Zedezangen en stigtelyke liederen
(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 96]
| |
Daar alles wat'er leeft, na vryheit haakt!
Gy roept, dat gy na vryheit tragt,
En dient, als slaaf, uw driften dag, en nagt.
Wat lust tot quaad u ook komt in de zinnen
Dat tragt uw hart
Voort te beminnen
In dien strik verwart.
2
Begeerte tot verganklijk goed
Houd u in hare dwaze min verzonken,
De zugt tot wellust maakt u dronken.
Terwijl gy zwemt in weeldens overvloed.
Geketent aan de slaverny
Der ydle pragt, treed gy uw heil voorby.
En wandelt aan dien gulden band gebonden
Als zonder nood
Op 't pad der zonden
Vast na hel, en dood.
3
Verdoemelijke dienstbaarheit!
Die eerst der zielen vryheit hebt geschonden,
Wanneer word eens uw band ontbonden
Die haar, gelijk een os, ter slagtbank leyd.
God voerde 't Isralitis heir
Om vry te zijn, voorheen door 't roode meir,
Dat zong zijn lof met opgeheven handen,
Toen 't vry gemaakt
Zijn slaafse banden
Eenmaal zag geslaakt.
| |
[pagina 97]
| |
4
Maar gy, onaangezien het regt
Van vryheit, u zoo mild van God geschonken
Blijft als, betoovert dol, en dronken
ô Ziel! alleen der zonden slaaf, en knegt.
ô Ydelheit van ons gemoed
Dat hier, voor eewig, zoekt verganklijk goed!
Ontvlie het juk tot uw verderf geheven.
Keer weer ô Ziel!
Eer 't slaafse leven
Uw geluk verniel.
|
|