoonte, ik zou haast zeggen, verslaving van hem overgenomen. Wij hadden thuis een kleine, maar selecte verzameling Engelse boeken. Ik geef niet veel om T.V. of kaarten, hoewel ik er ooit eens over gedacht heb te leren bridgen. Mijn belangstelling gaat vooral uit naar Shakespeare’.
‘Een grote meester’, mompelde de directeur, ‘ik heb een stuk van hem in de schouwburg gezien’.
‘Een groot gedeelte van mijn vrije tijd breng ik door met het lezen van Shakespeare en dan wil er wel eens een citaat ontsnappen. Het spijt me, het zal niet meer voorkomen’.
‘O, je hoeft je er niet voor te veronderschuldigen. Bridgen is ook niet alles. Zelf doe ik het wel, maar vooral omdat mijn
| |
| |
vrouw er zo op aandringt. Ik zou eigenlijk ook liever eens een avond rustig lezen. Maar het komt er meestal niet van. Ik dacht wel dat er zo iets achter zat. Ik zag meteen toen je binnen kwam dat je anders was dan de anderen in de fabriek. Die bedrijfsleider heeft geen flauw benul van mensen’. Hij tuitte zijn mondje en kneep zijn kleine oogjes half dicht. ‘Hij veronderstelde zelfs dat je misschien dronk’. De veronderstelling van de bedrijfleider was duidelijk een vraag van de directeur.
‘Ik drink alleen bitter lemon’.
‘Bitter lemon?’
‘Ja, pittig en toch koel. Ideaal bij deze temperatuur’.
‘Bitter lemon. Juist, ja. Ik geloof niet dat wij het in ons assortiment van frisdranken hebben. Ik zal het eens bespreken met de bedrijfsleider’.
‘Het is een heerlijke drank. Balm of hurt minds, chief nourisher in life's feast’.
De directeur boog voorover, keek hem bewonderend aan, glimlachte hem bemoedigend toe, vol verwachting of er nog meer zou volgen.
Toen Vincent zweeg zei hij stilletjes voor zich heen:
‘Shakespeare’.
Dan ging hij weer recht zitten, nam het miniatuur koperen melkbusje op en keek er even in, zette het weer neer en tuitte zijn mondje.
‘Het is natuurlijk mijn zaak niet, maar hoe ben je eigenlijk hier in het bedrijf terecht gekomen? Ik bedoel voor iemand met zo'n achtergrond moeten er toch andere mogelijkheden zijn’.
‘Het was min of meer toevallig. Ik ben eigenlijk van plan om naar Schotland te gaan om daar in een whisky fabriek te werken. Ik dacht dat ik hier wat ervaring op kon doen. Whisky is natuurlijk wel iets anders als melk, maar het zit allebei in flessen’.
‘Schotland?’
‘Een prachtig land. Volop natuur, woest en ruig,
| |
| |
bergstroompjes en zo. Oude kastelen’.
‘Schotland’, zei de directeur nadenkend. ‘Ik geloof dat zich daar dat toneelstuk afspeelde dat ik in de schouwburg heb gezien’.
‘Dat zal dan Macbeth geweest zijn’.
‘Dat kan wel, ik kan me er niet zoveel van herinneren’.
Vincent keek naar het melkmeisje dat over het hoofd van de directeur heen in de eindeloze verten staarde. Ze leek op Claudia maar was robuuster en haar huid was minder doorschijnend dan die van Claudia.
‘Om nog even terug te komen op de onrust onder de mensen in de fabriek. De bedrijfsleider vond het een goed idee als je een poosje nachtdienst deed. Je zou dan als bijrijder met Dove Simon mee kunnen gaan. Die hoort toch niet wat je zegt. Alleen als je er geen bezwaar tegen hebt natuurlijk. Bovendien krijg je dan een extra toelage voor onaangename uren. Goed voor de reis naar Schotland. Dove Simon is een heel gemoedelijk man. Hij moest eigenlijk niet meer rijden, maar ja, wat moeten we met hem. Hij woont alleen met zijn moeder en heeft het geld hard nodig. Zijn doofheid is in de loop van de jaren toegenomen. Zolang hij zijn rijbewijs niet laat verlopen, merkt niemand er iets van. Bovendien is er altijd een bijrijder bij. Wat denk je er van Vincent?’
‘Het maakt voor mij geen verschil of ik overdag of 's nachts werk’.
‘Goed dat is dan geregeld. Je kunt nu wel naar huis gaan. Morgenavond gaat je nachtdienst in’. Hij stond op en gaf Vincent een hand. Vincent wierp een laatste blik op het melkmeisje en verliet de kamer van de directeur. Toen hij de deur achter zich dicht trok hoorde hij hem mompelen: ‘Balm of hurt minds. Shakespeare’.
Het was een vreemde gewaarwording om weer overdag thuis te zijn. Het bracht de school terug in zijn gedachten. Ze waren op dit ogenblik aan het laatste uur bezig, het langste
| |
| |
en warmste van de hele dag. Hij kreeg een vaag gevoel van heimee naar de school, de lessen, de kinderen, Shakespeare. Hij zwierf moedeloos door het huis. De merel op de slaapkamer verspreidde een verpestende stank, maar Vincent kon het niet over zijn hart verkrijgen om hem weg te doen. Hij ging voor de vierkante spiegel staan en bekeek zijn gezicht. Het zag er moe en afgezakt uit. Hij zette zijn bril af en trok zijn onderste oogleden omlaag. Geen bloedarmoede. Misschien was het toch goed om nog eens naar de dokter te gaan. Toen hij zijn bril van de richel onder de spiegel wilde pakken gleed die er van af en viel op de vloer. Hij bukte zich en tastte de vloer af naar zijn bril. Daarbij slootte hij tegen een van de kromme pootjes onder de richel. De poot brak af. Hij vond zijn bril, zette hem op en bekeek de spiegel. Hij besloot de symmetrie te herstellen door de andere poot er ook af te zagen.
Maar eerst wilde hij Claudia opbellen. Hij had er behoefte aan om met iemand te praten. Het duurde een poosje voor aan de andere kant de hoorn opgenomen werd.
‘O, ben jij het Fred. Ik hoopte al dat ik je thuis zou treffen. Ik had graag nog wat informatie over die nieuwe voedingsleer van jou. Is vlees daarbij helemaal uitgesloten? Niet dat ik de tarwelapjes bij jullie niet lekker vond, maar ze moeten zo lang rusten en je weet dat ik nogal houd van een lekker stukje vlees’.
‘Alles wat je voor een goede voeding nodig hebt is een gezond instinct’.
‘Instinct?’
‘Juist, Vincent. Jouw instinct is bedorven. Je moet het weer natuurlijk maken. Laat ik je een voorbeeld geven. Als jij aan vlees denkt, denk je waarschijnlijk aan een half doorbakken biefstuk. Daar waarschuwt je instinct je niet tegen. Maar je moet eens even verder denken, aan de koe. Heb je wel eens een koe in de wei geobserveerd? Heb je er wel eens opgelet wat een prachtig, rustig, welgevormd dier het is? Stel je nu het slachten van dat vreedzame, argeloze dier eens voor en
| |
| |
vraag je dan af of je nu nog zin in biefstuk hebt. Stel je eens een slachthuis voor waar dag in dag uit het bloed van deze onschuldige dieren vloeit’.
‘Ik geloof dat ik begrijp wat je bedoelt. Een collega had laatst in een exclusief restaurant gegeten. Midden in het restaurant stond een aquarium met kreeften. De ober wilde hem kreeft aanpraten, maar toen hij zag hoe een van de kreeften hem met zijn waterige ogen op steekjes lag aan te staren hoefde het voor hem niet meer’.
‘Precies, dat bedoel ik nou. Die man had een gezond instinct’.
‘Het was trouwens ook een klier van een ober. Neerbuigend en tegelijk opdringerig’.
‘O, Claudia en ik gaan nooit uit eten. Wij hebben dus geen ervaring met obers. Vanavond eten wij soep met havervlokken, “A la Nautaise” en Chapati met Iziki en Kombu, onontbeerlijk voor de spoorelementen. Heb je soms zin om bij ons te komen eten? Altijd welkom, hoor’.
‘Nee, dank je, vanavond kan ik niet. Ik heb nog zoveel correctiewerk liggen’.
‘Een andere keer dan. Ben je van plan om ook over te schakelen op natuurlijk voedsel?’
‘Als ik denk aan zo'n slachthuis en al het bloed dat er vloeit. Maar je weet ik ben nog al een man van gewoonten. Ik roest er zo gauw in vast.
........... I am in blood
Stepp'd in so far, that should I wade no more,
Returning were as tedious as go o'er.
‘Wat zeg je?’
‘De groeten aan Claudia’ en Vincent legde de hoorn op de haak.
Hij ging naar de kelder, haalde een zaag, een schroevendraaier en een paar schroefjes. Hij zaagde de andere poot onder de spiegel uit en maakte van een van de poten twee schuin afgezaagde balkjes die hij met de schroeven bevestigde als steun voor de richel. Hij ging op het bed
| |
| |
liggen en bekeek vandaar zijn werk. De spiegel zag er zo veel beter uit, vond hij.
De hitte stond als een stolp boven de tuin en maakte de lucht zichtbaar door trillingen en bevingen. Vincent schonk een flinke scheut whisky in een glas dat bijna uit zijn vochtige handen gleed. De whisky was lauw en smaakte bitter. Hij werd er een beetje draaierig van, de luchttrillingen gingen over in regelmatige golfbewegingen. Hij ging languit op de schommelbank liggen en sloot zijn ogen; hij was moe en slaperig, maar de whisky was verkeerd gevallen en gaf hem een gevoel in zijn maag of er een knoop in lag. Als hij bleef liggen zou hij zeker misselijk worden. Toen hij weer recht zat ging het beter en tegen beter weten in nam hij nog een slok.
Het gras was nu helemaal geel en hij kon het tussen zijn vingers verpulveren. Hier en daar was de grond gescheurd, de heg begon al bladeren te verliezen. Bij de buren was het doodstil; ze waren zeker met de kinderen naar het zwembad. Alleen de hond scharrelde rond in de tuin. Vincent hield van honden. Als jongen had hij altijd honden gehad, honden van allerlei aard en in alle denkbare kleuren; er was alleen enig ras te herkennen in de details; honden met flaporen en pluimstaarten, spitse snuiten en stompe, lang- en kortharig, bruin, zwart, bont, met rechte poten en kromme, getuigenissen van drukke, intieme relaties tussen spaniels, kezen, tekkels en pinchers. Hij kreeg ze van de buren of de bakker, ze stierven van ouderdom, werden overreden of liepen gewoon weg. Ze waren allemaal aanhankelijk, speels en gezond. Vincent herdacht ze allemaal met een flinke slok uit zijn glas.
Tegenwoordig hadden de mensen alleen maar rashonden, grote verwaand kijkende windhonden met lange zijden haren en staarten als gerafelde stukken touw, halfblote poedets die de beste jaren van hun leven doorbrachten in kapsalons, nerveuze herders voor wie zelfs de baas niet veilig was.
| |
| |
Weemoedig dacht Vincent aan de honden uit zijn kinderjaren en nam nog een slok uit zijn glas in dankbare herinnering. De hond van de buren was klein, had zwart krulhaar en een grote snor. Hij scharrelde langs de heg op zoek naar het gat dat hij bij vorige bezoeken aan Vincents tuin had gemaakt. De hond was eenzaam en Vincent was eenzaam. Ze konden hun beider lot verlichten door elkaars gezelschap te zoeken. Vincent herinnerde zich uit zijn jeugdlektuur hoe Indianen een kudde buffels naderden door zich te gedragen als buffels. Om zijn natuurlijke verlegenheid te overwinnen dronk hij de rest van het glas whisky op en liet zich daarna op handen en knieën zakken. Zo kroop hij van het terras af, over het gazon naar de haag toe. Hij liet een streep verpoederd gras achter als het kielzog van een schip. Toen hij bij de heg kwam keek de hond verrast op en begon te kwispelen, sprong met alle vier zijn poten tegelijk op en zei half grommend, half blaffend: ‘Grrwoef’. Vincent probeerde zijn imitatie zo echt mogelijk te maken door de sprong na te bootsen. Hij viel om en bezeerde zijn handen en knieën. Op zijn zij liggend zei hij: ‘Grrwoef’. De hond beschouwde zijn liggende houding als teken van overgave, kroop door de heg en begon in cirkels om Vincent heen te lopen terwijl hij uiting gaf aan zijn vreugde door voortdurend te grommen en te blaffen. De hond was jong en zeer wendbaar, Vincent werd gehinderd door de whisky die hem onzeker maakte in zijn bewegingen en hem tenslotte op zijn rug deed belanden. Hij bleef doodstil en languit liggen. Het enige teken van leven dat hij gaf was zijn ademhaling. De hond wist niet meer hoe hij het had. Hij kwam dichterbij, kwispelde met zijn staart, schudde zijn kop en liet een uitnodigend grrwoef horen. Vincent bleef liggen en keek naar de hemel waar in de ene hoek van zijn gezichtsveld een paar schapenwolkjes roze gekleurd werden door de laatste stralen van de zon en in de andere hoek
een bleke maan vooruit liep op de duisternis. De hond stond nu naast hem en snuffelde aan zijn hand, klaar om bij de minste beweging achteruit te springen. Toen er niets gebeurde
| |
| |
begon hij voorzichtig aan Vincents mouw te trekken. Op dat moment sprong Vincent plotseling op, ging op zijn knieën zitten en huilde als een wolf -woeoeoe - met zijn gezicht naar de maan gekeerd. Als door de bliksem getroffen bleef de hond een fractie van een seconde doodstil staan en schoot dan luid jankend als een zwarte schicht over het gazon, door het gat in de heg. Achter de veilige afscheiding ging hij staan blaffen tegen zijn maniakale speelkameraad. Vincent lachte dat de tranen over zijn wangen liepen en er een scheutje whisky terugschoot waarin hij zich verslikte. Hoestend en proestend klopte hij het stof van zijn broek en ging naar binnen.
Hij had niet gezien dat de buurvrouw het gordijn van een van de bovenramen opzij geschoven had en verbaasd afkeurend zijn hele act gadegeslagen had. Pas bij het wolvengehuil had zij het gordijn weer gesloten.
‘Ik heb nog steeds die blaas in mijn hoofd, dokter’.
‘Mm, hoe is het met de buik?’ De dokter keek afwezig op de kaart die de secretaresse voor hem neergelegd had.
‘Hij rommelt en reutelt. Soms lijkt het wel of er een W.C. afgetrokken wordt in mijn buik. Een W.C. met een defecte valpijp’.
‘Valpijp?’
‘Ja, dat is die pijp die van de stortbak naar de pot loopt’.
‘Nooit geweten. Is ook mijn terrein niet. Ga maar liggen’. Vincent ging op de onderzoek tafel liggen en de dokter begon zijn ingewanden te kneden.
‘Dikke darm is weer rustig’.
‘Ik geloof dat ik bloedarmoede heb’.
‘Zet je bril eens af’.
De dokter trok een van zijn oogleden naar beneden. Daarna gaf hij hem een fles en zei: ‘Daar achter het scherm kun je een plasje doen’.
Vincent verdween met de fles achter het scherm. Hij dacht aan al de whisky die hij de vorige avond gedronken had.
| |
| |
‘Ik ben bang dat er wel wat alcohol in zal zitten’.
‘Zal er niet van drinken’. De dokter lachte daverend. ‘Borrel kan geen kwaad als je maar niet over de longen drinkt. Goed hè, over de longen drinken’. Hij lachte weer.
Vincent hield de fles schuin om het reutelende geluid zoveel mogelijk te onderdrukken. Toen hij klaar was kwam hij achter het scherm uit en en overhandigde de fles aan de dokter. Deze hield hem tegen het licht en bekeek de inhoud belangstellend. ‘Mooi’, zei hij op prijzende toon. ‘Geen troebeling’. Zonder naar Vincent te kijken voegde hij er aan toe: ‘Je gulp staat nog open. Vergeten ze allemaal’. Vincent ritste zijn gulp dicht.
‘Ik droom 's nachts wel eens van dooie merels’.
‘Geeft niet. Zijn toch te veel merels’.
‘Mijn zwager Fred heeft zijn eetgewoonten helemaal veranderd. Hij eet brandnetels. Geen vlees en vis meer. Hij is tegen bloedvergieten. Hij zegt dat ik aan de koe moet denken en niet aan de biefstuk als ik zin in vlees krijg. Hij zegt dat mijn instinct niet gezond is’.
‘Brandnetels? Heeft hij geen blaren op zijn tong?’
‘Hij kookt ze eerst en eet ze dan met tarwelapjes die twee uur gerust hebben’.
‘Zal de kaart van Fred maar alvast opzoeken’.
‘Ik heb de laatste tijd voortdurend zin om 's nachts te werken’.
‘Avondschool?’
‘Nee, in een melkfabriek’.
‘Wilde vroeger altijd brandweerman worden. Salaris erg laag’, De dokter had intussen Vincents bloeddruk opgemeten.
