Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Opdragt aan Eusebia. NAar georelofde vreugde Dikwils ons den Geest verheugde, Zie hier eindlyk op uw bé, Op uw wensen, en verlangen Dezen bondel van gezangen Voor uw Orgelkeeltje ree; Dat ons rukt 'de ziel door de ooren. 'T is genoeg kan ze u bekoren. Stigting en vermaak te geven, Heel de toeleg van uw leven, (Wie kwam oyt de deugd zoo na Als uw onbesproken leven?) Heeft myn veder voortgedreven Deugdenryke Eusebia, Om in lof, en boetgezangen Aan uw mond te blyven hangen. Dat zig 't naauw gemoed niet hoonen Laat door deze vreugdetoonen Lofzang, die Gods weldaan roemt, Mag op ligte en blyde wyzen Vrolyk na den Hemel ryzen Ongeveinst, en onverbloemt. 'T hart vertoonen ongesloten Voor Gods weldaan hier genoten. [pagina 6] [p. 6] Zoo liet David voor Gods ooren Zig in vreugdegalmen hooren Als hy voor de Bontkist stont, Danste, speelde, kwinkeleerde, 's Hemels weldaan roemde, en eerde, Met onsloten hart, en mond Dat Gods harte kon behagen, Hoe 't de Nyt ook mogt belagen. Boetzang, die 't gemoed verzagten Kan, waneer ze in droeve klagten Kweelt om hulp, op uwe stem, Schynt (hoe laag zy haar laat hooren) Zelf ten Hemel in te boren: Wat geeft gy myn vaarzen klem, Als ze van uw lip gerezen Dus veranderen van wezen. Eygen dan, het geen u eygen Is, en uw gemoed kan neygen Zedenryke Eusebia Naar georelofde vreugde: Zoo gy oyt myn geest verheugde, Als ik zong uw toonen na, Wat kan my nu meer behagen, Als myn nederig gezang, U geschonken over lang, Weder op te mogen dragen. 'T komt om lof niet in het ligt: Maar om de eer van uw gezigt. Veniam pro laude. Vorige Volgende