Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op het zien van eenen schoonen Lust-en Bloemhof. LXXVIII. Gezang. Wijze, 's Winters wil ik van liefde spreken Of Amis partageons notre vie. 1 Hoe schoon gy my ook komt te voren ô Schoone lusthof vol sieraad; Hoe zeer uw lugt elk kan bekoren, Daar alles even sierlijk staat. 2 Hoe waardig elk is uitgekozen Van 't geen hier zoo vol luister groeit, Hoe schoon uw tulpen en uw rozen Het oog verlokken onvermoeit. 3 Hoe lustig alles schijnt te blaken [pagina 116] [p. 116] Met kleur, en geur, die 't hart verquikt, Hoe zeer elk Bloempje kan vermaken, Van vrouw Natuur naar eys geschikt. 4 Nog zijt gy 't niet, hoe schoon uw linden En ypen groenen elk om prijz, Die aan uw schoon ons hart zult binden Al zweemd gy zelf na 't Paradijz. 5 Wy hebben wisser schoon verkoren. Vraagt iemand welke? Daar het al Uit voortgeteelt is, of geboren Wat schoon is in het aardse dal. 6 Al 't schoon vergaat, als 't komt op aarde. By dit weergadelooze schoon Zijt gy ô Bloemhof niets van waarde: Al spand gy hier alom de kroon. 7 Word hier Narcis, en Roos geprezen Om 't schoon, dat in haar bladeren speelt! Wat moet hy niet wel schooner wezen, Die al dit schoon heeft voortgeteelt. 8 Verlieven ons de zonnestralen Wanneer zy met een kroon van Goud Op Lust-en Bloemhof nederdalen En 't kruyd opheemlen nat bedauwt. 9 Wien zal de schoonheit niet bekoren [pagina 117] [p. 117] Waar uit dit al verquikkend ligt Zoo vol van glanssen is geboren, Dat alles voor zijn luister zwigt. 10 Wat moet het niet een heerlijk wezen, Wat moet het niet een schoonheit zijn, Daar ook het schoon komt uitgerezen Der starren, maan-en zonneschijn. 11 Dat is de schoonheyt aller dingen. Het leven dat al 't leven wekt, Waar door in de aarde, en hemelringén Elk schepsel zijnen loop voltrekt. 12 ô Schoonheyt zoo vol liefde, en leven! Uit wie hier alles is geteelt; Wy hebben u ons hart gegeven. Wie kiest de schaduw voor het beeld! Vorige Volgende