‘Bloeddruk in orde. Niets om ongerust over te zijn. Vakantie zal je goed doen. Veel slapen en wandelen’.
De dokter gaf hem een hand. ‘De groeten aan je vrouw.’ Vincent ging naar huis en bracht een rustige dag door in afwachting van zijn eerste nachtdienst met Dove Simon.
De sfeer in de fabriek was heel anders dan overdag. Het was
| |
| |
er bijna stil. Buiten stond iemand het inwendige van zijn wagen schoon te spuiten met stoom en heet water. In het hart van de fabriek gonsde een koelaggregaat, af en toe klonk luid de bel van een telefoon. De produktiemachines waren stilgevallen, de grote roestvrij stalen tanks waren glanzend schoongewassen, de lopende banden lagen stil. Uit het ketelhuis kwam het ingehouden gedreun van de verwarmingsketels, nu en dan onderbroken door een boos gesis, een aanduiding dat ze hun kracht nauwelijks konden bedwingen tot de volgende dag. Een man, die Vincent niet kende, dwaalde rond en controleerde meters en klokken, beklom via een smalle stalen ladder een 50.000 liter tank, tilde het deksel op en keek in de tank. Hij deed zijn werk met een nors gezicht alsof hij de machines duidelijk wilde maken dat hij niet gediend was van trukjes en verrassingen. Als hij niets te doen had leunde hij over de balustrade van een gaanderij vanwaar hij de hele fabriekshal kon overzien. Achterdochtig bekeek hij de steriliseerkolommen, de boterafdeling, de kettingbanden en de vulmachines alsof hij verwachtte dat ze ieder ogenblik in opstand konden komen en zouden proberen hem met grote melkgolven uit de fabriek te verdrijven. Van tijd tot tijd draaide hij zich met een ruk om, om te zien of er niets achter zijn rug gebeurde.
Tussen de opgestapelde kratten dook de bedrijfsleider op, vriendelijk, energiek en ondernemend als altijd, een overblijfsel van de drukke, luidruchtige werkdag.
‘Ik moet nachtdienst doen met Dove Simon’, zei Vincent, ‘maar ik zie hem nergens’.
‘Dove Simon komt pas te voorschijn als hij vertrekken moet. Hij is erg verlegen, een soort nachtdier dat liefst zo lang mogelijk in zijn hol blijft. Hij zit waarschijnlijk in het ketelhuis. Hij doet al zoveel jaren nachtdienst, dat hij een beetje mensenschuw is geworden’.
‘Is hij werkelijk doof?’
‘Zo doof als een kwartel’.
‘Is het dan wel veilig om met hem te rijden?’
| |
| |
‘Dove Simon is de beste chauffeur die we hebben. Hij is langzaam doof geworden, in de loop der jaren en is er aan gewend geraakt. Het is een familiekwaal. Hij is absoluut veilig Alleen zwijgzaam en verlegen’.
De bedrijfsleider nam Vincent mee naar een platform aan de buitenkant van de fabriek waar een vrachtwagen klaar stond om geladen te worden. Hij gaf hem een lange lijst en wees hem hoc hij de wagen laden moest in de omgekeerde volgorde van de plaatsen die ze aan zouden doen, zodat de achterste kratten er het eerst uit konden. Het was zwaar en ongewoon werk voor Vincent en na een half uur was hij drijfnat van het zweet. Hij ging naar binnen met zijn lijst en zijn steekkarretje, laadde het vol en reed terug naar de auto. De flessen leken allemaal op elkaar en de opschriften op de doppen waren moeilijk te ontcijferen. Zijn handen waren dik en gezwollen en nat van het zweet. Hij moest het karretje stevig vast houden om de handvaten niet uit zijn handen te laten glippen.
Toen hij met zijn laatste karretje naar buiten kwam stond Simon naast de wagen. Hij was lang en mager. Zijn hoofd wiegde langzaam heen en weer op de hals die er dun en breekbaar uitzag als de stengel van een plant. Vol verbazing bleef Vincent staan en keek gefascineerd naar het hoofd. Het was helemaal kaal, de jukbeenderen staken uit, de huid stond zo strak gespannen dat er nauwelijks spieren onder schenen te zitten. De donkere, vriendelijke ogen gaven een indruk van holheid. De kaken waren scherp afgetekend onder de doorschijnende huid. Vincent dacht eerst dat hij te maken had met een vergeten arbeider die door een noodlottig toeval in een ongebruikte tank terecht gekomen was en daar vanavond pas uit ontsnapt was en zich slechts in leven had kunnen houden door zijn eigen spierweefsel te gebruiken. Maar het was Simon en hij knipperde met zijn ogen tegen het licht van de ondergaande zon als een dier dat zijn hol te vroeg verlaten heeft en verlangt naar de duisternis.
Vincent stond hem met zijn armen op zijn karretje geleund
| |
| |
aan ie staren en zei: ‘This same skull sir’ this same skull sir, was Yorick's skull’.
Yorick glimlachte hem gemoedelijk en verlegen toe, liep om de auto heen en begon in de cabine te rommelen. Vincent zette de laatste kratten in de wagen en sloot de deuren.
Yorick had intussen de motor gestart en wenkte Vincent om in ie stappen, deze zette zijn voet op een metalen opstapje en reikte hulpeloos naar boven om een houvast te vinden om zich aan op te hijsen. Yorick glimlachte, reikte hem de hand en trok hem naar binnen. Het was de eerste keer dat Vincent in de cabine van een vrachtauto zat. Het was hoger dan hij gedacht had. Het gaf hem een angstig gevoel van superioriteit over het overige verkeer. Fietsers en voetgangers leken opgeslokt te worden en herhaaldelijk keek Vincent in de buitenspiegel of ze ook wel weer te voorschijn kwamen als ze gepasseerd waren.
In de stad heerste rust. Het dagelijks werk was afgelopen, de mensen hadden zich verfrist en liepen te wandelen in luchtige vrijetijdskleding. Onvermoeibare kinderen speelden op de trottoirs, hondjes werden uitgelaten. Hier en daar zag Vincent vanuit zijn hoge zitplaats een televisietoestel oplichten met snel wisselende beelden. Toen ze bij een kruispunt moesten wachten hoorde hij boven het gebrom van de motor uit, de klanken van pianomuziek door een open raam naar buiten tinkelen. Für Elise. Als de motor stationair liep wiegelde het hoofd van Yorick zachtjes heen en weer op zijn stengel.
Vincent maakte af en toe een opmerking die door zijn metgezel onveranderlijk beantwoord werd met een vriendelijke glimlach. Via een stukje autoweg kwamen ze buiten de stad. Een eenzame man was langs de autoweg bezig het stof van de reflecterende paaltjes te wassen.
‘Die kan voorlopig nog vooruit’, schreeuwde Vincent, terwijl hij op de man wees. Yorick glimlachte hem gemoedelijk toe. ‘Dat was nog een baantje voor mij’, dacht hij bij zichzelf. ‘Paaltjes wassen langs de autoweg. Als ik dan in het Zuiden
| |
| |
begon en naar het Noorden toewerkte kwam ik van zelf in Schotland uit. Dan kon ik daar mijn emmer leeggooien en in een whisky fabriek gaan werken’.
‘Ben je wel eens in Schotland geweest’, riep Vincent.
Yorick knikte bemoedigend. Hij had hem niet verstaan.
Buiten de stad lag het landschap uitgeput te rusten, na de hete dag Ze reden over plateau's en door holle wegen. De heuvelhellingen waren ziekelijk geel, de koeien stonden loom in de kaalgelopen weilanden en werden bijgevoerd met hooi. Hier en daar stond een paard met gebogen hoofd en neerhangende oren bij een lege betonnen bak, moedeloos geworden door het lange wachten op de boer met zijn watertank. In de smalle, kronkelige holle wegen sloegen de takken van de bomen en stuiken zwiepend tegen de zijkant van de auto en Vincent zag dat de omgekrulde, nog groene bladeren af vielen alsof het herfst was. Op de niet verharde wegen lieten ze een stofwolk achter die als een rookgordijn in de roerloze lucht bleef hangen.
Hun eerste halteplaats was een klein verscholen dorp waar Vincent nog nooit geweest was. De opslagplaats waar een aantal kratten in gezet moest worden lag naast een boerderij. De grote poort van de boerderij stond open, op de met kinderkopjes bestrate binnenplaats scharrelde een hond rond. Naast de geopende poort, ieder aan een kant, zaten twee oude mannetjes op keukenstoelen als twee vergeten wachters uit voorbije tijden. Ze droegen zwarte pakken en hadden een zwarte pet op hun hoofd. Ze hielden hun kromgewerkte handen om de knop van hun knoestige wandelstok geklemd. Zonder elkaar aan te kijken voerden ze een gesprek dat voor het grootste gedeelte bestond uit pauzes, pauzes waarin waarschijnlijk belangrijkere zaken overdacht werden, dan ze in het gesprek uitspraken.
‘Het is niet meer wat het geweest is’.
Pauze.
‘Er is geen geloof meer onder de mensen’.
Pauze.
| |
| |
‘Dat was vroeger anders’.
Pauze.
Vincent wierp de deuren van de wagen open en begon de kratten uit te laden en in de opslagruimte naast de boerderij te zetten.
‘Dan hielden ze een processie door de velden’.
Pauze.
‘Ze weten niet meer wat het is’.
Pauze.
‘De geestelijken zijn ook niet meer wat ze geweest zijn’.
Pauze.
‘Ze gaan niet meer voor’.
Pauze.
‘Ze zeggen dat de nieuwe kapelaan ook al zo'n vlotte jongen is’.
Pauze.
‘Dan zal hij wel gauw getrouwd zijn’.
Pauze.
‘Net wat ik dacht’.
Vincent had moeite met het lezen van de opschriften op de doppen in het halfduister van de wagen. Hij trok een krat naar buiten, vergeleek de inhoud met zijn lijst, zette hem weer terug en haalde een andere te voorschijn. Hij kreeg pijn in zijn rug en ging af en toe recht staan om met zijn handen over de pijnlijke plek te wrijven.
‘Die is ook niet van hier’.
Pauze.
‘Ik heb hem nog nooit gezien.
Pauze.
‘Die is niet gewend om te werken’.
Pauze.
‘Zeker uit de stad’.
Vincent keek op van zijn werk in de richting van de oude mannetjes. Ze staarden voor zich uit met hun waterige oogjes.
‘Ik weet niet waar het allemaal naar toe moet’.
| |
| |
Vincent had de laatste krat afgeladen en sloot de deuren.
Als twee oude, grauwe, rheumatische vogels met hun kromgetrokken handen om hun wandelstok geklemd, stonden de mannetjes op en schuifelden weg in de avondschemering. Vincent keek hen na terwijl hij mompelde: ‘They have a plentiful lack of wit, together with weak hams’. Hij hees zich in de cabine en de wagen zette zich in beweging.
De hemel doorliep de kleurschakeringen van de avond, het roze verdiepte zich tot rood en paars. De mensen gingen naar bed, de lichten in de huizen doofden een voor een uit. ‘Now o'er the one half-world nature seems dead’, begon Vincent, maar Yorick hoorde hem niet. Met een gelukkige glimlach zat hij achter zijn stuur, beschenen door het zachte maanlicht dat hem niet stoorde Een tevreden nachtdier, dacht Vincent.
Het was een vreemde gewaarwording te zien hoe op één dag de zon in het westen verdween en in het oosten opkwam, de sterren te voorschijn kwamen, verbleekten in het maanlicht en uitgewist werden door de opgaande zon.
Het was zes uur voor Vincent naar bed ging. Hij kon de slaap niet vatten. Het licht was anders, er drongen vreemde, ongewone geluiden tot hem door. Het geel van de gordijnen verblindde hem. Als hij zijn ogen sloot zag hij zonnen en sterren en manen razendsnel opkomen en verdwijnen tegen een helgeel firmament. Hij stond op en deed de gordijnen en de ramen open, maar iedere auto die voorbij kwam toverde beelden te voorschijn van Yorick en zijn vrachtwagen die tussen de sterren en zonnen doorlaveerde.
Hij sloot de ramen en de gordijnen weer en ging op zijn buik liggen met zijn gezicht afgewend van het licht. De slaap wilde niet komen. Hij stond weer op en ging naar beneden om een glas whisky te halen.
De drank bekwam hem niet goed op zijn nuchtere maag. Met
| |
| |
veel moeite hing hij een deken over de gordijnen om een imitatie van schemering te krijgen in de kamer. De temperatuur werd verstikkend. Hij kleedde zich helemaal uit, ging naakt op het bed liggen en viel in een onrustige slaap. Hij droomde van twee oude mannetjes met kleine kale kopjes op een groene stengel. Ze zaten ieder op hun eigen ster die opkwam en onderging aan een helgele hemel. Het ene mannetje kwam op in het oosten en ging onder in het westen, het andere bewoog zich in de tegenovergestelde richting. Ze kwamen elkaar tegen in het zenit en riepen dan tegelijkertijd: ‘Het is niet meer wat het geweest is’. Het ene mannetje leek langzamerhand doof te worden want op een gegeven ogenblik antwoordde hij niet meer. Bij de volgende baan had het andere mannetje daarom een bel meegebracht die hij luid liet rinkelen om de aandacht van de ander te trekken. Op de achtergrond klonk pianomuziek. Für Elise. Vincent wilde naar de muziek luisteren en vond het bellen erg hinderlijk. Hij kreeg een hekel aan de mannetjes. Hij zag zichzelf het heelal betreden met een grote schaar. Hoewel hij van afschuw vervuld was over wat hij ging doen, wist hij dat het onvermijdelijk was. Gespannen wachtte hij tot de mannetjes weer opkwamen, de schaar in zijn hand. Hij hoorde de bel al, die steeds luider en hinderlijker werd. Toen ze het zenit bereikten knipte hij de twee groene stengels door. Ze riepen nog een keer gezamenlijk: ‘Het is niet meer wat het geweest is’, dan tuimelden de kopjes naar beneden en verdwenen in de diepte.
Vincent werd met een hevige schok wakker en hoorde zichzelf ‘nee, nee’, roepen. De bel bleef rinkelen. Het duurde even voor hij besefte waar hij was en dat hij de bel van de voordeur hoorde. Hij sprong op en bij zijn pogingen om de deken voor het raam weg te trekken, kwam de rail naar beneden en viel met de deken ook het gele overgordijn op de grond. Hij schoof het glasgordijn opzij en zag een postbode op de stoep staan met een telegram in zijn hand. De man keek besluiteloos om zich heen en belde bij de buren. Nog
| |
| |
totaal in de war door zijn droom liep Vincent naar beneden en trok de voordeur open. De postbode deinsde terug toen hij plotseling Vincent spiernaakt in de deuropening zag staan. Na enige aarzeling overhandigde hij het telegram en vroeg Vincent voor ontvangst te tekenen. Terwijl hij hier nog mee bezig was ging bij de buren de deur open. De buurvrouw wierp een vragende blik op de postbode, zag Vincent, slaakte een kreet en smeet de deur weer dicht. Toen pas besefte Vincent zijn naaktheid. Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen, gaf het potlood en papier terug aan de postbode en terwijl hij zei:
Fears and scruples shake us
In the great hand of God l stand, ging hij naar binnen, sloot de deur achter zich en liet de postbode verbijsterd achter op de stoep.
Het telegram was van Sylvia en luidde:
Blijf week langer. Stop. Drs Veldbrant prutser. Ontdek nu pas ware kunst, Structuristen. Stop te veel drinken Stop. Brief volgt.
Gezeten op het bed probeerde Vincent het telegram te lezen. Hij las de woorden maar de betekenis drong niet tot hem door. In zijn haast om de voordeur te bereiken had hij het glas whisky naast zijn bed omgestoten en zette nu gedachteloos zijn voet in de plas. Langzaam begon het tot hem door te dringen dat Sylvia nog een week wegbleef. Wat betekende ‘te veel drinken?’ Moest Sylvia te veel drinken of moest ze juist stoppen met te veel drinken? Hij greep naar het glas op de vloer, zag dat het omgestoten was en dat hij met zijn voet in de plas zat. Hij bekeek het telegram nog eens. Er verschenen vreemde zwarte bolletjes voor zijn ogen, ze kwamen aanzwemmen vanuit zijn ooghoeken als kleine zwarte kikkervisjes die hem verhinderden de woorden te lezen. Zijn ogen vulden zich met tranen en plotseling begon hij onbeheerst te snikken. Het welde in hem op en hij kon het niet tegenhouden alsof het iets was dat buiten hem om
| |
| |
gebeurde. Hij probeerde steun te vinden bij Sylvia maar kon zich haar beeld slechts vaag voor de geest halen. Ze waren zover van elkaar verwijderd. Haar gezicht werd telkens verdrongen door dat van Irma en Claudia. Hij was moe en eenzaam. Alsof hij een buitenstaander was hoorde hij dat het snikken ophield. Hij keek om zich heen. Onder het raam lag de deken en het gordijn, de poten van de spiegel waren afgezaagd, op de vloer lag de plas whisky. Wat moest de buurvrouw wel van hem denken? En de school? Hij kon toch niet eeuwig wegblijven. Hij keek op de wekker, het was elf uur. Van slapen kwam toch niets meer. Hij droogde zijn tranen en mompelde bij zichzelf:
‘Let's briefly put on manly readiness’.
