De juichende kinderschaar. Liederen voor christelijke scholen, zondagsscholen, enz.(ca. 1880)–Adolf Jacob Hoogenbirk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 31. Gods Voorzienigheid. 1. Weet gij hoe - veel ster-ren kle-ven Aan den blau-wen he-mel- 1. boog? Weet gij hoe-veel woo-ken zwe-ven Bo-ven al - le ber-gen 1. hoog? Al die dui-zen-den te za-men, Roept de Heer bij hun-ne 2. Weet gij hoe - veel mug-jes dart'-len In den hee-ten zon-ne- 2. gloed? Weet gij hoe - veel visch-jes spart'-len I den zilv'-ren wa - ter- 2. vloed? Al die dui-zen-den te za-men, Roept de Heer bij hun-ne 3. Weet gij hoe - veel kind'-ren rij - zen, Uit hun bed - jes keer op 3. keer? Op - dat zij hun dank be - wij - zen Aan dien trou-wen He - mel- 3. heer! Aan die dui-zend, dui-zend-tal-len, Heeft die God een wel - ge- [pagina 40] [p. 40] 1. na-men, Roept de Heer bij hun-ne na-men, En niet één ont-glipt Zijn oog. 2. na-men, Roept de Heer bij hun-ne na-men, 't Is de Heer-re die ze voedt. 3.val-len, Heeft die God een wel-ge-val-len, En ook mij be-mint Hij teêr. Vorige Volgende