Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de Harpgezangen van K. David aan de Kristelijke Gemeente. LXVI. Gezang. Wijze. 1 Geloovigen, die Jesus kerk betreed Geneygt altijt de boetbazuyn te hooren. Waar me de spruit van Jesse Gods Profeet De orakelstem, en haar geheim ontleed; Ontfangt, ontfangt met open hart, en ooren Dit geest- dit zielopwekkende geluyt; Op welkers toon alle Englen kijken uyt. 2 Gods Harpenaar, die uyt zijn wijzen mond Geen ydel woord, waar dat hy zing, laat glippen, Ontvouwt u hier het eewig heilverbond: Waar op Gods kerk gevest is, en gegrond Als vloeide een dauw van honing uyt zijn lippen. Zoo vaart zijn geest ten Hemel op een maat Die nog, door tijd, nog hel, nog dood vergaat. 3 Aandagtige, geloovige treed toe Tot dit banket, als willige genooden! [pagina 100] [p. 100] 't Zy Davids geest des Hemels strenge roe Boetvaardig kust, of nimmer quelens moe In zang verheft Gods wetten, en geboden: Volgt, daar uw ziel dit kerkmuzijk verheugt, Zijn voetspoor van boetvaardigheit, en deugd. 4 Zoo moet ge, in 't end, ô uitgeleze schaar Van Jesus! by al 's Hemels uitverkorenen, Op 't voorbeeld van den grooten Harpenaar, Na 't zugten voor Messias hoog altaar Den kruisweg, vol van distelen en doorenen, Geduldig en vol moed ten ende treen, Op Davids toon verhoort in uw gebeen. Vorige Volgende