Yorick kwam weer uit het ketelhuis te voorschijn toen Vincent de laatste krat in de wagen zette en ze begonnen weer aan een van hun nachtelijke tochten om voorraden achter te laten in de meest uiteenlopende bergplaatsen, in magazijnen, garages, onder trappenhuizen. Als de bewoners al naar bed waren wist Vincent waar hij de sleutel kon vinden. Hij had de laatste dagen in een droom geleefd waaruit hij niet kon ontwaken. Overdag sliep hij nauwelijks, 's avonds stapte hij zijn sprookjesland binnen als een betoverde nachtdwerg die goede gaven moest rondbrengen onder de mensen. Yorick scheen een zwak voor hem gekregen te hebben. Hij had op al hun ritten slechts één keer gesproken om hem uit te nodigen om bij hem en zijn moeder thee te komen drinken. Yorick's moeder was 93 en even doof als haar zoon. Hij had Vincent met enige trots aan zijn moeder voorgesteld als een begerenswaardige curiositeit. Toen Vincent na het theedrinken naar het toilet ging had hij Yorick en zijn moeder tegen elkaar horen praten. Het was ongetwijfeld bedoeld als een fluistergesprek, maar doven fluisterden nu eenmaal luider dan horenden en zodoende had Vincent op het toilet woord voor woord kunnen verstaan wat ze elkaar toeschreeuwden.
| |
| |
‘Hij kijkt vreemd uit zijn ogen’.
‘Hij is anders dan de anderen, maar hij heeft me nog niet één keer voor de gek gehouden’.
‘Hij ziet er overspannen uit’.
‘Wat zeg je?’
‘Overspannen, wild’.
‘Hij is best aardig. Ik heb graag met hem te doen’.
‘Pas maar op dat hij niks geks doet’.
‘Hoezo?’
‘De hele nacht alleen met zo iemand. Je weet maar nooit’.
‘Wat zeg je?’
‘Je weet maar nooit’.
‘Het is een aardige man’.
‘Wat?’
‘Een aardige man’.
‘Wat?’
‘Een aardige man’.
‘Je kent hem nauwelijks. En al die afgelegen plekken.
's Nachts’.
‘Stil nou moeder, ik geloof dat hij daar komt’.
‘Wat?’
‘Hij komt’.
Discreet had Vincent nog enkele ogenblikken gewacht voor hij de kamer binnenging. Ze waren erg aardig voor hem geweest. Yorick had speciaal een taart gebakken voor de gelegenheid. Dat kon zijn moeder niet meer, zei hij, al was ze nog erg kras. Haar enige kwaal was dat ze niet zo goed meer hoorde. Voor de rest genoot ze een uitstekende gezondheid en deed nog huishoudelijk werk.
Toen Yorick in de keuken was had zij Vincent toegeschreeuwd dat Simon een goede zoon was. Een geschenk van God. Vincent had instemmend geknikt tegen de vrouw in haar leunstoel. Zij had geglimlacht over het zalige bezit van zo'n zoon. Haar gezicht was als een oud goudreinetje dat al vele winters op een plank gelegen had maar telkens nog iets terug kreeg van de glans van de eerste
| |
| |
zomer als ze aan haar zoon dacht.
Deze nacht volgden ze een nieuwe route. De maan stond helder aan de hemel. Vincent was even ingedommeld. Toen hij wakker schrok omdat Yorick plotseling remde voor een overstekend konijn, wist hij zo gauw niet waar hij was. Hij kreeg een ogenblik het idee dat Yorick helemaal geen chauffeur was maar een tovenaarsleerling die door zijn moeder de heks met Vincent op pad gestuurd was om hem zijn verleden te tonen. Om hem te laten zien hoe het geweest was en wat ervan terechtgekomen was. Hij herkende de lange weg die naar het dorp leidde tussen de bossen door. De bomen waren groter en dikker geworden, maar ze zouden in de herfst op dezelfde manier kleuren als vroeger en in het voorjaar even verwachtingsvol uitlopen in tere, groene sluiers. Hij herkende de hoofdstraat die door het dorp liep en waarlangs hij als kind naar school gegaan was.
‘Dit is mijn geboortedorp’, schreeuwde hij in Yoricks oor.
Deze knikte en glimlachte.
Ze hadden het dorp al achter zich gelaten want het was maar klein en ze hoefden er niets te bezorgen. Maar de gedachte aan de plaats waar hij de gelukkigste jaren van zijn leven had doorgebracht liet hem niet los. Hij kon niet begrijpen dat hij er al die jaren niet geweest was terwijl het toch op zo korte afstand van zijn woonplaats lag. Hoe kwam het dat hij er al die tijd blijkbaar geen behoefte aan had gehad. Nu voelde hij een onweerstaanbaar verlangen om er naar terug te keren. Was het een onnatuurlijk verlangen, kwam het door zijn oververmoeidheid?
Ze waren vroeg klaar die nacht. Toen hij thuis kwam haalde Vincent meteen zijn auto uit de garage. Van slapen kwam toch niets. Hij reed weg, terug naar zijn geboortedorp en zag niet dat de buurvrouw van achter het gordijn zijn vertrek gade geslagen had.
Het dorp sliep nog toen hij er aan kwam en als een geest dwaalde hij rond in zijn eigen verleden.
Veel van de herkenningspunten waren verdwenen. De school
| |
| |
met het kiezel plein er voor, waar hij door een van de grote jongens omver gelopen was en getroost werd door de juffrouw die zijn hoofd tegen haar omvangrijke boezem drukte waarvoor hij later veel spot van zijn vrienden moest verduren. De speelplaats was nu veel kleiner, de nieuwe school was van beton en glas en miste de duistere intimiteit van het oude bakstenen gebouw.
De oude bibliotheek stond er nog maar werd nu door een plaatselijke handelaar gebruikt als opslagruimte voor zijn goederen. Vroeger brandde er 's winters een gloeiende potkachel die niet in staat was om de muffe schimmelgeuren van de oude, versleten boeken te verdrijven. Hier was voor het eerst zijn hart opgejaagd door een klein blond meisje met een gezicht als een engeltje. Hij had nooit tegen haar gesproken maar zorgde er wel voor gelijk met haar in de bibliotheek te zijn. Hij had het voornemen gemaakt een beroemd schrijver te worden en er voor te zorgen dat zijn boeken in die bibliotheek kwamen te staan en door haar geleend zouden worden. Pas dan zou hij zich aan haar bekend maken. Hij wist toen nog niets van lidwoorden, laat staan dat er voor hem ooit dertig duizend zouden zijn.
Zijn ouderlijk huis was verbouwd en er woonden vreemde mensen in, wat hem op dat ogenblik als iets ongehoords voorkwam. Hier had hij het onvergetelijke geluk van de jeugd geproefd, een smaak die hij nooit meer terug zou vinden. Het waren tijden geweest van zorgeloze vreugde, vermengd met het bitterzoet van het volwassen worden. Als een schaduw ging hij door het dorp tot aan de rand en keek uit over de velden waar de leeuwerik omhoog klom tot Vincent hem uit het oog verloor in het stralend blauw van de nieuwe dag.
Weemoedig ging hij terug naar zijn auto toen de eerste bewoners hun huizen verlieten. Hij herkende niemand van deze mensen. Thuis gekomen schonk hij een glas whisky in, maar na de eerste bittere slok zette hij het glas naast het bed, waarop hij uitgeput neergevallen was.
| |
| |
‘Where once we danced, where once we sang, Gentlemen, The floors are sunken, cobwebs hang, And cracks creep; worms have fed upon The doors, citeerde hij en verborg zijn hoofd in het kussen.
Hij werd om half elf gewekt door de telefoon. Versuft strompelde hij naar benden en nam de hoorn op.
‘Met Vincent?’
‘Ja’. De slaap, gaf een raspend geluid aan zijn stem. Hij schraapte zijn keel.
‘Met Irma. Hoe is het toch met jou. Je bent al zo lang weg’. Hij was meteen klaarwakker. Hadden ze op school iets gemerkt van zijn dubbel leven? Moest Irma informeren of hij ook wel thuis was? Dat was onmogelijk. Daar zou Irma zich nooit voor lenen. Zou hij nu maar meteen zeggen dat hij morgen weer naar school kwam? De hele episode in zijn herinnering opbergen tot hij niet meer wist of het werkelijk gebeurd was of dat het hele gebeuren slechts in zijn fantasie had plaats gevonden?
‘Vincent ben je daar nog?’
‘Ja, ja, ik ben er nog’. Hij schraapte zijn keel. ‘Ik was verrast jouw stem te horen. Ik ben nog maar net op, weet je. De dokter heeft gezegd veel rusten en nu slaap ik lekker iedere dag uit’.
‘Jij boft maar. Hoe voel je je? Erg beroerd?’
‘Het gaat al een stuk beter. Ik had een virus infectie en mijn dikke darm was onrustig’.
‘Wat zeg je? Ik kan je moeilijk verstaan. Het is hier zo'n herrie. Het is net koffiepauze en je weet hoe onze leerlingen zijn, voor de lessen krijg je ze niet naar binnen en in de pauze willen ze niet naar buiten’.
‘Wat bloedarmoede, zei de dokter. Een beetje maar, niets verontrustends. Een paar dagen rust, veel slapen en weinig alcohol, je kent dat wel’.
‘Een paar dagen? Je bent onderhand al veertien dagen weg.
| |
| |
Je profiteert er van, geloof ik’.
‘Veertien dagen?’
‘Ja, dat weet je toch zelf ook wel?’
‘Och, als je zo de hele dag thuis bent, uit de routine van opstaan, les geven, pauze, correctie en slapen gaan dan raak je een beetje in de war met de tijd. Ik moest eigenlijk bij iedere leswisseling de wekker af laten lopen om de sleur niet te vergeten’.
Ze zwegen allebei. Vincent luisterde naar de geluiden van de school. Hij kon zich het tafereel levendig voorstellen. Irma belde kennelijk op vanuit de portiersloge, waar het geroezemoes van de hal duidelijk doordrong. Hij hoorde iemand om schriften en potloden vragen, er sloeg een deur dicht, verderaf hoorde hij iemand kwaad zeggen: ‘Gaan jullie nou naar buiten, vooruit’. Hij voelde de zuigkracht van de school. Dertig jaar had hij rondgedobberd op deze woelige zee en nooit vermoed dat er zo'n sterke onderstroom was, dat die zo aan hem zou trekken als hij ooit probeerde weg te zwemmen.
‘Ben je er nog, Irma?’
‘Natuurlijk ben ik er nog.’
‘Hoe gaat het op school?’
‘De gewone routine. Zoemer, les, zoemer, les. Zes keer op een dag. Als je pech hebt zeven keer. Ik moet nu eens gaan, anders krijg ik geen koffie meer’.
‘Ik denk dat ik weer gauw terug kom Ik voel me al een stuk beter nu ik jouw stem weer gehoord heb’.
‘Ik heb nog een verrassing voor je. Maar dat vertel ik je dan wel. Beterschap en kom maar gauw terug’.
‘Een verrassing?’
Maar Irma had de hoorn op de haak gelegd en met een klik was het hele schoolgebeuren verdwenen, alsof iemand de knop van het televisie toestel omgedraaid had midden in een film. De geluiden bleven nog nawerken, het geroezemoes zoemde nog in zijn oren toen hij weer naar boven ging.
Besluiteloos ging hij op het bed zitten en dronk het restantje
| |
| |
whisky van de vorige avond op. Hij drukte met zijn vingers tegen zijn ogen om de zwarte vlekjes die er voor zwommen te verdrijven. Door de druk schenen ze te splijten want ze kwamen duizendvoudig terug. Hij probeerde klaarheid in zijn verwarde gedachten te brengen. Had hij zijn eigen lot nog in de hand of was hij in een maalstroom gekomen die hem naar een dramatische ontknoping voerde waartegen verzet nutteloos was?
Hij ging naar beneden en belde Claudia op.
‘Hallo, Vincent. Wat een verrassing. Ik had gedacht dat je nog wel eens was komen eten. Vond je de tarwelapjes niet lekker?’
In haar stem klonk de spot door van de samenzweerster die weet dat ze door de ander begrepen wordt. Vincent was even van zijn stuk gebracht.
‘Claudia, wil jij Sylvia's stem nog eens imiteren?’
‘Dat heb ik toch al eerder gedaan. Moet ik je school even opbellen?’
‘Nee, nee. De melkfabriek’.
Het bleef even stil.
‘De melkfabriek? Vincent wat is er met je? Wat ben je van plan? Je gaat toch geen gekke dingen doen? Zal ik even aan komen?’
‘Nee, nee, dat hoeft niet. Vergeet maar wat ik gezegd heb. Doe maar net of ik niet gebeld heb. Ik kom nog wel eens eten’.
Hij legde de hoorn op de haak Het zweet stond in zijn handen. Hij kon inderdaad niets anders doen dan zich met de stroom laten meedrijven.
Hun eerste halteplaats die avond was bij een kleinhandelaar in een nabijgelegen dorp. Het was pas tien uur en de man zat met zijn hele familie buiten. Er scheen verandering in het weer te komen. Het was broeierig en de ondergaande zon had de hemel verlicht met een giftige okerkleur.
Werktuigelijk opende Vincent de deuren van de wagen en
| |
| |
begon de kratten naar buiten te sjouwen. Alleen het nerveuse gevoel van spanning dat de electrische geladenheid van de atmosfeer in hem opwekte hield hem op de been.
Binnen in de melkzaak rinkelde de telefoon. De melkhandelaar stond op en ging naar binnen. Toen hij na enkele ogenblikken naar buiten kwam ging hij naar de wagen toe, stapte op het opstapje en tikte Yorick op zijn schouder. Het was niet zo ongewoon want alle mensen langs de route kenden Yorick en Vincent schonk er verder geen aandacht aan. Het verbaasde hem wel dat Yorick uit zijn cabine kwam en de man naar binnen volgde. Even later hoorde hij ze binnen tegen elkaar schreeuwen. Vincent lachte bij zichzelf. Hij had Yorick eens zien opbellen in de fabriek. Als hij de hoorn tegen een bepaald botje achter zijn oor hield scheen hij de ander redelijk goed te verstaan hetgeen hem er niet van weerhield om zelf te blijven schreeuwen. Hij had zeker een telefonische mededeling van de fabriek gekregen en stond die nu te bespreken met de melkhandelaar. Vincent was klaar met het uitladen van de bestelling en leunde legen de wagen terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd wiste. In de verte achter de huizen van het dorp dacht hij het weerlichten van een ver verwijderde bliksemstraal te zien, maar het kon ook het schijnsel van de koplampen van een auto zijn geweest. Yorick kwam naar buiten. Hij zwaaide opgewonden met zijn armen en zijn gezicht was vertrokken van ontsteltenis. Zijn hoofd zwaaide gevaarlijk heen en weer op zijn dunne hals. ‘Mijn moeder’, schreeuwde hij Vincent toe, ‘mijn moeder heeft een beroerte gehad. Ik moet naar huis. De buren hebben net gebeld. Ik moet onmiddellijk komen. De melkboer brengt me met zijn wagen’.
Vincent maakte kalmerende gebaren maar Yorick was totaal overstuur. De melkman zette zijn wagen al uit de garage naast het huis.
‘Maar de bestellingen’, schreeuwde Vincent, ‘hoe moet dat met de bestellingen?’ Hij trok Yorick aan zijn mouw en wees op de vrachtwagen.
| |
| |
‘Maak jij de route maar af’, schreeuwde Yorick. ‘Het is maar een korte route, dat kun je best alleen af’.
‘Ik heb nog nooit zo'n vrachtwagen gereden’, riep Vincent uit. ‘Dat kan ik niet’.
Door de herinnering aan hun gezamelijke routinetaak scheen Yorick een ogenblik zijn kalmte terug te krijgen. Hij klopte Vincent bemoedigend op zijn schouder, stapte in de wagen van de melkhandelaar en samen reden ze weg.
Vertwijfeld keek Vincent naar de familie die op keukenstoelen voor de melkzaak zaten.
‘Kun je niet chaufferen’ vroeg de vrouw.
‘Jawel, maar ik heb nog nooit in een vrachtwagen gereden’. ‘Mijn man zegt wel eens dat het nog gemakkelijker is dan met een personenauto’.
Het was een schrale troost. Vincent bekeek de vrachtwagen achterdochtig. Er zat niets anders op. Het zou een lange nacht worden. Hij zette zijn voet op het opstapje en hees zich naar boven aan het grote stuurwiel. Gelukkig zat het sleuteltje nog in het contact. Dat was dan tenminste één ding dat hij niet hoefde te zoeken. Hij startte de motor, zette de handrem los, riep tegen de familie, die vol belangstelling toe keek: ‘I go, and it is done’, schakelde in de eerste versnelling en reed weg. In de buitenspiegel zag hij dat de vrouw opgesprongen was en met haar armen zwaaide. Hij durfde het stuur niet los te laten om terug te zwaaien. De lucht was diep zwart, er waren geen sterren te zien. Het duurde even voor Vincent het knopje van de verlichting gevonden had.
