Op den vijftigjaarigen trouwdag mijner hoogstgeëerde ouderen: Hendrik van Hoogstraten en Anna Catharina Koningh
(1783)–Johan van Hoogstraten– AuteursrechtvrijVoorgevallen in 's Graavenhaage den VIden van grasmaand MDCCLXXXIII
[Folio A3r]
| |
[Wistge ooit voorheen, ô Dankbaarheid!]Wistge ooit voorheen, ô Dankbaarheid!
Mijn loome zangdrift aantevuuren;
Uw gunst, waar 'k anderwerf op pleit,
Wil thans mijn stroeve veêr bestuuren!
'k Poog' niet, door zwellend maatgedicht,
Naar schittrend lauwerloof te dingen;
't Bezeffen van mijn' kinderpligt
Doet mij, uit waare liefde, zingen:
Wel dan! zet aan mijn poëzij,
Door uwen invloed, luister bij.
| |
[Folio A3v]
| |
't Gaat wel, ik voel, door u belonkt,
Mijn kloppende aders weeldig zwellen,
En uit deez' boezem, dienge ontvonkt,
Een' stroom van rein genoegen wellen;
Verrukking - vreugde - erkentenis -
't Houdt al mijn' aandacht opgetoogen!
Terwijl deez' Feest, die zeldzaam is,
Mij stille traanen perst uit de oogen:
Geen wonder! 'k vier den blijden stond
Van mijner Oudren trouwverbond.
| |
[Folio A4r]
| |
ô Mildgezegend Paar! naast God
De bronwel van mijn dierlijk leeven,
'k Roem, deelende in uw huuwlijkslot.
Het dierbaar voorregt U gegeeven;
De zaligheid, die Gij genoot,
De voorspoed, dienge mogt ontvangen,
Is groot! - maar 't is uitneemend groot,
Een' halven eeuwkring, zulks te erlangen.
Dit spoore U dies welmeenende aan
Te prijzen 's Hoogsten gloriedaên.
| |
[Folio A4v]
| |
Dan! schoon in 't vreedzaame echtgareel,
Het roosje ontluikte voor uw schreeden,
Gij, Braaven! moest, in tegendeel,
Ook vaak op doornen zuchtend treeden:
Gij zaagt, van tijd tot tijd, helaas!
Een aantal wederzijdsche maagen,
Ten prooi voor 't wraatig wormenäas,
Naar 't altooszwijgend kerkgraf draagen,
En U, tot meerdring van uw smart',
Uw jonste kroost Ga naar voetnoot(*) gescheurd van 't hart'.
| |
[Folio A5r]
| |
'k Bezeff' thans meer dan ooit het leed,
Dat toen U prangde, om Betjes sterven!
Daar 'k nu bij ondervinding weet
Hoe 't grieft een lieve telg Ga naar voetnoot(*) te derven;
Maar zacht! wat stervling, kan den wil
Der Vrijmagt, in zijn werking stuiten?
Men zwijg' hieröm eerbiedig stil,
Getroost, dat deeze lentespruiten,
Zo vroeg reeds, zelv' door 's Maakers hand,
In Salems voorhof zijn geplant.
| |
[Folio A5v]
| |
Nu voor die treurige aakligheên,
Mijn Vrienden! een gordijn geschooven;
Door inspraak der Godvruchte reên
Zijn wij dien rampörkaan te boven!
Gelijk de zon haar' heldren glans
Een poos verbergt, in 't sombre duister,
Doch, aan den breeden starrentrans,
Haast weder prijkt, met nieuwen luister,
Ook zo verschijnt, na fellen druk,
De dageraad van 't eêlst geluk.
| |
[Folio A6r]
| |
Getuige strekt, verëende Twee!
Het goud gedenkstip van uw trouwen,
Dat wij, behoed voor grievend wee,
In zo veel welstand, saam' aanschouwen.
Gedenkstip, dat niet slechts uw zoon,
Met zijn beminde gaê, mag vieren,
Maar zelfs twee paerels, die de kroon
Van ons gezegend huuwlijk sieren,
Twee teedre spruiten Ga naar voetnoot(*), even frisch,
Verrijken meede uw' middagdisch.
| |
[Folio A6v]
| |
Kost Gij, zulkëen voortreflijk heil,
Met grond, mijne Ouders! immer wachten?
Neen: 'k weet dat dit, onëindig 't peil,
Te buiten streeft, van uw gedachten!
Doch, zo 'k in mijne hoop niet faal',
En 't Raadbesluit dit wil gehengen,
Zultge, aan mijn zilver bruiloftmaal,
Uw wierook nog, met de offers mengen,
Die ik, bij 't juichend maatgeschal,
Op 't hartältaar, dan rooken zal.
| |
[Folio A7r]
| |
Ontvang hieröp mijn zuivre zucht,
Bedaagde Moeder! grijze Vader!
De beê, die mijner borst ontvlucht,
Is ook de wensch van ons te gader: -
De Vorst, gezeteld boven 't zwerk,
Wiens lof gewiekte cherubs zingen,
Will', tot uw jongste leevensperk,
Met keur van schatten U omringen!
En, als de dood uw ketens slaakt,
Zij namaals beider stand volmaakt.
Johan van Hoogstraten.
|
|