Hij zat onwennig recht en dicht op het stuurwiel. Hij moest zijn armen ver uitstrekken om het wiel te kunnen omvatten. Zijn eerste bocht nam hij een beetje te scherp, even kwam hij met het rechter voorwiel in de berm terecht maar er gebeurde niets fataals. Hij vroeg zich alleen af wat het klapperend geluid aan de achterkant van de wagen te betekenen had. De deuren waren toch wel gesloten? Had daarom de vrouw van de melkboer zo staan zwaaien op de weg? Hij zat net op een bochtige smalle weg die vrij steil
| |
| |
naar beneden liep en durfde niet te stoppen. Hij reed trouwens veel te hard. Hij drukte even op het rempedaal, de luchtdrukremmen sisten. Vincent schoot naar voor met zijn buik tegen het stuur. Achter zich op de weg hoorde hij glasgerinkel.
Het was nu wel duidelijk dat er onweer op komst was. Aan de horizon weerlichtte het bijna onophoudelijk. Het was nog zo ver weg dat de donder niet te horen was. De lichtstraal van zijn koplampen gleed over een groepje koeten die allemaal in een kring stonden met hun koppen naar het midden. Het was broeierig vochtig Hij had moeite om het gladde stuur niet door zijn natte handen te laten glippen. Een bliksemstraal verlichtte de hete hemel, een ogenblik was hij totaal verblind. Dan kwam zijn gezichtsvermogen weer langzaam terug.
Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. In die ene heldere flits had hij gezien hoe zware, zwarte wolkenmassa's langzaam voortkropen van het oosten naar het westen. Er was geen zuchtje wind. Het lichtspel aan de horizon deed hem denken aan een oorlogsfilm waarvan het geluid is weggevallen. Het onweer scheen moeite te hebben om door te breken, het trof zijn voorbereidingen zorgvuldig om straks met des te groter woede los te kunnen barsten om de climax waardig te laten zijn voor deze lange, hete zomer.
De koplampen verlichtten een wegwijzer. Hij was van de route afgeraakt en vlakbij de plaats waar de school stond. Een bliksemflits schoot dwars langs de hemel. Hij schrok zo dat het stuur door zijn handen gleed. De wagen zwenkte naar links. Hij draaide wild aan het stuur om de wagen in bedwang te houden en trapte tegelijk hard op de rem. Hij schoot naar rechts, een hoge berm doemde voor hem op en toen gebeurde het allemaal zo snel, dat hij zich later slechts het glasgerinkel kon herinneren. Hij werd uit de cabine geslingerd en bleef onbeweeglijk op straat liggen. Zijn bewusteloosheid kon slechts enkele seconden geduurd hebben want toen hij weer bij zijn positieven kwam werd de
| |
| |
doodse stilte om hem heen nog verstoord door het rinkelend geluid van een eenzame fles die de weg afrolde. Wankelend stond hij op. De wagen was gekanteld en lag als een aangeschoten voorhistorisch dier, groot en zwart, schuin tegen de berm. Hij zette een paar wankele passen. Glas kraakte onder zijn voeten, het wegdek was nat en glibberig. Zijn hoofd deed pijn. Een nieuwe bliksemflits zette alles in lichterlaaie. Overal lagen de kratten verspreid in een beekje van pasteur, volle en tapte, geel en bruin gekleurd door de vanille- en chocoladevla, geaderd door de frambozen yoghurt. Een plotselinge woede beving Vincent. Er welde iets op uit zijn diepste binnenste dat hij niet bedwingen kon. Hij hoorde zichzelf schreeuwen maar wist niet dat hij het was. Met beide handen begon hij de glibberige massa van de straat op te scheppen en tegen de wagen smijten. De glasscherven sneden in zijn handen en zijn bloed vermengde zich met de pasteur en de slagroom.
Zijn woede verdween even snel als hij opgekomen was.
Uitgeput leunde hij tegen de gekantelde wagen. Wat deed hij hier? Dit was zijn werk niet. Hij had een andere taak. Hij moest ergens naar toe. Het was dringend. Hij mocht niet te laat komen. Als de zoemer ging moest hij er zijn. Zijn hele leven was bepaald door de zoemer en het was goed om zich er nu ook aan te houden. Hij begon te lopen. Eerst langzaam. Zijn hele lichaam deed pijn, vooral zijn hoofd. Hij had een tijdlang een blaas in zijn hoofd gehad. Misschien was die wel gesprongen. Dan was hij misschien ook van die gekke dingetjes af die altijd voor zijn ogen zwommen. Hij liep steeds sneller.
Het onweer kwam dichterbij. De bliksemschichten schoten door de lucht, heel in de verte rommelde de donder.
Plotseling streek er een briesje door het gras langs de weg, heel even maar, een angstig geritsel en het was weer voorbij. De loodzware sluier die over de aarde hing had even bewogen. Hij naderde de eerste huizen. De mensen zaten in het donker voor de open ramen, klaar om ze te sluiten zodra
| |
| |
het onweer goed losbarstte. Vincent zag de mensen niet. Een windvlaag rukte onverwacht aan de takken van de bomen. Toen hij de flat van Irma passeerde bleef hij staan alsof er iemand op de knop van zijn voortbewegingsmechanisme gedrukt had. Hij herinnerde zich Irma. De gedachte aan haar was een troost voor hem geweest in zijn eenzame uren. Hij drukte op een willekeurige bel. Het spreekapparaat naast de deur kraakte en een stem vroeg: ‘Ja, wie is daar?’
‘Ben jij het Irma? Ik ben het, Vincent’.
‘Vincent? Wacht ik kom open doen’.
Hij strompelde achter haar de trap op en toen ze hem in het licht van de kamer bekeek, slaakte ze een uitroep van ontzetting.
‘Vincent, wat is er gebeurd? Wat zie je er uit! Waar kom je in godsnaam vandaan?’
‘Ik heb een ongelukje gehad, Irma’.
‘Zal ik de dokter bellen?’
‘Nee, nee, geen dokter. Ik heb jou nodig, Irma’.
Ze kleedde hem uit tot hij naakt voor haar stond. Hij keek naar zijn bloederige handen en zei: ‘This is a sorry sight’. Ze lachte en zei: ‘Als jij je gaat douchen, zal ik proberen je kleren schoon te krijgen’.
Ze zette de douche voor hem aan en hij liet zich er willoos onder duwen. Het warme water deed hem goed.
Toen hij de kamer weer binnenkwam was Irma nog bezig met zijn kleren.
Ze bekeek hem en zei vertederd: ‘Zo zie je er al een stuk beter uit. Wil je vannacht hier blijven? Je kunt bij mij slapen’. Vincent zag nu pas dat ze een kamerjas droeg met daar onder een pyjama.
‘Dat heb je toch altijd gewild, is het niet?’
Ze liet haar kamerjas op de grond vallen en trok haar pyama uit.
‘Zie je, nu ben ik net zo naakt als jij’.
Vincent had ademloos toegekeken.
‘Je bent mooi, Irma. Mooier dan ik gedroomd had. Ik heb
| |
| |
vaak aan je gedacht’. Ze kwam naar hem toe, sloeg haar armen om hem heen en drukte haar lichaam tegen het zijne. ‘Kom’, zei ze zacht, ‘laten we samen naar bed gaan. Het zal je goed doen’.
Al zijn dromen en fantasieën stonden op het punt gerealiseerd te worden. Ze bracht hem naar de slaapkamer en ging op het bed liggen. Vincent keek neer op haar uitgestrekt lichaam en aarzelde.
‘Irma, je weet dat ik dit altijd gewild heb. Maar er is nog iets anders. Het is dringend. Ik ben zo in de war. Ik kan het me niet meer herinneren. Je mag niet boos zijn, maar ik moet nu weg’. Resoluut verliet hij de slaapkamer, trok in de woonkamer zijn natte kleren aan en ging naar buiten, de straat op. Hij sloeg de richting in van de school. De donder rolde luid en hol over de stad. Hevige rukwinden trokken de bladeren van de bomen en joegen het verzamelde stof van de lange hete zomer hoog de lucht in.
De school lag voor hem als een stapel donkere, scherpomlijnde blokken die door het oplichten van de bliksem steeds van plaats verwisselenden. Het gebouw werkte op hem als een groot, zwart gat in een chaotisch heelal van bliksem en donder dat hem met onweerstaanbare kracht naar zich toe zoog.
Hij besloot door de zijingang naar binnen te gaan. Hij voelde er niet veel voor om zijn collega's te ontmoeten. Ze zouden vragen stellen over zijn gezondheid en zijn lange afwezigheid. Zijn hoofd bonsde en af en toe voelde hij er felle steken door schieten. Het was zeker de opwinding over zijn terugkeer. Het kostte hem moeite om de juiste sleutel in zijn sleutelbos te vinden. Met zijn vingers voelde hij naar het sleutelgat. De eerste regendruppels sloegen in zijn gezicht. De rukwinden werden nog heviger.
In de donkere gang bleef hij even staan en betastte zijn hoofd. Hij voelde zich niet goed maar nu hij eenmaal besloten had terug te keren wilde hij ook doorzetten. Hij zou vanavond vroeg naar bed gaan en eens goed uitrusten. Dan
| |
| |
ging het morgen allemaal beter.
Hij verbaasde zich over de stilte en de duisternis in het gebouw. Misschien was hij vroeger dan hij gedacht had en zat iedereen nog in de docentenkamer. Op de tast zocht hij zijn weg naar boven. Nu en dan bleef hij zwaar ademend staan en veegde het zweet van zijn voorhoofd. De wind huilde in de luchtkokers.
Hij was duidelijk vermoeid toen hij zijn klaslokaal bereikt had maar nu hij zo ver gegaan was kon hij niet meer terug.
Hij knipte het licht aan en keek om zich heen. Een ogenblik dacht hij dat hij, misleid door de duisternis, de verkeerde klas binnengegaan was. Voor hem zaten vreemde leerlingen. Ze waren gekleed in keurige blauwe, bruine en grijze kostuums. Ze droegen dassen en vesten en de meisjes fleurige zomerjurkjes van katoen. Hij aarzelde even. Ze schenen hem echter verwacht te hebben want ze bleven rustig zitten wachten tot hij met de les zou beginnen. Hij was toch niet zo lang afwezig geweest dat er zulke veranderingen hadden kunnen plaatsvinden. Waarom had niemand hem dan gewaarschuwd? Misschien was het toch beter geweest eerst naar de docentenkamer te gaan.
Hij keek naar de verwachtingsvolle gezichten voor hem.
Hoewel hij ze niet kende hadden ze toch iets vertrouwds, alsof hij oude kennissen terugzag die hij vele jaren niet ontmoet had. Plotseling kwam er een grote rust over Vincent. De routine van dertig jaar kon niet zonder uitwerking blijven. Hij glimlachte zijn leerlingen vriendelijk toe en zei: ‘Het is hier ontzettend warm. We zullen eerst maar een raam open zetten’.
Hij zette alle ramen open. De wind joeg naar binnen, de regen sloeg hem in het gezicht. Door het lokaal verspreidde zich de geur van zomerstof dat door de regen weggespoeld wordt.
Vol zelfvertrouwen nam hij een boek van zijn lessenaar.
‘Ik wil jullie vandaag een gedicht voorlezen over een oude man die terugkijkt naar het verleden. Misschien denken julie
| |
| |
wel: ‘Waarom een gedicht over een oude man. Wij zijn nog zo jong’. Jullie zitten in de hoogste klas en zullen binnenkort deze school verlaten. Dan zul je wel merken dat het leven plotseling veel sneller gaat. Je bent dan zo druk bezig dat de jaren voorbijgaan zonder dat je het merkt. Je zult verder studeren en aan je toekomst werken en als je dan in die toekomst aangekomen bent ontdek je misschien ineens dat je een verleden hebt’.
Achter in de klas grinnikte iemand. Vincent veegde het zweet van zijn gezicht. De stekende hoofdpijn die hij een ogenblik vergeten was hinderde hem weer. Waarom sprak hij ook over zulke moeilijke dingen? Ze waren nog zo jong. Het moest voor hen wel onbegrijpelijk zijn.
‘Laatst ben ik zelf ik nog teruggegaan naar mijn geboortedorp. Ik had er ineens behoefte aan. Er was zoveel veranderd dat ik de oude, vertrouwde bakens nauwelijks terug kon vinden. Het is verwarrend om ouder te worden. Het is alsof je op een blinde kaart reist’.
Hij aarzelde, lachte een beetje verlegen en ging verder.
‘De school waar ik mijn vroegste jeugd doorbracht was helemaal verdwenen. Er was een gebouw voor in de plaats gekomen van beton en glas met stalen ramen. Maar och, dat betekent voor jullie toch niets. Jullie zijn helemaal gewend aan beton en glas. Laat ik eerst dat gedicht maar eens voorlezen’. Zijn stem trilde even toen hij de eerste woorden uitsprak.
Where once we danced, where once we sang, Gentlemen,
The floors are sunken, cobwebs hang,
And cracks creep; worms have fed upon
The doors. Yea, sprightlier times were then
Than now, with harps and tabrets gone. Gentlemen!
Hij keek even op van zijn boek en liet zijn blik over de aandachtige gezichten glijden. Enige opwinding maakte zich van hem meester. De jongen in de derde bank van de tweede rij trok zijn aandacht. Langzam begon de herinnering terug te komen. Het was lang geleden maar hij wist zeker dat hij de
| |
| |
jongen herkende. Als zijn hoofd maar niet zo'n pijn deed. Hij ging naar de jongen toe.
‘Ik herken je nu pas’, zei hij verontschuldigend. ‘Je naam kan ik me niet herinneren, maar je gezicht wel’. Het gezicht van de jongen had een vreemde volwassen uitdrukking, die niet bij zijn leeftijd paste.
‘Wat is er eigenlijk van jou terecht gekomen?’
‘Ik heb rechten gestudeerd, meneer, maar ik heb mijn studie nooit afgemaakt. Het duurde me te lang en ik wilde ook nog wel wat van het leven genieten. Ik heb allerlei baantjes gehad en op het ogenblik ben ik ober in een exclusief restaurant. Het is interessant werk, je ontmoet er allerlei mensen. Het was wel aanpassen in het begin. Je doet er veel mensenkennis op’.
‘Ja, ja’, zei Vincent en keek een ogenblik peizend voor zich uit.
‘Jou herken ik ook’, zei hij tegen een jongen achter in de klas. ‘Hoe is het jou vergaan?’
‘Ik ben dokter geworden, meneer, huisarts’.
‘En bevalt dat?’
‘Och, ik had het me anders voorgesteld, mensenlevens redden en zo, maar het is voor een groot gedeelte een kwestie van routine. Bloeddruk opmeten, urine onderzoeken, longen beluisteren, spuiten zetten tegen virussen. Ik denk dat elk beroep op den duur wel veel routinewerk met zich mee zal brengen’.
‘Ja, dat denk ik ook wel’.
‘Lijkt het U geen goed idee, meneer, om na een aantal jaren van beroep te veranderen? Iets heel anders te gaan doen?’. ‘Dat lijkt me een heel goed idee. Ik heb er zelf wc! eens over gedacht om naar Schotland te vertrekken om daar in een whisky fabriek te gaan werken’.
Er klonk gelach achter uit de klas dat overstemd werd door een zware donderslag. Hel onweer hing nu vlak boven de stad. De wind bladerde in Vincents boek, de regen sloeg met vlagen naar binnen. Het leek wel of de temperatuur nog
| |
| |
gestegen was. De hitte bleef natuurlijk nog dagen hangen in het gebouw. Hij haalde zijn zakdoek uit zijn zak en veegde er mee over zijn gezicht. Die vervloekte hoofdpijn. Het was juist zo'n interessante les maar door de steken in zijn hoofd kon hij zich moeilijk concentreren.
‘We have lost somewhat, afar and near,
The thinning of our ranks each year
Affords a hint we are nigh undone,
That we shall not be ever again
The marked of many, loved of one,
Hij had een strofe overgeslagen. Als ze het niet merkten zou hij maar gewoon doorgaan. Hij keek tersluiks op en meende enige verveling op de gezichten te zien. Links vooraan zag hij iemand zitten die hij niet eerder opgemerkt had, een jongen met lang goudkleurig haar dat tot op zijn schouders hing. Hij zat verveeld te kijken en had zijn benen uitgestrekt tot ver buiten zijn bank. Vincent ging naar hem toe, stapte over de uitgestrekte benen heen en zei:
‘Vind je het gedicht niet interessant?’
‘Waarom’, zei de jongen enigszins agressief, ‘moeten die ouwe lui altijd terug kijken naar het verleden? Wat heb je daar aan? Daar verander je de maatschappij niet mee’.
‘Nee, dat is wel zo’, zei Vincent onzeker geworden.
‘Misschien is dat gedicht toch niet zo geschikt voor jullie. De laatste strofe is erg mooi, die zal ik nog voorlezen en dan zal ik kijken of ik iets moderners kan vinden. Hoewel we niet moeten vergeten dat de oude schrijvers ons heel vaak waardevolle dingen te vertellen hebben. Een goede schrijver is niet aan tijd gebonden’. De jongen haalde zijn schouders op. Vincent keek hoopvol rond. Hij ontdekte nu weer mensen die hun haar hadden laten groeien.
And ye, red-lipped and smooth-browed; list
Much is there waits you we have missed;
| |
| |
Much lore we leave you worth the knowing;
Much, much has lain outside our ken;
Nay, rush not: time serves: we are going,
Ze waren nu duidelijk allemaal verveeld. Het zweet brak hem opnieuw uit. Hij ging naar het raam toe en stak zijn hoofd naar buiten. De wind rukte aan zijn haar, de regen gutste in zijn gezicht. Achter hem werd de klas onrustig. Iemand riep: ‘Waarom trekt U uw jasje niet uit, als U het zo warm hebt, meneer?’
Z'n jas uittrekken. Dat had hij nog nooit eerder gedaan, maar het was ook nog nooit zo warm geweest. Waarom eigenlijk niet? Hij trok zijn jas uil en hing hem over de leuning van zijn stoel. Toen hij zich weer tot de klas wendde zag hij dat de meeste leerlingen ook hun jas uitgetrokken hadden, sommige deden hun das af en trokken hun vest uit. Het leek hen te verjongen.
Irma had zich aangekleed. Eerst had ze zich beledigd gevoeld door Vincent maar langzamerhand was haar gekrenkte trots overgegaan in ongerustheid. Hij had zich vreemder gedragen dan gewoonlijk. Waar was hij vandaan gekomen met al dat bloed aan zijn handen en die smeerboel op zijn kleren. Had ze er wel goed aan gedaan om hem zo te laten gaan? Ze keek uit het raam. Het was beestachtig weer. Wat kon ze doen? Hem gaan zoeken? Ze had er geen flauw idee van waar ze moest beginnen, en wat had zij met Vincent te maken? Dat ze hem uitgenodigd had met haar naar bed te gaan was meer uit medelijden geweest. Ze wist dat hij dat altijd al gewild had en ze begreep dat er niets opwindender in zijn leven gebeurde. Het was ook zo'n hete nacht. Waarschijnlijk zou hij de volgende dag naar haar toe gekomen zijn om zijn verontschuldigingen aan te bieden.
Ze trok haar regenjas aan en ging naar buiten. Haar auto stond vlak voor de deur. Ze nam zich voor om in de buurt wat rondjes te rijden en als ze hem niet vond weer naar huis
| |
| |
te gaan en naar bed. Dan zou ze morgen wel horen hoe het verder gegaan was met Vincent.
Ze reed langzaam. Tussen de bliksemschichten was het aardedonker. Ze stak groot licht op en tuurde links en rechts van de weg. De straten waren in deze buurt recht als een liniaal, er stonden geen bomen of struiken en ze had goede hoop hem te zien als hij hier ergens rondzwierf. De straten waren uitgestorven, een eenzame wandelaar zou zeker opvallen.
Ze begon met om het blok heen te rijden waar ze woonde. Niets. Het volgende blok. Geen sterveling te zien. Haar ongerustheid nam toe. Hij was vertrokken met de vastberadenheid van iemand die een bepaald doel voor ogen heeft. Ze kon zich niet meer herinneren wat hij gezegd had toen hij wegging. Het was zo volkomen onverwacht gebeurd. Maar het was dringend geweest. Haar ongerustheid ging over in paniek. Als hij maar geen domme dingen wilde doen. Ze durfde ‘de domme dingen’ die ze in gedachten had niet nader te preciseren. Hij had zo'n trieste, hopeloze blik in zijn ogen gehad. Ze begon harder te rijden. Een nadere beschrijving van ‘de domme dingen’ die hij kon doen drong zich aan haar op. Ze stopte, draaide het raampje open en riep een paar keer: ‘Vincent, Vincent’. Het was nutteloos. Haar stem ging verloren in de donderslagen, die nu een korte, knetterende bijklank hadden gekregen. De regen sloeg naar binnen. Ze draaide het raampje weer dicht en reed verder. Het volgende blok nog, waarin de school lag. Dan moest ze hulp zien te krijgen. Desnoods de politie waarschuwen.
Bij de school stopte ze zo plotseling, dat ze bijna slipte op de natte weg. In een klaslokaal brandde licht. Alle ramen stonden open en tussen het geknetter van het onweer hoorde ze duidelijk Vincents stem.
Vincent bladerde nerveus in zijn boek. Het kwam hem voor dat hij dit alles in een droom beleefde. Langzaam, haast ongemerkt, maar niettemin duidelijk waarneembaar, waren
| |
| |
zijn leerlingen veranderd. Ze zakten steeds meer onderuit. Ze waren ongedurig geworden en legden een onbegrip en onverschilligheid aan de dag voor wat hij voorlas, die hij niet kon verklaren. De gedichten die hij altijd gewaardeerd had schenen voor hen geen betekenis te hebben. Ze toonden nauwelijks bereidheid om naar hem te luisteren. Misschien was het wel te moeilijk voor hen. Hij zocht gejaagd naar iets anders.
‘Hier heb ik iets moderns voor jullie. Het is een heel mooi gedicht. De titel is Suzanne, het is geschreven door een zekere Cohen, die sommige van jullie ongetwijfeld zullen kennen’. Er steeg enig gemompel op uit de klas. Achterin stak iemand zijn vinger op.
‘Ja?’
‘Hebt U het ook op band staan?’
‘Dat is wel mogelijk. Ik geloof haast van wel. Maar het lijkt me beter eerst de tekst te lezen. Dan weten we tenminste waar het over gaat’.
‘Och meneer, alweer een tekst. Die teksten zijn allemaal zo moeilijk. Kunnen we niet meteen naar de muziek luisteren?’
Het was dom geweest om de auto aan de straat te laten staan. De rector woonde in een bungalow, die ver terug lag, verborgen achter bomen en heesters. De oprit was zeker een meter of vijftien, lang genoeg om doornat te worden. Irma belde aan. Ze zag binnen licht branden maar het duurde lang voor er iemand open deed. Ze voelde de regen door de schouders van haar jas sijpelen.
‘Irma, wat doe jij hier nog zo laat? Wat zie je er uit’.
De rector rook naar drank. Hij vroeg haar binnen te komen. In de spiegel in de hal zag ze dat haar haren in verregende pieken langs haar hoofd hingen. Haar regenjas vertoonde grote, doorweekte plekken, op de vloer vormde zich langzaam een grote plas.
‘Ik was juist een borreltje aan het drinken. Dat deden we in Indië altijd als de natte moesson aanbrak. Maar kom toch in
| |
| |
de salon. Dit weer is zeer verraderlijk. Je hebt zo een kou gevat’.
Hij strekte zijn handen uit om jaar jas aan te nemen. Hij scheen bijzonder ingenomen te zijn met baar onverwacht bezoek.
‘Mijn vrouw is al naar bed, maar we kunnen best samen een borreltje drinken’.
lsNee, nee, ik kan niet binnenkomen. Het is dringend.
Vincent is in de school. Hij heeft alle ramen van zijn klas openstaan en het licht aan. Ik kon hem tot op straat horen praten’.
‘Vincent in de school?’ Hij liet zijn handen zakken. ‘Op dit uur? Wat doet hij daar? Ik dacht dat hij ziek was?’
‘Dat dacht ik ook. Een uur geleden belde hij bij me aan. Hij zag er vreselijk uit, zijn kleren waren vuil en zijn handen bloedden. Hij vertrok weer onmiddellijk en zei dat hij iets dringends te doen had’.
‘Kwam hij alleen om dat te zeggen?’ De rector scheen helemaal ontnuchterd te zijn, hij tuitte zijn lippen.
‘Ik begreep er ook niets van. Maar toen hij weg was begon ik ongerust te worden en ben ik hem gaan zoeken’.
‘Je bent hem gaan zoeken?’ Hij tuitte z'n lippen nog meer. ‘Hij deed zo vreemd, zo verward, alsof hij helemaal overstuur was’.
‘En hij had bloed aan zijn handen?’
‘Ja, z'n handen zaten vol snijwonden’.
‘Dan moeten we de politie bellen. Dat hij nou net naar de school moest gaan.’
Irma voelde een harde prop in haar maag.
‘Het lijkt me dat hij eerder een dokter nodig heeft. Ik weet toevallig wie zijn huisarts is. Laten we die bellen’.
De lippen van de rector vormden een klein rondje.
‘Goed. Zoek jij het nummer op dan zal ik bellen’.
De bel hoefde maar twee keer over te gaan voor de dokter opnam.
| |
| |
Vincent kon zijn ogen niet geloven.
‘Thine eyes are made the fools o'the other senses, Or else worth all the rest’, mompelde hij.
Hij had koortsachtig naar Suzanne gezocht op de band.
Terwijl hij met zijn rug naar de klas stond hadden de leerlingen zich verkleed. De dassen en vesten waren verdwenen en hadden plaats gemaakt voor spijkerbroeken en leren jasjes. Sommigen droegen klompen aan hun voeten, anderen dikke wollen sokken met sandalen. Een enkele had blote voeten. De spijkerbroeken waren voorzien van opgenaaide, uitgebeten lappen, die de kinderen een gewild slonzig aanzien gaven. Zowel de jongens als de meisjes droegen sieraden. De band gaf Vincent een korte adempauze, waarin hij alles goed in zich kon opnemen. Hij liep door de klas. Hij zag een jongen met een dromerig gezicht die aan een dun zilveren kettinkje een grote tand om zijn hals droeg als een soort amulet. Een ander had een zilveren kruisje in ieder oor. Een van de meisjes zat in stille extase mee te wiegen op de muziek. Achter in de klas zat een lange jongen met een gebloemd Indisch gewaad aan.
Vincent leunde tegen de muur en betastte zijn hoofd. Het klopte en bonsde en stak. Het was allemaal zo vreemd. Juist toen de band afgelopen was en hij naar voor wilde gaan om de recorder af te zetten, zag hij tot zijn grote vreugde en opluchting een bekend gezicht.
‘Elsje’, zei hij verheugd, ‘ik had je nog niet gezien’.
Ze keek hem met een opgetogen glimlach aan.
‘Kunt U niet iets voorlezen van Shakespeare, meneer’ zei ze zachtjes. ‘Omdat U zei dat hij zo'n beroemde schrijver was, ben ik naar de schouwburg gegaan om een stuk van hem te zien. Het was erg mooi. I must be cruel to be kind’, voegde ze er trots aan toe. ‘Dat vond ik zo mooi, meneer’.
‘Goed Elsje’, zei Vincent. ‘Ik zal jullie een van de drama's van Shakespeare vertellen en af en toe een stukje op de band laten horen. Het wordt voorgedragen door de grootste
| |
| |
acteurs van Engeland’.
Hij voelde zijn zelfvertrouwen weer terugkeren. Elsje lachte hem bemoedigend toe. Terwijl hij naar voren liep om de band op te zetten herkende hij nog iemand.
‘Harry’, zei hij, ‘jou had ik ook al niet gezien’.
‘Paul is de naam, meneer’, zei de jongen.
‘Ja, natuurlijk. Hoe is het met je vader, Paul?’
‘Hij zal wel blij zijn dat het regent. Hij had het erg benauwd de laatste dagen met al dat stof’.
Vol vertrouwen wendde Vincent zich tot de klas en begon het verhaal te vertellen van de generaal die zijn koning vermoordde om zelf koning te kunnen worden.
‘Wat, nu? Midden in de nacht, in dit weer?
Doet hij vreemd? Een leraar? Heb ik altijd een vreemd slag mensen gevonden.
Ja, dat is een patiënt van mij. Is pas nog bij me geweest, bloeddruk was in orde, urine ook, zat alleen wat veel alcohol in, maar een borreltje op zijn tijd kan geen kwaad. U ook? Sinds Indië? Heb hem helemaal onderzocht. Dikke darm was veel rustiger de laatste keer.
Is hij les aan het geven? Rare tijd. Denkt misschien dat het een avondschool is. U bent ongerust? Krankzinnig? Goed, goed, ik kom al. Ben nu toch klaar wakker’.
Het duurde een kwartier voor de dokter kwam. Samen gingen ze te voet naar de school. Het onweer begon weg te trekken, de donder rolde lang en luid over de stad, de regen viel in dikke stralen neer. De rector had een grote, zwarte paraplu. Hij nam Irma onder de arm en drukte haar dicht tegen zich aan, zodat ze niet nat kon worden.
Ze zagen het licht al van verre en toen ze naderbij kwamen hoorden ze een bloedstollend geschreeuw door de open ramen. Iemand riep met een stem vervuld van ontzetting: O horror, horror, horror!
De rector voelde een huivering door Irma's lichaam gaan. ‘Ik heb in Indië mensen gekend, die krankzinnig waren
| |
| |
geworden van de hitte. Vooral vlak voor het begin van de natte moesson. Ik herinner me een majoor die zo gek was, dat hij dacht dat hij een hond was. Hij kroop op handen en voeten over de zaal, blafte en beet de verpleegsters in de kuiten’.
‘Heb niet veel verstand van dit soort zaken’, antwoordde de dokter. ‘Ik zal een ambulante bellen’.
‘De generaal heeft de koning vermoord’, zei Vincent, ‘en een van de edellieden heeft het lijk ontdekt’.
De belangstelling in de klas begon duidelijk af te nemen. De meesten zaten verveeld voor zich uit te kijken. Alleen Elsje was vol aandacht. Om haar te belonen liet hij, als bij toeval de stem op de band nog even zeggen ‘O gentle lady’. Ze straalde.
De verpleger had even overleg gepleegd met de dokter.
‘Dat weet je nooit in zulke gevallen’, zei hij. ‘Ik kan dat zo ook niet beoordelen. Maar we moeten rekening houden met de mogelijkheid dat hij iets wanhopigs doet als wij plotseling binnen komen. Het zou beter zijn als er iemand bij was die hij kent en vertrouwt.
De rector keek naar Irma.
‘Zal ik zijn vrouw gaan halen?’ vroeg ze. ‘Die zal trouwens ook wel ongerust zijn’.
Na een half uur kwam ze terug.
‘Ik heb gebeld en gebeld’ zei ze, ‘maar niemand deed open. De buurvrouw hoorde me bellen en vertelde dat Vincents vrouw al bijna veertien dagen op reis is. Ze wilde graag meekomen’.
‘Ik ken hem niet zo goed’, begon de buurvrouw. ‘Goedendag over de heg en zo. Maar ik heb wel gemerkt dat hij de laatste tijd vreemd deed. Een paar dagen geleden zag ik hem bezig met onze hond. Hij sprong op handen en voeten over het gazon achter de hond aan en liet een ijselijk gehuil horen, als een wolf die tegen de maan huilt. Onze hond was helemaal
| |
| |
overstuur, het arme dier. En laatst belde de postbode bij ons omdat hij geen gehoor kreeg en toen ik de deur opende, stond de buurman spiernaakt in de open deur. Ik wist niet waar ik kijken moest’. Ze sloeg haar ogen schuchter neer. ‘Hij kwam en ging de laatste tijd ook op alle uren van de dag en de nacht. Hij kwam een keer midden in de nacht thuis, ik hoorde hem omdat ik heel licht slaap’, met een blik op de dokter, ‘soms lijd ik zelfs aan slapeloosheid, hij ging het huis binnen en kwam nog geen tien minuten later weer naar buiten, stapte in zijn auto en reed weg. De dag was al aangebroken voor hij terugkwam’.
Ze keek triomfantelijk rond in de vaste overtuiging dat het bewijsmateriaal dat ze aangevoerd had om het vreemde van Vincents gedragingen te staven meer dan voldoende was om bij zijn ontmaskering aanwezig te mogen zijn.
‘Kan ik even naar huis bellen om te zeggen dat ik wat later terug kom’, zei ze in de richting van de rector.
Deze keek vragend naar de dokter en de verpleger.
‘Zal U straks wel thuis brengen’, zei de dokter, ‘Kunt hier wel wachten’.
De buurvrouw was duidelijk teleurgesteld en drukte haar twijfel aan de capaciteiten van de dokter uit door te vragen: ‘U hebt zeker niets tegen slapeloosheid?’
‘Borrel kan nooit kwaad’, zei de dokter. ‘Als U maar niet over de longen drinkt’.
Hij lachte niet en wenkte de verpleger, Irma en de dokter om hem te volgen.
Vincent keek ontmoedigd de klas rond. Enkele van de leerlingen waren met hun hoofd op de bank gaan liggen. Andere onderdrukten met moeite een geeuwgeluid. ‘De zwijnen lusten de paarlen niet’, dacht hij bij zichzelf. Zijn teleurstelling was vermengd met medelijden. Het was ook zo laat, geen wonder dat ze moe waren. En het was moeilijk. En ze waren nog zo jong. ‘Ik zal jullie nog één scène laten horen en dan stoppen we. Als jullie willen kunnen we dan de
| |
| |
volgende keer verder gaan’.
Hij liet zijn blik langs de gezichten gaan. Ze keken hem met lege ogen aan. De scène begint met:
‘Ay, in the catalogue ye go for men’.
Achter in de klas riep iemand: ‘Ik snap er niks van. Die mensen praten zo raar’.
Er klonken meer stemmen.
‘Wat heb ik aan een ouwe koning in Schotland. Wij hebben onze eigen problemen’. Ze begonnen allemaal door elkaar te roepen, luider en luider. Vincent greep naar zijn pijnlijke hoofd. De klas begon voor zijn ogen te draaien, gezichten wentelden voorbij, steeds sneller tot ze onherkenbaar waren. Uit het verwarde geschreeuw ving hij nog slechts hier en daar een kreet op.
‘Wij willen praten. Wij willen onszelf leegpraten!’
De wentelende schijf vol gezichten maakte hem duizelig. Hij hield zich vast aan de lessenaar.
‘Praten is relaties zoeken tussen mensen. Wij willen over ons zelf praten en over U’.
Vincent hief zijn beide handen op om de draaiende gezichten tot stilstand te brengen en stilte te krijgen om iets te kunnen zeggen. Hij wilde hen over zijn eigen leven vertellen, over Sylvia en Irma en Claudia en Fred. Over de melkfabriek en het ongeluk dat hij had gehad.
Ze gingen door de hoofdingang naar binnen, deden het licht niet aan en liepen zo geruisloos mogelijk. Het onweer was voorbij. Er was niets te horen in het gebouw dan het ruisen van de neerstromende regen. De rector liep voorop en beduidde de anderen te wachten. Hij keek door het raam van Vincents klas terwijl hij zijn ogen met zijn hand beschutte tegen het plotselinge licht.
Langzaam kwam de draaiende klas tot stilstand. Eén gezicht maakte zich los uit de massa. Elsje kwam naar voren en zei: ‘Meneer, Uw handen bloeden’. Ze haalde een zakdoek te
| |
| |
voorschijn en veegde daarmee zijn handen af.
Iemand riep: ‘Wij willen de hele mens. Wij willen de naakte leraar’.
Er ging een schok door Vincent heen. Hij deinsde even terug. Dan begon hij zich uit te kleden. De naakte leraar vertoonde zich aan zijn leerlingen.
In de doodse stilte riep nog iemand: ‘Wij willen weten hoe het leven is’.
Vincent aarzelde. ‘Het leven’, zei hij langzaam, zoekend naar woorden, ‘het leven smaakt naar bitter lemon’.
De rector tuitte zijn lippen en fronste zijn wenkbrauwen. Hij wenkte Irma.
‘Ik geloof dat jij het beste als eerste naar binnen kunt gaan’. Irma opende de deur, ging naar Vincent toe en sloeg haar arm om hem heen.
‘Kom, Vincent’, zei ze. ‘Laten we gaan’.
Vincent werd wakker in een vreemde kamer. Er stond geen ander meubilair dan het bed, waarop hij lag. Een diffuus zachtgroen licht liet geen schaduwen toe. Een grote loomheid verzwaarde zijn ledematen zo dat zijn enige verlangen was te blijven liggen en uit te rusten. Hij sloot zijn ogen weer. Achter zijn gesloten oogleden begonnen zich beelden te ontwikkelen, korte flitsen van een lange film, beeldjes die op de montagetafel achtergebleven zijn en alleen voor ingewijden een indruk kunnen geven van de hele film. Naarmate de beeldjes zich aaneenregen tot een groter geheel begon zijn ongerustheid toe te nemen. Er waren grote hiaten, maar wat hij zag deed hem zijn ogen weer openen.
Er drong geen enkel geluid door in het vertrek. Het was er zo stil dat hij zijn eigen ademhaling kon horen. Toen hij zijn keel schraapte leek het geluid niet verder te gaan dan zijn lippen en onmiddellijk geabsorbeerd te worden door de stilte. Zijn hoofd deed pijn en toen hij het met zijn vingers betastte
| |
| |
voelde hij een pleister op de meest pijnlijke plek. Het ongeluk met de melkwagen. Het vulde weer een hiaat op in zijn verknipte film. Het waren onduidelijke beelden zonder geluid maar hij wist dat er een onweer bij hoorde. Simon. Hij had hem alleen laten rijden omdat er iets met zijn moeder was. Hij vroeg zich af hoe de moeder van Simon het nu maakte. Er zat nog een beeldje tussen van een vrouw die midden op straat met haar armen stond te zwaaien. Hij zag haar in zijn achteruitkijk spiegel maar kon haar niet goed thuis brengen.
Hij dommelde weer even weg en in zijn slaap vermengden zich andere beelden met de reeds gemonteerde. Hel was een chaotische film waar nog lang aan gewerkt moest worden om er een zinnig geheel van te maken. Maar hij was zo moe. Zijn armen en benen voelden aan of ze met lood gevuld waren. Zou Sylvia al van zijn ongeluk gehoord hebben? Hij zag er tegen op om haar te ontmoeten en alles uit te leggen. Als de moeheid wegtrok moest hij maar opstaan en naar huis gaan. Dan kon hij orde op zaken stellen en was alles weer gewoon als ze thuis kwam.
De blaas in zijn hoofd was verdwenen, alleen het doffe bonzen onder de pleister hinderde hem. Hij had zijn hoofd zeker bezeerd bij het ongeluk en een bezorgde voorbijganger had hem waarschijnlijk naar het ziekenhuis gebracht.
Hij probeerde rechtop te gaan zitten. Met moeite schoof hij het kussen achter zijn rug om wat steun te hebben. De kamer was rechthoekig, de muren leken crèmekleurig geverfd te zijn maar het licht spreidde er een zacht groen waas over. Er was geen raam. Zou het onweer al voorbij zijn? De stilte in het vertrek was zo intens dat zelfs alle geluid uit zijn hersens weggetrokken werd. De film bleef stom. Het was alsof hij in de ruimte zweefde en slechts door hulp van buiten af naar de aarde kon terugkeren. Hij moest wachten tot iemand het signaal gaf.
Intussen kon hij zijn film verder monteren en plannen maken om er alsnog een happy end aan te krijgen.
| |
| |
Hij had weer geslapen maar kon zelfs niet bij benadering vaststellen hoe lang. In dit vertrek stond de tijd stil.
De moeheid begon uit hem weg te trekken. Hij werd ongeduldig. Wat hij tot nu toe van zijn film gezien had maakte hem onrustig en had hem er van overtuigd dat er van alles te doen was. Zonder veel moeite stond hij op en liep door het vertrek. Hij klopte op de wanden. Het klonk alsof hij op een kussen klopte. Hij ging naar de deur en duwde de klink omlaag, op slot. Wat was dit voor een ziekenhuis, waar ze de patienten opsloten?
In de deur zat een luikje dat slechts van buiten geopend kon worden. In het midden van het luikje zal een klein, rond glaasje. Vincent hield zijn ene oog voor hel glaasje. Het was zijn enige mogelijkheid om contact te krijgen met de buitenwereld. Op dat moment werd hel luikje geopend. Het hoofd aan de andere kant scheen even verrast als Vincent want het deinsde terug. De twee hoofden staarden elkaar enige tijd aan. Vincent herstelde zich het eerst van de schok en zei op minzame toon: ‘Hence, horrible shadow, hence’. Het hoofd aan de andere kant verdween even, er werd een sleutel in het slot gestoken en de deur ging open. Het hoofd dat nu gecompleteerd was door een lichaam, zei: ‘Hier zijn uw kleren. Over een paar minuten kom ik U halen om naar de dokter te gaan’. Hij legde de kleren op het bed, verliet de kamer en deed de deur achter zich op slot.
De dokter was een knorrige man die zijn onderzoek efficiënt verrichtte en Vincents vragen onbeantwoord liet.
Na het onderzoek werd Vincent overgedragen aan een robuuste, vierkante man in een bruin tweed pak die hem vertelde dat hij de leider was van de afdeling waar Vincent voorlopig zou verblijven.
Hij beantwoordde Vincents vragen kort en zakelijk.
‘Ja, z'n huisarts was op de hoogte. Die had hem zelf hier naar toe laten brengen na het nachtelijk avontuur in de school.
Kon hij zich daar niets van herinneren? Dat moest hij dan maar met de psychiater bespreken. Inderdaad, hij stond
| |
| |
onder behandeling van de psychiater van deze afdeling. Nee, nee, dat betekende natuurlijk niet dat hij gek was. Helaas waren er nog maar al te veel mensen, die de psychiater als een gekkendokter zagen, die zelf ook gewoonlijk niet helemaal goed bij zijn verstand was. Ja, zijn vrouw was gewaarschuwd, hoewel het moeite gekost had om haar te bereiken. Hij was al twee dagen hier want ze hadden het wenselijk geacht hem een korte slaapkuur te geven, gezien de toestand waarin hij binnen gebracht werd. Het onweer? O, van twee nachten geleden. Ja, dat was voorbij. Nu regende het.
Hij mocht iedere dag bezoek ontvangen en was vrij om elk moment te vertrekken maar als afdelingshoofd raadde hij Vincent aan om voorlopig te blijven tot het onderzoek helemaal afgesloten was. Iedereen die hier binnenkomt denkt dat hij niets mankeert, maar dan kwamen ze niet, nietwaar? De man in het tweedpak bracht hem op de hoogte van de inrichting en de regels van het huis. Vincent kreeg het gevoel ingedeeld te worden bij een legerafdeling met een speciale opdracht.
Hij was ingedeeld bij groep C, op de verdieping waar ze nu zaten. Iedere afdeling had een eigen eetkamer, waar het eten uit de centrale keuken gebracht werd. De leden moesten zelf de tafel dekken en het eten serveren. Iedereen had een eigen kamer en er was een gemeenschappelijke recreatieruimte op iedere afdeling. Duister voegde hij er aan toe dat er ook een geluiddichte isoleercel was. Vincent was vrij om door het gebouw te lopen, maar moest zich melden als hij naar buiten ging. Waren er nog vragen? Niet? Dan zou hij hem zijn kamer wijzen.
Op zijn kamer kreeg Vincent het eerste contact met de buitenwereld. Zijn raam zag uit over een klein dat. Hij herkende de omgeving. In de verte de begroeide heuvelhellingen. Onderlangs de hellingen een stuk autoweg. Dichterbij platte, moderne gebouwen van twee of drie verdiepingen. Het regende inderdaad. Een onafgebroken
| |
| |
stroom water viel uit de hemel en versluierde het dat als een kralengordijn De hitte die de aarde in de afgelopen weken opgespaard had deed het water verdampen tot een fijne nevel. Het kwam Vincent onwerkelijk voor dat hij hier was. Hij hoorde op school te zijn. Hij had zijn avontuur gehad en nu was hel voorbij. Eén avontuur in dertig jaar tijd was niet te veel, vond hij. Of zou hij toch iets mankeren? Hij moest toegeven dat hij zich ongewoon gedragen had. Maar was dat een reden om hem hier naar toe te brengen. Hij kon zich nog niet alles herinneren van die laatste nacht. De film zat vol strepen en krassen, slechts hier en daar sprong er een duidelijk beeld te voorschijn. Hij kon ieder ogenblik vertrekken had het hoofd van de afdeling gezegd. Misschien was het toch goed om een paar dagen hier te blijven om tot rust te komen en de hiaten in zijn film op te vullen. De eindeloze regen maakte hem mistroostig. Zijn kamer lag in een hoek van het gebouw waar enkele regenpijpen bij elkaar kwamen die door de overvloed aan water een gorgelend geluid produceerden. Het klonk als het gemurmel van stemmen die commentaar leverden op zijn gedachten. Soms meende hij stemmen te herkennen, ‘Daar zit je nou, Vincent, in het gekkenhuis. Waarom moest je ook zo vreemd doen. Waarom moest je anders zijn dan anderen? Wat helpen je citaten nu? Iemand die zich zo gedraagt kan toch geen kinderen opvoeden. Naakt voor de klas staan’.
‘Naakt?’
‘Ja, weet je niet meer, die nacht dat het zo onweerde’.
‘Ja, ja, natuurlijk, weet ik het nog. Ik was een beetje in de war’.
‘En die merel, die je met een haarlint van Sylvia aan de spiegel gehangen hebt. Zoiets doet toch geen normaal mens?’ ‘Het leek toen heel zinnig’.
‘Sylvia zal intussen de merel wel gevonden hebben. Maar zij zal het helemaal niet zinnig vinden’.
‘Sylvia begrijpt zelden iets’.
‘Ze zullen er hier wel achter komen, Vincent. Ze zullen je
| |
| |
analyseren en uitpersen en je dan vertellen hoe je in elkaar zit. Dan kan alles misschien nog goed komen’.
‘Ik laat me niet uitpersen. Ik heb me één keer naakt vertoond, maar voortaan hou ik mijn kleren aan. Over een paar dagen, als ik goed uitgerust ben, ga ik naar huis en dan is alles weer zoals het vroeger was. Ik sta weer iedere dag om zeven uur op, zet thee, ga naar school en leg af en toe een bezoek af bij Fred’.
De gorgelende stemmen lachten met diepe keelgeluiden, schamper en spottend. Vincent wilde niet meer naar hen luisteren en verliet zijn kamer.
De stemmen hadden een weerstand bij hem opgewekt, een koppigheid, die hij niet van zichzelf kende. Hij bekeek de mensen die hij in de gangen tegenkwam argwanend.
Niemand droeg hier witte jassen. Het was misleidend. Waren dit nu allemaal patienten of liepen er ook doktoren en verplegers tussen? Hij ging naar beneden, naar de hal. Er stonden veel planten, er was een aquarium en een volière met tropische vogels. Gemakkelijke zitjes gaven het geheel het aanzien van de hal van een hotel. In een paar kleine winkeltjes werden boeken en tijdschriften, toiletartikelen en kleinere gebruiksvoorwerpen verkocht. In een hoekje, half verscholen achter een grote bos papyrus zat een bleke jongeman heen en weer te wiegen op zijn stoel en een lied te zingen. Een nog jonge vrouw sprak hem aan en begon hem zonder enige inleiding te vertellen waarom ze hier was. Ze had haar man verloren door een auto ongeluk en kon niet over haar verdriet heen komen. Ze hadden beloofd haar hier te zullen helpen. Vincent voelde zich in verlegenheid gebracht en was blij toen ze wegging om iemand anders aan te klampen en over haar verdriet te vertellen. Hij ging op een bank zitten en keek naar de mensen. Langzamerhand begon hij het onderscheid te zien. De patienten hadden allemaal iets naar binnen gekeerds over zich. Ze waren zo in hun eigen gedachten verdiept dat ze de wereld om zich heen slechts zagen vanuit hun wereld, waarin ze zich opgesloten hadden.
| |
| |
Het was deprimerend en Vincent werd vervuld van medelijden. Hoe was het mogelijk dat de mens zo verstrikt kon raken in zijn eigen innerlijk, niet meer uit de doolhof kon komen waarin hij verzeild geraakt was en tastend en zoekend zijn weg probeerde te vinden tussen de dichte hagen door waarachter hij de andere mensen kon zien en horen maar hen niet kon bereiken. Een gevoel van angst bekroop hem.
Hij schrok op uit zijn gedachten toen hij een bekend gezicht meende te zien. Hij sprong op van de bank en riep: ‘Harry, Harry’. De jongeman die hij een eindje verder zag lopen reageerde niet. Zou hij zich vergist hebben? Nee, natuurlijk niet. ‘Paul, Paul’. De jongeman bleef staan en keek verrast om. Vincent ging naar hem toe.
‘Paul, hoe kom jij hier terecht?’
‘Mijn vader is gestorven, meneer. Het was een grote schok voor me. Ik heb er een zenuwinzinking van gekregen.
Depressies en zo’.
‘Wanneer is het gebeurd, Paul’, zei Vincent met trillende stem
‘Twee dagen geleden, meneer. In die nacht dat het zo onweerde. Het was afschuwelijk. Voor het begon te regenen was het erg benauwd en waaide er veel stof op. Dat kon hij niet verdragen. Hij had stoflongen, weet U. Hij is gestikt in zijn benauwdheid’.
‘Dat is de weg die wij allemaal moeten gaan, Paul. Het is natuurlijk’. Het klonk vals en Vincent besefte dat hij Paul niet kon troosten met deze woorden. In zijn verwarring zei hij: ‘But you must know, your father lost a father, that father lost, lost his’. Hij zweeg en voelde zich ongelukkig.
‘Ik weet het meneer, maar de dokter zegt dat er meer achter zit. Hij zegt dat ik een schuldcomplex heb. Ik rookte wel eens op de W.C. om hem dwars te zitten. Daar kreeg hij het benauwd van. Misschien dat ik toch nog probeer om dokter te worden. Om boete te doen, begrijpt U. Maar de dokter zegt dat het geen goed motief is. Soms weet ik het allemaal
| |
| |
niet meer’. Hij bleef nog even nadenkend staan, gaf Vincent dan een hand en ging weg, teruggetrokken in zijn eigen wereld van schuld en boete.
De volgende dag had Vincent het eerste onderhoud met zijn psychiater. Vanaf het moment dat hij hem zag, had hij een hekel aan hem. Hij had een koude, hooghartige uitdrukking op zijn gezicht. Hij riep bij Vincent de weerstand en koppigheid op, die hij al eerder gevoeld had. Hij bood Vincent een lage stoel aan en ging zelf aan zijn bureau zitten. Vincent kon alleen zijn hoofd en zijn voeten zien. De man zat ongegeneerd in een map met papieren te bladeren, zich schijnbaar niet bewust van Vincents aanwezigheid. Vincents aandacht dwaalde af. De kamer was koel en zakelijk ingericht. Hij vroeg zich af of hier het woord ‘klinisch’ paste. Een stalen bureau in zacht groene kleuren, stalen kasten met mappen, de wanden muisgrijs. Op een van de stalen kasten een bronzen buste, waarschijnlijk van de oprichter, misschien van Freud of Jung of Adler. De buste had een streng gezicht met harde ogen, die gewoon waren om in zielen te kijken.
Vincent had een hekel aan het borstbeeld, wie het ook voorstelde. De psychiater keek plotseling op van zijn map en staarde Vincent aan. Het was waarschijnlijk een routine truc. ‘Zo, U bent dus melkboer geweest, in tijdelijke dienst?’
Vincent voelde zich gekrenkt in zijn beroepseer en zei vinnig: ‘Ik ben werkzaam geweest in het productieproces en het transport van een melkonderneming’.
‘Waarom deed U dat? U had toch eigenlijk op school moeten zijn?’
‘Het was mijn zucht naar avontuur’.
‘Avontuur in een melkfabriek?’
‘Bent U ooit in een melkfabriek geweest? Hebt U ooit de sissende stoomslangen gehoord? Een vul machine gezien? Ooit op de poedervloer gestaan? Och, U zou het toch niet begrijpen’.
Vincent zag dat de man nijdig was, maar zijn professionele
| |
| |
geduld bewaarde.
‘Maar U had in die tijd eigenlijk les moeten geven. Een gebrek aan professioneel verantwoordelijkheidsgevoel’. ‘Och, op dertig jaar maken een paar lessen niet zoveel verschil’.
‘Mm. We zullen deze zaak grondig aanpakken. Bij het begin beginnen. We zullen voor Uw geval het hele team inschakelen’.
Hij verdiepte zich weer in de papieren. Vincent wist niet of hiermee het eerste onderhoud afgelopen was. Hij keek naar het borstbeeld op de stalen kast. Het scheen hem toe te grijnzen.
‘U kunt nu naar Uw afdeling terug gaan. Morgen praten we verder. Over vijf minuten moet ik vergaderen met het team’. Later in de middag kreeg Vincent bezoek van Sylvia.
Ze was opgewonden en voelde zich onwennig in deze omgeving.
‘Vincent hoe kon dit allemaal gebeuren? Het was zo'n schok voor me. Ik ben hals over kop terug moeten komen. En juist op het moment dat ik belangrijke contacten begon te leggen. Ik ben toch al zo gevoelig, vooral in zaken die de geest aangaan. Begrijp je wat voor een schok het voor me was? Nee, natuurlijk begrijp je dat niet, in jouw toestand. Fred was diep bezorgd over je toen hij er van hoorde. Hij komt zo vaak in aanraking met dit soort gevallen. Hij heeft een goede relatie met de kinderen op zijn school. Ze praten vaak met hem over hun geestelijke moeilijkheden. Hij noemt het een priesterlijke roeping. Hij laat je groeten en ik moest je zeggen dat je te allen tijde bij hem terecht kunt voor een gesprek. Hij kan je misschien beter helpen dan die psychiater. Hij is zo sensibel, begrijp je’.
Ze zaten in het kleine restaurant in de hal en dronken een kop koffie. Vincent had behoefte aan een glas whisky, maar de buffet juffrouw had hem gezegd dat ze geen sterke drank mochten verkopen. Hij was blij geweest toen Sylvia kwam en had haar van top tot teen bekeken als iemand die hem
| |
| |
dierbaar was maar die hij zo lang niet gezien had dat hij niet goed meer wist hoe ze er uit zag. Terwijl ze sprak verstikte zijn blijheid langzaam. Zijn ogen werkten als zoomlenzen. Onweerstaanbaar zoomden ze in op haar hoofd, haar gezicht, haar mond, tot haar lichaam nog slechts bestond uit snel bewegende lippen, die alsmaar groter werden.
‘Ik heb gehoord dat je in een fabriek gewerkt hebt. Hoe kon je zo iets schandelijks doen, Vincent Je roeping zo verloochenen achter mijn rug om. Ik was nog maar net thuis toen de buurvrouw al kwam vragen of ze iets voor me kon doen in deze moeilijke uren. Ze genoot er van. Ze was er bij geweest, zei ze, toen ze je uit de school haalden. Je was, je was helemaal,... nou ja dat doet er nu niet meer toe. Ik hoop dat die psychiater je gauw beter maakt, al heb ik niet veel vertrouwen in hem. Hij is een enge man’.
Vincent was gebiologeerd door haar mond. De lippen bewogen onophoudelijk, ze gingen van elkaar en sloten zich weer, ze vormden rondjes en ellipsen, kwamen naar voor en weken terug.
‘En het huis, het was een bende in huis. Er hing een afschuwelijke geur in de slaapkamer. Ik vond zelfs een dode vogel naast mijn toiletspiegel. Ik moest er van kokhalzen. Dat je die vogel niet gezien hebt. Hij moet wel naar binnen gevlogen zijn toen je weg was. Je bent natuurlijk dagen niet thuis geweest en het arme dier is gestorven van honger. En de gordijnen lagen op de grond en een van mijn haarlinten van natuurzijde. Het was vreselijk. De buurvrouw zei zelfs dat je een keer aan de deur verschenen was, zonder..., helemaal... nou ja, het doet er niet toe wat dat mens zegt. Het zal toch wel gelogen zijn. Belachelijk dat jij helemaal... Ze boog zich naar Vincent toe. De lippen werden groter, ze gingen vragend van elkaar en leken Vincent te willen opslokken.
‘Wat zegt Claudia er van?’
‘Claudia, dat domme schaap. Ze deed niets dan lachen toen ze hoorde dat je op een melkfabriek gewerkt hebt’.
| |
| |
‘That is not it at all,
That is not what I meant at all’.
‘Dat moet je ook maar tegen je psychiater zeggen. Dat je altijd zinnetjes aanhaalt uit Shakespeare. Maar ik moet nu gaan. Ik krijg vanmiddag een koper voor “De Daad”. Ik kan het ding niet meer zien sinds ik ontdekt heb wat voor een charlatan Drs. Veldbrant is’.
Ze gaf Vincent een kus op zijn wang en liet hem achter bij zijn koud geworden koffie.
De rest van de middag en avond bracht Vincent op zijn kamer door. Hij zette zijn stoel voor het raam en keek uit over de glimmende parkeerplaats, de druipende gebouwen en het verregende landschap daarachter. De wind stak op en joeg de zware wolken langs de hemel. Aan de rand van de parkeerplaats stond één oude appelboom, die ze gespaard hadden bij de bouwwerkzaamheden. De wind rukte heftig aan de takken, en nam een paar bladeren die tijdens de grote droogte afgestorven waren mee, hoog de lucht in. Vincent had medelijden met de boom, hij stond daar zo onbeschut temidden van het geweld om hem heen.
Het werd vroeg donker, de wind ging liggen en het begon weer te regenen in plotselinge, hevige buien.
Hij nam niet de moeite om het licht aan te doen. De lichten van de stad flitsten aan in de verte, de autoweg werd afgebakend door sterke oranje lampen, versluierd door de regen. Er was niets te horen dan de gorgelende stemmen van de regenpijpen.
Hij ging op het bed liggen en luisterde. Ze spraken met diepe keelklanken.
‘Was je blij met het bezoek van Sylvia, Vincent? Ze stond zeker wel te kijken van alles wat je gedaan hebt toen ze weg was’.
Hij gaf geen antwoord.
‘Of viel het soms tegen?’
Gemelijk zei hij: ‘Ze was een beetje vreemd’.
| |
| |
De stemmen lachten uitbundig.
‘Dat moet jij nog nodig zeggen. De vreemden zitten hier, een heel gebouw vol’.
‘Ik bedoel’, antwoordde hij geduldig, ‘dat ik haar lang niet meer gezien had. Ik was vergeten hoe ze er uit zag’.
‘Herinner je het je nu weer? Haar gezicht, haar ogen, haar lippen? Was je niet bang dat ze je zou opslokken met die lippen?’
Ze lachten zo hard dat het geluid door de zinken regenpijpen langs het hele gebouw rolde.
‘Maar je bent hier in goede handen. Ze weten hier hoe ze angsten moeten aanpakken. Ze halen ze naar boven uit je diepste binnenste. Hier zitten experts die graven en graven tot ze je geheimste gedachten aan het licht gebracht hebben. Dan zul je naakt voor hen staan’.
Vincent kon de treiterende stemmen niet meer aanhoren en stopte zijn oren dicht.
Midden in de nacht werd hij wakker. De regen was opgehouden en tussen de jagende wolken door viel het zwakke schijnsel van de maan in zijn kamer. Hij was wakker geworden door een geluid en hij voelde de onzichtbare aanwezigheid van iemand bij de deur. Hij zag de klink langzaam omlaag gaan, door de kier van de deur viel een kleine, ronde lichtvlek op de vloer. Hij sloot zijn ogen en hoorde de ademhaling van zijn nachtelijke bezoeker naar het bed toe komen. Het licht gleed over zijn gezicht en drong door zijn oogleden, slechts een enkel ogenblik, dan was het voorbij. De ademhaling verwijderde zich.
Toen hij zijn ogen weer opende was het volslagen donker in de kamer, het licht van de maan was weggevaagd, de regen kletterde in alle hevigheid tegen het raam.
Het lachen van de regenpijpen zwol aan van een reutelend gegiechel tot een roffelend gebulder.
Het borstbeeld bekeek hem vanaf de stalen kast nieuwsgierig en onderzoekend. Vincent keek uitdagend terug.
| |
| |
‘The Devil damn thee black, thou cream -fac'd loon, mompelde Vincent.
‘Wat zegt U?’ vroeg de psychiater opkijkend van zijn papieren.
‘O, niets van belang. Ik was even in gedachten. Ik heb de gewoonte om af en toe een citaat te gebruiken. Is moeilijk af te leren als je het eenmaal aangewend hebt. Komt waarschijnlijk door het vak’.
‘Wie citeert U dan zoal?’
‘Meestal Shakespeare. Routine van de school veronderstel ik. Huisarts zegt dat het geen kwaad kan. Zou het zelf niet kunnen, zei hij’.
‘Wat Uw huisarts zegt, zullen we maar buiten beschouwing laten. Wij verrichten hier ons eigen onderzoek’.
Vincent kreeg steeds meer een hekel aan de man.
‘En we zullen ver terug moeten gaan’.
Vincent dacht terug aan zijn geboortedorp, de oude school die verdwenen was, de bibliotheek, de gelukkige omzwervingen door de bossen en langs de velden. Hij was even uit het veld geslagen door de vraag: ‘Hebt U borstvoeding gehad?’
Maar hij herstelde zich snel.
‘De laatste jaren niet. Wel pasteur, steriel en pro-mel. En niet te vergeten M.1.5’.
Heel even leek het of de onderkaak van zijn ondervrager naar beneden zou zakken, maar hij beheerste zich, nam een stuk papier en terwijl hij schreef, las hij half luid: ‘Patient onwillig om mee te werken’.
‘Was U een ongewenst kind?’
‘Dat weet ik niet. Voor zover ik mij herinner hebben mijn ouders deze kwestie nooit met mij besproken’.
‘Gebrekkig geheugen’, luidde de goed verstaanbare aantekening.
‘Ik kan het me nauwelijks voorstellen. Ik heb een heel gelukkige jeugd gehad. Van Fred kan ik me wel voorstellen dat hij ongewenst was. Die heeft het trouwens nog erg
| |
| |
moeilijk’. De psychiater raadpleegde van tijd tot tijd een lijst en vuurde de ene vraag na de andere op Vincent af, maar Vincent hield stand en putte kracht uit zijn citaten en de korzelige uitdrukking die hij op het gezicht van het bronzen borstbeeld dacht te zien.
Aan het eind van de ochtend zette de dokter hem een koptelefoon op en startte een bandje. Vincent hoorde vreemde ruisende en reutelende geluiden. Na enkele minuten werd de band stopgezet.
‘Herkent U deze geluiden?’
‘Ze deden me denken aan de vader van Paul. Die had stoflongen, begrijpt U’.
‘Het waren prenatale geluiden’, zei de dokter geprikkeld. Met een laatste blik op het borstbeeld verliet Vincent de kamer en begaf zich naar het eetzaaltje, want hij moest vandaag de tafel dekken en het eten distribueren.
Het zaaltje had een grote glazen wand aan de gangkant. Het was in vrolijke kleuren geverfd en er stond een lange tafel, waarop hij voor tien mensen moest dekken. De gewoonlijk zwijgzame, sombere stemming aan tafel vormde een schrille tegenstelling met de opgewekte kleuren. Op de eenvoudige houten stoelen lagen oranje kussens. In een hoek stond een apart tafeltje met een electrische kookplaat voor het geval iemand tussendoor koffie wilde zetten. Toen de wagen met het eten binnengereden werd nam Vincent de schalen er af en zette ze op tafel. Vandaag was het kip met appelmoes. Hij zag er tegen op om weer aan tafel te gaan met al die treurige in zichzelf gekeerde mensen, die tijdens het eten, net als bij al hun andere bezigheden voortdurend met zichzelf bezig waren en hun problemen om en om wentelden in hun geest. Vincent draaide de knop van de kookplaat op drie en zette de schaal met appelmoes er op. Hij vroeg zich af hoe ze hierop zouden reageren. Na een paar minuten begon de appelmoes te dampen en te pruttelen. Hij zette de schaal weer op tafel. Een voor een kwamen ze de zaal binnen, de man die voortdurend met zijn hoofd schudde, de man met de lange
| |
| |
magere hals, waarin de adamsappel onder het slikken verontrustend hoog naar boven schoot, het vrouwtje dat aan één stuk door in haar handen wreef, de jongen met de grote, weemoedige ogen, die over de hoofden van de anderen heen naar een betere wereld staarde.
Vincent werd vervuld van medelijden. Ay, in the catalogue ye go for men. Ze aten de hete appelmoes op zonder protest.
Fred kwam met gebogen hoofd naar hem toe. Pas toen hij vlak voor Vincent stond keek hij op, stak zijn hand uit en zei: ‘Het spijt me, Vincent’.
Vincent schudde de hem toegestoken hand en zei verbaasd: ‘Wat spijt je?’
‘Dat ik de symptomen niet onderkend heb. Jouw vreemde gedrag was natuurlijk een signaal van onbehagen. Er moet een stuk ongenoegen, ergens diep in je binnenste gehuisd hebben. Het was een kreet om hulp, denk ik’. Zijn gezicht was betrokken en berouwvol.
‘... Come on;
Gentle mij lord, sleek o'er vour rugged looks’.
‘Wat zeg je?’
‘Til er niet te zwaar aan Fred, het gaat al een stuk beter. Hoe is het met Claudia?’
Een lichte blos verspreidde zich over Freds gezicht. Het duurde lang eer hij antwoord gaf.
‘Jij bent de eerste die ik het vertel, Vincent, met volledige instemming van Claudia uiteraard. Claudia is in verwachting’. ‘Proficiat, van harte proficiat, beste kerel. Dat zal een hele verandering in jullie leven brengen’.
‘Ik heb mijn hele opvatting over het leven gewijzigd, Vincent’.
‘Hoezo? Heb je een besluit genomen over het al of niet eten van eieren?’
Fred keek hem vragend aan.
‘O, dat. Dat is van de baan. Het was een vergissing. De nadelige gevolgen voor onze psyche waren te groot. Wij eten
| |
| |
weer alles. Vandaag hadden we hamschijf. Claudia had hem heel zorgvuldig gebakken. Lang laten sudderen. Het vlees was zo mals als boter. Maar daar doelde ik niet op. Ik doe nu al een hele tijd aan yoga en het heeft mijn leven veranderd, er een ruimer perspectief aan gegeven, zou ik willen zeggen. Er is een grote rust over me gekomen, Vincent’ zei hij duidelijk ontroerd. ‘Soms voet ik me helemaal een met het Universum. Als ik in mijn rusthouding lig en aan mijn enkelbanden denk, voel ik de geheimzinnige krachten van het universum door me heen stromen. Het maakt sterk, Vincent, het geeft kracht. Ik kan mijn verantwoordelijkheden beter aan. Zo ben ik naar het aanvaarden van het vaderschap toegegroeid. Claudia en ik hebben een goed gesprek gehad. Ik heb haar leren zien, dat wij onvolledig waren’.
‘Gaan jullie nu toch naar de Galapagos eilanden?’
‘Nee, dat gaat niet door. Claudia vindt het onverantwoord in haar toestand. Ik heb haar nog gezegd dat haar toestand de gewoonste zaak van de wereld is, dat ze het niet moet zien als een uitzonderingspositie, maar ze was niet te overreden’. ‘Hoe gaat het met Sylviar?’
‘Ze houdt zich kranig. Maar ze is zo gevoelig. Het is waarschijnlijk een familietrekje. We mogen de schok die ze gehad heeft niet onderschatten, niet minimaliseren. De spanning zit dicht onder de oppervlakte. Ze is aan vakantie toe. Ik heb aangeboden haar naar Italië te vergezellen, voor het geval ze onderweg mocht instorten. We kunnen haar in deze omstandigheden niet alleen laten gaan’.
‘Jullie gaan dus naar Italië?’
‘We hebben vanmiddag de reis geboekt. Je moest ook eens naar Italië gaan, Vincent. Voor een beschaafd mens is het een must. Echt waar Ik meen het’.
Hij vertrok opgewekter dan hij gekomen was, en adviseerde Vincent bij het afscheid aan yoga te gaan doen omdat het bevrijdend werkte, de mens los maakte van zichzelf en verenigde met het Universum.
| |
| |
Vincent had de wekker zo gezet dat hij vijf minuten voor de nachtcontroleur kwam, gewekt werd. Hij stond geruisloos op, trok de dekens recht en legde zijn handdoek tot een bal in elkaar gedraaid op zijn hoofdkussen. Daarna ging hij achter de deur staan. Hij zag hoe de klink langzaam omlaag ging. Hij hield zijn adem in. Door de kier van de deur gleed de kleine, ronde lichtvlek binnen. De deur ging verder open en een man stapte zachtjes binnen. De lichtvlek gleed over de vloer, naar het bed toe en ging omhoog om het kussen te beschijnen. Op dat moment deed Vincent een stap naar voor en riep luidkeels met rauwe stem: ‘Let it come down, then’. Daarna stiet hij een paar bloedstollende kreten uit. De man bleef een paar seconden verstijfd staan, liet met een hoge, overslaande piepstem een paar brabbelende geluidjes horen, smeet zijn zaklamp weg en rende de kamer uit.
Vincent nam de handdoek van het kussen en hing hem netjes over het rekje. Daarna ging hij op zijn bed zitten en luisterde naar de regen. De regenpijpen joelden en gierden alsof ze nooit meer op zouden houden.
Hij zat nog maar nauwelijks of de deur werd opengesmeten en het licht aangeknipt. Het hoofd van de afdeling stormde binnen. Hij had zijn bruine tweedjasje inderhaast aangetrokken, maar was voor de rest gekleed in pyjama. Hij was woedend en schreeuwde Vincent toe: ‘Wat heeft dat te betekenen, om onze nachtbroeder zo te laten schrikken’.
‘Ik droomde dat ik thuis was en er een inbreker de slaapkamer binnenkwam. Ik wilde Sylvia beschermen. Toen ik wakker werd wist ik zo gauw niet waar ik was, ik zag de deur opengaan en wilde de inbreker verjagen door hem te laten schrikken. Het spijt me’.
Het afdelingshoofd zei niets meer en verliet de kamer terwijl hij de deur nijdig achter zich dicht trok.
Sinds die nacht maakte Vincent er een gewoonte van om op ongeregelde tijden 's nachts op te staan, en in de deuropening een onmenselijk gebrul uit te stoten. Daarna dook hij in bed en was al in een diepe, droomloze slaap
| |
| |
gevallen voor het panische tumult op de gang bedaard was. Het gaf hem veel voldoening.
Het was verbazingwekkend hoc groot de eenvormigheid van de dagen werd in dit vreemde instituut De zomervakantie was begonnen. Sylvia was met Fred naar Italië vertrokken. Ze stuurden hem nu en dan een ansichtkaart met een uniek kunstwerk er op. Na het grote onweer scheen de zomer voorgoed gebroken te zijn. Het weer bleef wisselvallig, regenbuien en stormvlagen werden afgewisseld door korte perioden waarin de zon waterig aan de hemel stond. Soms zwierf Vincent wat rond door het gebouw maar het grootste deel van de dag bracht hij door op zijn kamer. Hij had in het winkeltje in de hal een detective roman gekocht maar kon zijn aandacht er niet bij houden. Dan zat hij voor zijn raam en keek naar de oude appelboom. Zijn enige momenten van spanning waren de gesprekken met zijn psychiater waarin hij kwistig met citaten strooide. Toen hij tijdens een van de gesprekken half verborgen onder de papieren op het bureau een uitgave zag liggen van de verzamelde werken van Shakespeare, mompelde hij; ‘You would play upon me; you would pluck out the heart of my mystery’, en voegde er duidelijk verstaanbaar aan toe Hamlet act III scene II.
De dokter stak zijn hand nauwelijks merkbaar uit naar het boek maar herstelde zich onmiddellijk. Een lichte blos trok over zijn wangen. Op het gezicht van het bronzen borstbeeld verscheen een aanmoedigende glimlach.
Zijn hele leven was systematisch doorgenomen. Het was te onsamenhangend om er definitieve conclusies aan te verbinden. Misschien zou een analyse van zijn dromen nog feiten uit zijn onderbewustzijn aan het licht brengen, veronderstelde de dokter.
Vincent verzweeg de bananen en de pompelmoezen. Sinds hij in de inrichting verbleef genoot hij iedere nacht van een lange, droomloze slaap, slechts af en toe onderbroken door zijn weloverwogen nachtelijk gebrul. Omdat de dokter zo aandrong vertelde Vincent hem dat hij in een van zijn
| |
| |
dromen over straat liep en een vreemde man tegenkwam die aan een haarlint een dode merel om zijn hals droeg. De man hield hem staande en zei; ‘I have killed the bird that made the breeze to blow’. Hij was wakker geworden van de stank die de dode vogel verspreidde.
De dokter keek hem achterdochtig aan, wierp een steelse blik op de verzamelde werken van Shakespeare en schreef de vreemde droom vervolgens op. Het borstbeeld las met nauwelijks verholen leedvermaak over zijn schouder mee.
Irma kwam op bezoek. Vincent zat een beetje verlegen tegenover haar. Hij wist niet wat hij zeggen moest en verontschuldigde zich tenslotte maar voor de bewuste nacht waarin hij haar in de steek had gelaten. Ze had een fles whisky voor hem meegebracht, die ze in haar tas hield tot ze weg ging. Vincent smokkelde de fles onder zijn jas naar zijn kamer.
‘Je zei toen dat je nog een verrassing voor me had’, zei Vincent opgelucht door zijn verontschuldiging. ‘Was dat die fles?’
‘Welnee, ik ben verloofd’.
Vincent voelde het bloed uit zijn gezicht wegtrekken. Zijn handen, die op tafel lagen begonnen te trillen. Irma nam zijn handen in de hare en zei: ‘Je kunt toch komen, hoor, wanneer je maar wil’.
Yorick kwam samen met de bedrijfsleider. Yoricks stengelachtige hals was nog magerder geworden en zag er nog breekbaarder uit. Zijn hoofd wiegelde zacht heen en weer als een grote vrucht die rijp is om geplukt te worden. Om zijn linker arm droeg hij een brede, zwarte band. Zijn moeder was gestorven zonder bij bewustzijn te zijn gekomen. Ze had haar zoon geen afscheidswoord meer kunnen toeschreeuwen. De woorden van deelneming die Vincent sprak werden beantwoord met een vriendelijke glimlach. De bedrijfsleider kruiste zijn armen voor zich op tafel en
| |
| |
bekeek Vincent met de nieuwsgierige voldoening van de onderzoeker die een zeldzame varieteit ontdekt heeft en de hoop en verwachting koestert dat deze naar hem genoemd zal worden.
‘Ik zag meteen dat je een rare was. In zo'n bedrijf krijg je mensenkennis. Toen je de overal opraapte waar die lummel op had staan trappen, dacht ik bij mezelf: ‘Die man is anders’. Ik had direct in de gaten dat je niet in ons bedrijf paste, maar ik kon je niet wegsturen’.
Daarna staarde bedrijfsleider Vincent lang en aandachtig aan, als iemand die maar niet kan begrijpen waarom juist hem het grote voorrecht ten deel moest vallen.
‘Vandaag sluiten we het onderzoek af. Ik heb alle mogelijkheden uitgeput die de psychiatrische wetenschap mij biedt. Ik moet helaas bekennen dat ik geen duidelijk inzicht heb gekregen in Uw persoonlijkheidsstructuur’. Het borstbeeld op de kast grijnsde triomfantelijk.
‘Ik wil nog één kleine test doen. Dan volgt morgen de bespreking met het team, waarbij Uw aanwezigheid vereist is en zullen wij trachten een oplossing voor Uw problemen te vinden’.
De dokter sprak op een enigszins verbitterde toon. Hij nam een vel papier uit zijn la en legde het Vincent voor. Op het papier was niets anders te zien dan een grote inktvlek. De vlek was niet rond maar langwerpig met een sterk gekartelde rand en omgeven door kleinere spatjes buiten de eigenlijke vlek. Vincent keek de dokter vragend aan.
‘Ik wil dat U deze afbeelding goed bekijkt. Probeer Uw geest te bevrijden van alle gedachten, zodat Uw onderbewuste lustgevoelens gereflecteerd worden in de inktvlek. Geef Uw libido een kans. Spreek niet te vroeg, maar ongeremd’. Vincent was er niet helemaal zeker van wat er van hem verlangd werd maar hij bekeek de vlek aandachtig. Het borstbeeld boog zich voorover, over de rand van de kast om mee te kunnen kijken en geen woord te missen van wat
| |
| |
Vincent ging zeggen.
‘Het lijkt op Schotland. Die diep ingekerfde kust, al die eilandjes er om heen. Dat zou Kyle of Lochalsh kunnen zijn en dat Killiecrankie. Kingussie kan ik zo gauw niet vinden. Dat kleine puntje daar zou de whiskyfabriek kunnen zijn aan de voet van de Ben Nevis’.
Hij zweeg maar zijn droom over Schotland ging door.
De dokter had aanvankelijk met stijgende verbazing geluisterd maar liep nu de kamer op en neer terwijl hij gespannen zijn handen samenkneep en opende. Het duurde enkele minuten voor hij op zijn beheerste, professionele toon kon vragen: ‘Hebt U nog fysieke klachten?’
Gedachtenloos antwoordde Vincent: ‘Een beetje pijn in mijn rug. Bloeddruk en dikke darm zijn in orde’.
Hij ontwaakte pas uit zijn droom toen het papier met de inktvlek voor hem weggegrist werd.
‘Dan zal ik Uw rug nog even nakijken’.
‘Mijn rug?’
‘U zei zo juist dat U rugklachten had’.
‘O, dat heeft niets te betekenen’.
‘Toch maar even nakijken om een volledig rapport te hebben’.
Vincent trok zijn jas uit, boog zich voorover en hield zich, op verzoek van de dokter aan de stalen kast vast. Hij mijmerde nog na over Schotland. De dokter betastte zijn rug en kneep geheel onverwacht zo hard hij kon met zijn duimen op de meest gevoelige plaats. Vincent slaakte een kreet van pijn en schoot overeind om aan de pijnlijke druk te ontkomen.
Daarbij stootte hij tegen de kast, het borstbeeld wankelde, leek een uiterste poging te doen om zijn evenwicht te bewaren, maar schoot dan voorover en viel over Vincent heen op de voet van de dokter. Deze stiet een enkele, overslaande gil uit, wankelde naar zijn stoel en bleef daar kermend zitten. Vincent rende de kamer uit om hulp te halen.
| |
| |
De bespreking met het team duurde slechts kort. Ze zaten met zijn vijven een beetje verloren in een te grote conferentiezaal. De psychiater kwam als laatste binnen strompelen met zijn voet in het gips. Hij gaf een overzicht van zijn bevindingen, waarnaar Vincent nauwelijks luisterde. Hij had een vaag voorgevoel van onheil, als een examenkandidaat die een goed examen afgelegd heeft maar op het laatste moment een valstrik vermoedt.
De psychiater bladerde in zijn papieren en nam fase na fase van het onderzoek door. Soms knikte de sociaal werker, dan weer het afdelingshoofd, dan de coördinator van het team. Vincent vond het moeilijk om zijn aandacht op het gebeuren te concentreren. Zijn gedachten dwaalden telkens af. Hij voelde pareltjes zweet op zijn voorhoofd en zijn rug. Zijn lippen tintelden van nerveuze spanning.
Eindelijk was het zo ver.
‘Zoals ik de patient gisteren al verteld heb, het is zeer moeilijk gebleken om een helder inzicht te krijgen in zijn persoonlijkheidsstructuur. De enige conclusie die wij uit onze bevindingen kunnen trekken is dat de patiënt’, hij keek over Vincent heen naar de achterwand, ‘niet sociaal kan functioneren’
Vincent keek op. Niet sociaal functioneren. Wat betekende dat in godsnaam?
‘Wij zullen alle papieren voor U in orde maken, die nodig zijn om U aan het arbeidsproces te onttrekken’,
‘Bedoelt U dat ik niet meer terug ga naar school?’
‘Daar komt het op neer. Er zullen nog wat formaliteiten vervuld moeten worden. Een paar keuringen en wat formulieren maar daar hoort U te zijner tijd nog van’.
De klap kwam zwaar aan maar Vincents hart was zo verhard dat hij zijn zelfbeheersing niet verloor.
‘I am tied to the stake, and I must stand the course’, mompelde hij en voegde er hardop aan toe: ‘King Lear Act III, scene VII’.
's Middags pakte hij zijn koffer en ging naar huis zonder van
| |
| |
iemand afscheid te nemen.
Het huis was leeg en kil. Vincent zwierf als een geest van het verleden door de kamers. Alles was netjes opgeruimd. Op de slaapkamer waren de gordijnen weer opgehangen. De spiegel was vervangen door een nieuwe met veel verguldsel. Hij had er meteen een hekel aan.
Door het raam van de slaapkamer zag hij dat het gazon zich geheel hersteld had van de droogte. De hond van de buren stond midden op het gazon maar rende in paniek weg, naar het gat in de heg, toen Vincent het gordijn opzij schoof.
Hij zette theewater op en ging naar de brievenbus die uitpuilde. Er waren een paar ansichtkaarten bij de post van Sylvia en Fred met veel groeten en de veronderstelling dat hij intussen wel weer thuis zou zijn. Hij sorteerde de kranten en bladerde er achteloos door. Er was hongersnood in India en overstromingen, er was een vliegtuig gekaapt en een cycloon had Japan getroffen. In het Kanaal waren olievlekken waargenomen. Het water kookte. Vincent zette thee, maar wierp bij nader inzien het kopje leeg in de gootsteen. Hij ging naar de kast en schonk een glas whisky in. Buiten begon het weer te regenen.
De volgende dag ging hij naar een boekhandel en kocht een hele stapel boeken, want het zou een lange winter worden. Hij liet zich adviseren door de lange, bleke, breekbare jongeman, die kleine blosjes op zijn wangen kreeg van opwinding toen Vincent er in toestemde om ook ‘Happy Days’ mee te nemen, ondanks zijn waarschuwing dat het geen vrolijk stuk was en er veel eenzaamheid in voorkwam. De zomervakantie liep ten einde. De kinderen verdwenen van de straat en het werd stil. Sylvia was teruggekeerd, geheel hersteld van haar inzinking en heropende haar verbouwde galerij.
Het najaar kwam met veel mist en motregen. Nog een keer ging Vincent terug naar zijn oude school. Op een nevelige herfstdag stapte hij in zijn auto en reed langs de vertrouwde
| |
| |
weg, die hem nu vreemd voorkwam. Hij parkeerde de wagen een paar straten van de school af en ging te voet verder. Tegenover de school ging hij huiverend op een bank zitten en zette de kraag van zijn overjas hoog op. De meeste ramen waren gesloten, slechts hier en daar stond er een op een spleet en drong een stem tot hem door. De mist verdichtte zich tot melkwitte wolken. De aarde scheen teruggekeerd tot de eerste fase van haar ontstaan. Vincent stond op en ging naar het gebouw. Hij hield zijn handen voor zich uitgestrekt. Behoedzaam liep hij over de strook gras die de school omgaf tot zijn vingers de bakstenen muur raakten. Vlak boven hem moest een raam zijn. Hij hoorde een gedempte stem doceren, hij kon niet uitmaken wie van zijn collega's het was. De stem verwijderde zich en kwam weer dichterbij.
‘Ja, Paul, wat is er?’
‘Het leven, Paul?’ ‘Wat het leven voor mij betekent? Ja, dat is een moeilijke vraag’.
‘Het leven’, mompelde Vincent, ‘het leven smaakt naar bitter lemon’.
Voldaan over zijn grote ervaring zocht hij door de mist de weg terug naar huis.
|
|